ECLI:NL:GHARL:2022:9461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21/00731
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding bezwaar op grond van de Wet WOZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de heffingsambtenaar in het gelijk gesteld, maar de heffingsambtenaar was het niet eens met de hoogte van de proceskostenvergoeding voor een taxatierapport dat door belanghebbende was ingediend. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2020 vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Na bezwaar van belanghebbende had de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag verlaagd en een proceskostenvergoeding toegekend. Belanghebbende ging echter in beroep bij de rechtbank, die de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport te laag vond en deze verhoogde. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding en de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase ter discussie stonden. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport terecht had vastgesteld op € 128,26, en dat de wegingsfactor van 1 voor de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase gehandhaafd moest blijven. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00731
uitspraakdatum: 8 november 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Regionale Belastingsamenwerking Deventer, Olst-Wijhe en Raalte(hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 mei 2021, nummer Awb 20/2323, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 4 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2020 vastgesteld. Tegelijk met deze beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag verlaagd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 21 september 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. L.H.G.M. Driessen als de gemachtigde van belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam1] , bijgestaan door [naam2] . Met instemming van partijen zijn gezamenlijk behandeld de zaken met nummers 21/00721 tot en met 21/00747, 21/01531 tot en met 21/01533, 21/01554 tot en met 21/01561, 21/01715 tot en met 21/01724, en 22/00519. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2020 vastgesteld.
2.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die beschikking. Daarbij heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verzocht om overlegging van de grondstaffel als aan het bezwaar niet volledig tegemoet wordt gekomen. Ook heeft belanghebbende verzocht om verstrekking van de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV en liggingsfactoren (hierna: de KOUDV-factoren) van de onroerende zaak en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten.
2.3.
Belanghebbende heeft bij de aanvulling op het bezwaarschrift een taxatierapport overgelegd van [naam3] . Daarbij is een factuur overgelegd waarin staat beschreven: “Opname/inventarisatie/taxatierapport 2 uur” tegen een tarief van € 53. Inclusief omzetbelasting bedraagt de factuur € 128,26.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende gevraagde gegevens niet in de bezwaarfase verstrekt. Wel heeft de heffingsambtenaar – onder meer in de uitnodiging voor het hoorgesprek – aan belanghebbende kenbaar gemaakt dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken op het gemeentehuis ter inzage lagen, en dat belanghebbende daarvoor desgewenst een afspraak kon maken. Belanghebbende heeft van het inzagerecht geen gebruik gemaakt.
2.5.
Partijen hebben op 28 mei 2020 en 29 mei 2020 hoorgesprekken met elkaar gevoerd over 281 bezwaarschriften, waaronder het bezwaar tegen de onderhavige beschikking. In totaal zijn 61 bezwaren gegrond verklaard.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar gegrond verklaard en een proceskostenvergoeding van € 325,13 toegekend, bestaande uit 1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 261 per punt, en € 64,13 voor het door belanghebbende overgelegde taxatierapport, te weten 1 uur x € 53, verhoogd met 21% omzetbelasting.
2.7.
De vergoeding voor het taxatierapport is gebaseerd op beleid van de heffingsambtenaar, namelijk de ‘Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven 2017”. In artikel 8 van dat beleid is bepaald:
“Artikel 8. Toe te kennen uren voor de deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht:
Het aantal uren voor een deskundigenverslag bedraagt voor het uitbrengen van een taxatie:
-op basis van een administratief taxatierapport: 1;
-van woningen bij een inpandige opname: 4,
-van woningen bij een niet-inpandige opname: 2.
- (…)”
2.8.
In de ‘Toelichting op de Beleidsregel proceskosten toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven 2017’ is betreffende (onder meer) artikel 8 het volgende opgenomen:
“Artikel 6, 7 en 8 Vergoeding kosten deskundige die een taxatieverslag heeft opgesteld
De kostenvergoeding is zo veel als mogelijk in overeenstemming met de richtlijnen die de gerechtshoven en rechtbanken hebben opgesteld. (…) Onder een administratief taxatierapport wordt verstaan dat er geen uitpandige of inpandige taxatie heeft plaatsgevonden en dat het waardeoordeel is gebaseerd op administratieve gegevens. Verder bevat een administratief taxatierapport een groot aantal standaardoverwegingen en slechts beperkte informatie toegespitst op het object in kwestie.”
2.9.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, overwegende dat de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport te laag is vastgesteld. De Rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport betreft, en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 128,26 voor het door belanghebbende ingebrachte taxatierapport (2 uur x € 53, vermeerderd met 21% omzetbelasting). Voorts is een proceskostenvergoeding voor het beroep toegekend en heeft de Rechtbank bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht dient te vergoeden.
2.10.
De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is:
  • of de heffingsambtenaar de proceskostenvergoeding voor het taxatierapport te laag heeft vastgesteld;
  • of de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase op 0,5 moet worden gesteld.
De heffingsambtenaar beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend. Belanghebbende neemt steeds het tegengestelde standpunt in.

4.Beoordeling van het geschil

Vergoeding taxatierapport
4.1.
Het eerste geschilpunt tussen partijen ziet op de hoogte van de vergoeding van het taxatierapport dat namens belanghebbende in de bezwaarfase is ingebracht. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte heeft beslist dat twee uren (inclusief omzetbelasting) voor het taxatierapport dienen te worden vergoed.
4.2.
