ECLI:NL:GHARL:2022:9413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
200.309.410
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens veelvuldig te laat komen rechtsgeldig

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, die op 18 januari 2022 een ontslag op staande voet door zijn werkgever, Van den Haak B.V., heeft bekrachtigd. [appellant] was sinds 1 oktober 2014 in dienst bij Van den Haak en werd op 17 augustus 2021 op staande voet ontslagen vanwege herhaaldelijk te laat komen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, wat [appellant] betwistte in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] in de periode van 2 januari 2019 tot en met 12 augustus 2021 in 243 van de 562 diensten te laat kwam, variërend van enkele minuten tot enkele uren. Het hof oordeelde dat de werkgever voldoende had aangetoond dat het ontslag op staande voet onverwijld was gegeven en dat de dringende reden, namelijk het veelvuldig te laat komen, voldoende duidelijk aan [appellant] was meegedeeld. Het hof heeft de verzoeken van [appellant] tot betaling van een transitievergoeding en andere vergoedingen afgewezen, omdat zijn gedrag als ernstig verwijtbaar werd beschouwd. De beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd, en [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.309.410
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 9497071)
beschikking van 7 november 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaat: mr. F. van Toorn
en
Van den Haak B.V.
die is gevestigd in Geldermalsen
verweerder in hoger beroep
en bij de kantonrechter optrad als verweerster
hierna: Van den Haak
advocaat: mr. B.L.G.M. van Gemert.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 18 januari 2022 tussen partijen heeft gegeven.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift dat is binnengekomen bij het hof op 14 april 2022
- de brief van mr. Van Toorn van 16 mei 2022 met twee stukken ter aanvulling van het procesdossier bij de kantonrechter
- het verweerschrift met producties
- de brief van mr. Van Toorn van 29 september 2022 met twee producties
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die is gehouden op 14 oktober 2022.

2.De kern van de zaak

2.1
Van den Haak is een transportbedrijf en houdt zich bezig met de distributie van pakketten en vracht. [appellant] (geboren [in] 2019) is op 1 oktober 2014 in dienst getreden bij Van den Haak en werkte daar als [functie] . Van der Haak heeft [appellant] op 17 augustus 2021 op staande voet ontslagen. Dit ontslag op staande voet is onderwerp van deze procedure.
2.2
[appellant] vindt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is en verzoekt veroordeling van Van den Haak tot betaling van de transitievergoeding, de gefixeerde schadevergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en de verzoeken afgewezen. [appellant] is het daar niet mee eens.

3.Het oordeel van het hof

de beslissing van het hof
3.1
Het hof beslist dat het aan [appellant] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Ook het hof wijst daarom zijn verzoeken af. Het hof zal deze beslissing hierna toelichten.
toetsingskader ontslag op staande voet
3.2
De werkgever heeft de mogelijkheid de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden. Die reden moet onverwijld aan de werknemer worden meegedeeld (artikel 7:677 lid 1 BW). De wet bepaalt dat als dringende reden wordt beschouwd zodanige omstandigheden die als gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevraagd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De wet geeft daar ook voorbeelden van artikel (7:678 BW). Uit die opsomming blijkt dat het moet gaan om zeer ernstige omstandigheden die objectief bekeken maken dat van de werkgever redelijkerwijs niet gevraagd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De bewijslast daarvan rust op de werkgever. De in de wet neergelegde eis dat het ontslag onverwijld moet worden genomen en meegedeeld, betekent dat de werkgever na het ontdekken van de dringende reden onverwijld handelt en zo spoedig mogelijk het ontslag geeft.
wat is er gebeurd?