Het Hof stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat, ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van een belanghebbende de kosten vergoedt die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaarschrift redelijkerwijs heeft moeten maken, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten worden op grond van artikel 7:15, vierde lid, Awb vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). Met het oog op uniformering van de vergoeding van kosten van een taxatieverslag in procedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet WOZ, bevat de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2018, 28796 (hierna: de Richtlijn) nadere regels. Het uurtarief voor woningtaxaties is gesteld op € 53 per uur, terwijl het aantal uren dat is gemoeid met een niet-inpandige woningtaxatie is gesteld op twee.
4.3.
De heffingsambtenaar gaat bij de vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties uit van zijn eigen beleid zoals vastgelegd in de ‘Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven 2017’ (zie 2.7 en 2.8). Omdat in dit geval volgens de heffingsambtenaar sprake is van een administratief taxatierapport, mocht hij de proceskostenvergoeding conform zijn eigen beleid bij uitspraak op bezwaar vaststellen op één uur, inclusief omzetbelasting.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat, gelet op het door belanghebbende overgelegde taxatierapport en de daarop betrekking hebbende factuur van de taxateur, sprake is van kosten die hij redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de beschikking. Uit het overgelegde taxatierapport volgt dat de taxateur een niet-inpandige taxatie heeft verricht en daarbij referentieobjecten in de analyse heeft betrokken ter onderbouwing van de waarde. Volgens de Richtlijn moet derhalve worden uitgegaan van een daaraan bestede tijd van twee uur. De omstandigheid dat de taxateur mogelijk minder tijd heeft besteed aan het taxatierapport doordat hij de onroerende zaak sneller heeft kunnen opnemen, omdat het volgens de heffingsambtenaar een administratief rapport zou betreffen, vormt geen aanleiding voor het matigen van de proceskostenvergoeding. Vanwege het forfaitaire karakter van de in de Richtlijn opgenomen regeling is de daadwerkelijk aan een taxatierapport bestede tijd namelijk niet van belang voor de hoogte van de vergoeding. De in de Richtlijn neergelegde norm is gebaseerd op hetgeen de hoven een redelijke tijdsbesteding achten bij een taxatie, waarbij geen onderscheid is gemaakt op welke wijze een niet-inpandige taxatie is verricht. De enkele omstandigheid dat de taxateur de woning niet ter plekke heeft bekeken, rechtvaardigt dan ook niet een afwijking van het in de Richtlijn geformuleerde uitgangspunt. Het eigen – nadeliger – beleid van de heffingsambtenaar kan daarom niet aan belanghebbende worden tegengeworpen. Daarbij merkt het Hof nog op dat de taxateur twee uren voor het taxeren in rekening heeft gebracht, zodat ook om die reden geen aanleiding bestaat om van de Richtlijn af te wijken. Voor zover de heffingsambtenaar heeft gesteld dat van een deskundigenrapport geen sprake is, is het Hof van oordeel dat aan de vormgeving en omvang van het taxatierapport geen nadere eisen zijn te stellen, anders dan dat het moet zijn opgesteld door een ter zake deskundige, dan wel onder diens verantwoordelijkheid, waarvan uit de medeondertekening moet blijken. Het Hof ziet in hetgeen de heffingsambtenaar heeft aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het taxatierapport niet onder verantwoordelijkheid van een ter zake deskundige is opgesteld. De Rechtbank heeft de vergoeding voor het taxatierapport terecht vastgesteld op € 128,26.
Wegingsfactor
4.5.
Het tweede geschilpunt dat partijen verdeeld houdt betreft de wegingsfactor van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase. De heffingsambtenaar stelt zich – naar het Hof begrijpt, anders dan, in de uitspraak op bezwaar – in hoger beroep op het standpunt dat het hier een dermate lichte zaak betreft dat een wegingsfactor van 0,5 gerechtvaardigd is.
4.6.
Het Hof volgt de heffingsambtenaar ook hierin niet. Gelet op paragraaf 1.2.3, aanhef en onderdeel c, van het Richtsnoer proceskostenvergoeding (hierna: het Richtsnoer) [1] wordt als gewicht van de zaak in beginsel een wegingsfactor 1 gehanteerd. Dit betreft ook geschillen over de waardering van onroerende zaken in het kader van de Wet waardering onroerende zaken, zelfs als het financiële belang daarvan gering is. Het Hof ziet geen aanleiding om in deze zaak van een lagere factor uit te gaan. Dat de gemachtigde daarbij gebruik maakt van tekstblokken om de bezwaarschriften zo snel en efficiënt mogelijk te formuleren, maakt dat niet anders.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep ongegrond verklaart, zal van de heffingsambtenaar griffierecht worden geheven.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt die kosten overeenkomstig het Bpb vast op € 1.138,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (verweerschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,5  € 759 x factor 1,5 voor samenhangende zaken).
5.3
In hoger beroep hangt de onderhavige zaak samen met 48 andere zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb, omdat deze zaken gelijktijdig zijn behandeld, sprake is van dezelfde gemachtigde en de gemachtigde in alle zaken nagenoeg dezelfde werkzaamheden heeft kunnen verrichten. Dat betekent dat het Hof de proceskostenvergoeding voor het hoger beroep op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bpb zal verdelen tussen deze zaken. De proceskostenvergoeding voor het hoger beroep in onderhavige zaak bedraagt derhalve € 23.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 23 en
– bepaalt dat van de heffingsambtenaar € 541 griffierecht wordt geheven als deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. T.H.J. Verhagen en mr. L.R. Zonneveld, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 november 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zoals weergegeven in de bijlage bij de uitspraak van het Hof van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.