3.3
[appellant] werkt als [functie] in ploegendienst volgens een vooraf vastgesteld rooster. Hij ontvangt goede beoordelingen. Vanaf 2019 worden er door Van den Haak (zijn leidinggevende [naam1] en HR-manager [naam2] ) gesprekken gevoerd met [appellant] omdat hij te laat op zijn werk verschijnt. [appellant] wordt op 9 april 2021 geschorst omdat hij zich zonder bericht niet op het geplande begintijdstip van 6.00 uur op het werk meldt. Van den Haak schrijft [appellant] dat zij tot schorsing heeft besloten gezien zijn voorgeschiedenis van te laat komen. Van den Haak schorst [appellant] opnieuw op 13 augustus 2021. In de schorsingsbrief staat dat [appellant] om 6.00 uur niet op het werk is verschenen, dat hij zich om 8.15 uur telefonisch meldde en dat zijn leidinggevende toen heeft gezegd dat hij niet meer hoefde te komen. Van den Haak noemt in de schorsingsbrief dat [appellant] opnieuw in herhaling is gevallen met zijn gedrag van te laat komen en dat hij daarvoor op 17 mei 2021 een allerlaatste waarschuwing had ontvangen. Van den Haak wordt uitgenodigd voor een gesprek op 17 augustus 2021 om zijn kant van het verhaal toe te lichten. In dat gesprek wordt [appellant] (uiteindelijk) op staande voet ontslagen. Het ontslag wordt aan hem bevestigd in een brief van 17 augustus 2021. Ook ontvangt hij een e-mail van Van den Haak waarbij hem een concept-vaststellingsovereenkomst (VSO) ontvangt “
enkel en alleen om dit definitief te sluiten”. [appellant] ondertekent de VSO niet.
het ontslag op staande voet is onverwijld gegeven
3.4
Volgens [appellant] is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. Hij voert aan dat Van den Haak al veel langer op de hoogte was van de door haar gestelde dringende reden en te lang heeft gewacht met het verlenen van het ontslag.
3.5
Het hof volgt hem daarin niet. De aanleiding voor het ontslag was dat [appellant] op 13 augustus 2021 niet op het begintijdstip op zijn werk verscheen. Dat was een vrijdag. Hij is toen hij zich telefonisch meldde geschorst en schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek op 17 augustus 2021, de dinsdag daarna, om zijn kant van het verhaal te horen. Van den Haak stelt onbetwist dat haar directeur met vakantie was en op die datum weer terug was. Nadat [appellant] zijn verhaal had gedaan, is intern overleg gevoerd en is [appellant] ontslagen. Van den Haak heeft hiermee voldoende voortvarend gehandeld en het ontslag is onverwijld verleend.
de dringende reden is voldoende duidelijk meegedeeld
3.6
[appellant] vindt ook dat de ontslagbrief van 17 augustus 2021 niet duidelijk is. Volgens hem geeft de brief een diffuus beeld omdat daarin meerdere redenen voor ontslag worden genoemd en bevat de brief geen concrete onderbouwing van de dringende reden; de brief blijft steken in algemeenheden over het te laat komen.
3.7
In de wet is geregeld dat de dringende reden onverwijld aan de werknemer moet worden meegedeeld (zie 3.2). De bedoeling daarvan is dat het de werknemer direct duidelijk is welke redenen aan het ontslag ten grondslag liggen zodat hij zijn standpunt daarover kan bepalen. Aan deze eis is voldaan. Vaststaat dat er diverse malen met [appellant] over zijn te laat komen is gesproken (zie ook hierna). In de ontslagbrief staat een overzicht van alle voorgaande waarschuwingen die Van den Haak [appellant] heeft gegeven. Dat zijn er vijf en vier daarvan gaan over te laat komen. Enkele maanden daarvoor, in april 2021, was hij om deze reden ook geschorst. In de brief wordt de concrete aanleiding voor de schorsing waarover het gesprek van 17 augustus 2021 ging genoemd: te weten het zonder bericht niet op zijn werk verschijnen op 13 augustus 2021. In de brief staat dat alle daarin beschreven gedragingen, zowel tezamen als ieder afzonderlijk, een dringende reden vormen om de arbeidsovereenkomst direct te beëindigen. Die gedragingen zijn in de brief concreet omschreven en het moet [appellant] , zeker in de context van de gesprekken die met hem zijn gevoerd, duidelijk zijn geweest dat die gedragingen, en in het bijzonder het herhaaldelijk te laat op het werk verschijnen, door Van den Haak als een dringende reden voor ontslag werden gezien. Anders dan [appellant] stelt, is niet vereist dat het verwijt van veelvuldig te laat komen in de ontslagbrief wordt onderbouwd met een overzicht van de tijdsoverschrijdingen en de momenten waarop dat is gebeurd.
[appellant] is veelvuldig te laat gekomen
3.8
[appellant] weerspreekt niet dat hij wel eens te laat op zijn werk verscheen, maar hij bestrijdt wel dat dit structureel was en dat het ging om grote tijdsoverschrijdingen. Ook betwist hij in het beroepschrift dat hij veelvuldig is gewaarschuwd voor te laat komen: hij heeft nooit iets ondertekend/bevestigd ten aanzien van de waarschuwingsbrieven die Van den Haak in de procedure heeft overgelegd.
3.9
In de beschikking van de kantonrechter is onder de vaststaande feiten vermeld dat uit het door Van den Haak overgelegde overzicht van de klok- en tagtijden van [appellant] in de periode 2 januari 2019 tot en met 12 augustus 2021 blijkt dat [appellant] tijdens 243 van de 562 diensten te laat (variërend van enkele minuten tot enkele uren) is gekomen. Hiertegen heeft [appellant] geen beroepsgrond gericht. [appellant] bestrijdt het overzicht in het beroepschrift ook niet inhoudelijk: zijn ontkenning dat hij niet structureel en met grote tijdsoverschrijdingen te laat kwam, is daarvoor te algemeen. Hij geeft in het beroepschrift geen enkel argument waarom het overzicht niet zou kloppen. Tijdens de zitting van het hof heeft [appellant] (voor het eerst gezegd) dat de in het overzicht opgenomen aanvangstijdstippen niet altijd juist zijn, omdat hij soms nader overlegde over wanneer hij moest beginnen en daardoor - zo begrijpt het hof - het feitelijke aanvangstijdstip van zijn dienst in onderling overleg alsnog werd gewijzigd. Dat argument, waarop Van den Haak niet meer heeft kunnen reageren, is te laat aangevoerd. Het hof houdt daar geen rekening mee.
3.1
Dit betekent dat het hof voor de beoordeling van de omvang en ernst van het te laat komen uitgaat van het overzicht. Daarop staat een vergelijking van de aanvangstijdstippen van de ploegendiensten waarop [appellant] was ingeroosterd met de kloktijden waarop [appellant] bij Van den Haak binnenkwam. Daaruit blijkt het door de kantonrechter genoemde aantal diensten waarvoor hij te laat kwam: 243 van de 562. Ook blijkt daaruit dat hij regelmatig, zeker in het jaar 2021, veel te laat kwam: van één uur tot ruim drie uur te laat. Uit het overzicht blijkt dus dat [appellant] in de periode 2019 tot en met augustus 2021 veelvuldig en aanzienlijk te laat is gekomen.
vormen deze gedragingen een dringende reden voor ontslag op staande voet?
3.11
De volgende vraag is of dit te laat komen ook een dringende reden oplevert, die maakt dat van Van den Haak in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beantwoording van die vraag moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
3.12
De frequentie en de omvang van het te laat komen beoordeelt het hof als ernstig. Daarbij komt dat [appellant] een gewaarschuwd mens was; er is met hem herhaaldelijk over het te laat komen gesproken. Van den Haak heeft (naast de brief van april 2021, genoemd onder 3.3) vier brieven overgelegd, waarin verslag wordt gedaan van gesprekken die door [naam1] en [naam2] met [appellant] zijn gevoerd. Die brieven bevatten formele waarschuwingen en zijn hem volgens Van den Haak steeds na afloop van de gesprekken overhandigd. [appellant] betwist dat hij die brieven heeft ontvangen. Maar hij betwist niet dat er met hem regelmatig is gesproken over te laat komen en dat hij daarvoor is gewaarschuwd. Hij erkent juist dat die gesprekken hebben plaatsgevonden: hij verwijt Van den Haak dat in die gesprekken onvoldoende is doorgevraagd naar de achterliggende redenen daarvan. Dit betekent dat vaststaat dat met [appellant] over het te laat komen is gesproken en dat hij daarvoor is gewaarschuwd. Het hof laat daarom in het midden of de brieven hem wel of niet bereikt hebben.
3.13
[appellant] voert aan dat het te laat komen is veroorzaakt doordat hij oververmoeid is geraakt door toedoen van Van den Haak. Hij heeft te lang te hard en op onregelmatige tijden gewerkt en moest meer diensten achter elkaar werken. Hij stond er door personeelsgebrek vaak alleen voor. Hij stelt dat hij al langere tijd het gevoel had opgebrand te zijn en tegen een burn-out aanzat. [appellant] vindt dat Van den Haak onvoldoende interesse in hem heeft getoond en in de gesprekken over het te laat komen niet genoeg heeft doorgevraagd om achter de werkelijke oorzaak daarvan te komen.
3.14
[appellant] heeft de door hem gestelde oververmoeidheid/burn-out niet onderbouwd met (medische) stukken. Daardoor kan het hof de juistheid van zijn stelling niet vaststellen. Vaststaat wel dat hij de klachten niet heeft gemeld bij Van den Haak. [appellant] stelt dat hij pas achteraf tot deze conclusie is gekomen en dat hij zich tijdens het dienstverband niet bewust was van zijn klachten. [appellant] erkent dat Van den Haak in de gesprekken die met hem zijn gevoerd over het te laat komen hem heeft gevraagd naar de oorzaak daarvan en dat zij hem hulp heeft aangeboden. [appellant] gaf als oorzaak aan dat hij zich had verslapen en zei dat hij geen hulp nodig had. Onder deze omstandigheden kon van Van den Haak als werkgever redelijkerwijs niet meer gevraagd worden dan wat zij heeft gedaan: het gedrag bespreekbaar maken, naar de oorzaak vragen en hulp aanbieden.
3.15
[appellant] voert tot slot aan dat Van den Haak hem in een dwangpositie heeft gebracht met het toesturen van de VSO en dat Van den Haak op twee gedachten hinkt. Als [appellant] daarmee bedoelt te stellen dat geen sprake is van een dringende reden onderschrijft het hof dat niet. In de e-mail waarmee de VSO is toegestuurd, staat duidelijk dat Van den Haak vindt dat er sprake is van een dringende reden en dat de VSO is bedoeld om de zaak te sluiten.
3.16
Het hof begrijpt dat het ontslag op staande en de gevolgen daarvan voor [appellant] vervelend zijn; het dienstverband is abrupt geëindigd. Hij stelt dat hij dit als een smet op zijn reputatie ervaart en dat hij geen afscheid heeft kunnen nemen van zijn collega’s. Ook als het hof rekening houdt met deze persoonlijke belangen van [appellant] , oordeelt het dat de gedragingen van [appellant] dusdanig ernstig zijn dat deze een dringende reden opleveren die het ontslag op staande voet rechtvaardigen. Daarbij houdt het hof er ook rekening mee dat hij gelukkig relatief snel na het ontslag, vanaf 1 november 2021, een nieuwe baan heeft gevonden.
heeft [appellant] recht op de transitievergoeding?
3.17
[appellant] vindt dat hij aanspraak heeft op uitbetaling van de wettelijke transitievergoeding. Met zijn handelwijze zoals hiervoor beschreven heeft [appellant] naar het oordeel van het hof ernstig verwijtbaar gehandeld. Voor de motivering van dat oordeel verwijst het hof naar wat hiervoor is overwogen: [appellant] is heel erg vaak en aanzienlijk te laat gekomen en is hierop herhaaldelijk aangesproken. Het hof houdt er bij dit oordeel rekening mee dat de lat voor het aannemen van ernstige verwijtbaarheid heel hoog ligt. Die lat is echter in dit geval gehaald. Op grond van de wet heeft [appellant] daarom geen aanspraak op de transitievergoeding.
moet Van den Haak nog stukken overleggen?
3.18
[appellant] wil dat het hof Van den Haak veroordeelt om Excel-bestanden over te leggen waarop overzichten staan van de door hem gewerkte uren over de periode 2019 tot en met 2021. Het hof wijst dat verzoek af, omdat [appellant] daar geen belang bij heeft. Ook als uit die overzichten zou blijken dat [appellant] teveel uren achter elkaar moest draaien, zoals hij stelt, maakt dat het oordeel van het hof over het ontslag op staande voet niet anders. Verwezen wordt naar wat hiervoor onder 3.13 is overwogen: [appellant] heeft zijn gestelde klachten niet onderbouwd en heeft daarvan geen melding gemaakt aan Van den Haak.
conclusie
3.19
De conclusie luidt dus dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. De verzoeken van [appellant] die zijn gebaseerd op de onrechtmatigheid van het ontslag (dat wil zeggen een vergoeding voor het niet-in acht nemen van de opzegtermijn en een billijke vergoeding) en het verzoek tot toekenning van de transitievergoeding worden afgewezen. Het hof zal de beschikking van de kantonrechter bekrachtigen.
3.2
Omdat [appellant] in het ongelijk is gesteld zal het hof hem veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken in hoger beroep af;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Van den Haak in hoger beroep:
- € 783,- aan griffierecht
- € 2.228,- aan salaris van de advocaat (2 procespunten x appeltarief II)
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mrs. A.E.F. Hillen, W.F. Boele en M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 november 2022.