ECLI:NL:GHARL:2022:9379

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.302.211/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een vordering tot proceskostenveroordeling. De man, die in hoger beroep was gekomen, heeft zijn hoger beroep kort voor de zitting op 22 september 2022 ingetrokken. De vrouw, die verweerster in hoger beroep was, heeft hierop verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft ingestemd met de doorhaling van de zaak, voor zover het betreft haar vordering tot proceskosten. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij zijn vorderingen heeft ingetrokken en de gronden van het hoger beroep niet handhaaft.

De vrouw heeft primair vergoeding van haar werkelijke proceskosten gevorderd, die zij heeft begroot op € 5.256,53, en subsidiair vergoeding volgens het liquidatietarief. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat het hoger beroep onnodig was. Het hof heeft overwogen dat in procedures tussen partijen die een (affectieve) relatie hebben gehad, het uitgangspunt is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is komen vast te staan dat de man de vrouw evident nodeloos in rechte heeft betrokken. Het hof heeft daarom de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing van het hof houdt in dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep en dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.302.211/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 207386)
arrest in kort geding van 1 november 2022
in de zaak van
[verzoeker],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna
de mante noemen,
advocaat: mr. E. Henkelman-de Mooy te Groningen,
tegen
[verweerster] ,
die woont in [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
die bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna
de vrouwte noemen,
advocaat: mr. G.E. Knol te Hoogezand.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 5 april 2022 een tussenarrest gewezen en neemt de inhoud van dat arrest hier over. Na het tussenarrest is bij het hof binnengekomen:
- een journaalbericht namens de vrouw van 9 september 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de man van 21 september 2022;
- een journaalbericht namens de vrouw van 23 september 2022 met bijlage(n);
- een brief namens de man van 23 september 2022.
1.2
De man heeft bij het e-mailbericht van 21 september 2022 aan het hof bericht dat hij het hoger beroep intrekt en heeft het hof gevraagd om de zaak door te halen.
1.3
De vrouw heeft in reactie hierop in de brief gevoegd bij het journaalbericht van
23 september 2022 het hof gevraagd om arrest te wijzen en de man te veroordelen in de proceskosten.
1.4
De man heeft hiertegen verweer gevoerd bij de brief van 23 september 2022.

2.De motivering

2.1
Een zaak kan alleen op de rol worden doorgehaald, wanneer beide partijen daarmee instemmen (zo volgt uit artikel 246, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 8.1 en 8.2 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven).
2.2
De vrouw heeft niet ingestemd met doorhaling van de zaak, voor zover het betreft haar vordering om de man te veroordelen in de kosten van dit hoger beroep. Het hof zal daarom overgaan tot het wijzen van arrest op dat punt.
2.3
Voor het overige behoeft de zaak geen inhoudelijke behandeling meer, omdat de man zijn vorderingen in hoger beroep heeft ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de man de gronden van het hoger beroep niet handhaaft. De man zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
2.4
De vrouw vindt dat het hoger beroep door de man onnodig en zonder spoedeisend belang aanhangig is gemaakt. Het hoger beroep was volgens de vrouw onnodig, omdat de man ook in hoger beroep is gekomen van het vonnis in de bodemzaak, op grond van volgens de vrouw identieke gronden en argumenten. Een spoedeisend belang ontbreekt in de optiek van de vrouw eveneens. De vrouw wijst erop dat de man de zaak kort voor de geplande mondelinge behandeling op 22 september 2022 heeft ingetrokken en dat zij daardoor onnodig kosten heeft moeten maken. De advocaat van de vrouw heeft kosten aan de vrouw in rekening gebracht voor het bestuderen van de dagvaarding, het opstellen van de memorie van antwoord, voor de besprekingen met de vrouw en de voorbereiding op de zitting.
2.5
De vrouw vordert primair vergoeding van haar werkelijke proceskosten, die zij begroot op € 5.256,53, te vermeerderen met de kosten van het griffierecht ten bedrage van
€ 338,-. Subsidiair vordert de vrouw vergoeding van de proceskosten volgens het liquidatietarief, te vermeerderen met de kosten van het griffierecht.
2.6
De man heeft verweer gevoerd. Hij betwist dat het hoger beroep onnodig en zonder spoedeisend belang aanhangig is gemaakt. De man wijst erop dat de vrouw de bodemzaak pas aanhangig heeft gemaakt nadat het vonnis in kort geding was gewezen. Hij moest daarom wel in hoger beroep komen van het vonnis in kort geding. De man ziet ook verder geen aanleiding om hem in de proceskosten te veroordelen. Hij vraagt het hof de proceskosten tussen partijen te compenseren, zoals te doen gebruikelijk in een zaak als deze.
2.7
Het hof zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van het hoger beroep afwijzen en de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
2.8
In procedures tussen partijen die een (affectieve) relatie met elkaar hebben gehad is het uitgangspunt dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt (in dagvaardingsprocedures op grond van artikel 237 Rv in samenhang met artikel 353 Rv). De redelijkheid en billijkheid brengen met zich dat niet te snel tot een kostenveroordeling van een van de partijen wordt overgegaan. Die terughoudendheid wordt mede ingegeven door de overweging dat partijen in veel gevallen nog met elkaar verder moeten, in dit geval als de ouders van hun drie minderjarige kinderen. Niettemin kunnen zich ook in familierechtelijke zaken gevallen voordoen, waarbij een proceskostenveroordeling redelijk en billijk is. Dat is het geval indien sprake is van het evident nodeloos in rechte betrekken van de wederpartij.
2.9
Naar het oordeel van het hof is in deze zaak niet vast komen te staan dat de man de vrouw evident nodeloos in rechte heeft betrokken. Voor zover de vrouw stelt dat de man het hoger beroep in de kort gedingzaak niet naast het hoger beroep in de bodemprocedure had mogen handhaven, overweegt het hof dat pas op 8 juni 2022 eindvonnis is gewezen in de bodemprocedure en dat de man in elk geval tot die datum voldoende belang had bij zijn hoger beroep tegen het vonnis in kort geding. Dat de man na het wijzen van het vonnis in de bodemzaak het hoger beroep in de kort gedingzaak pas een dag voor de geplande zitting heeft ingetrokken, valt hem niet zodanig te verwijten dat dit een proceskostenveroordeling rechtvaardigt. Ook overigens ziet het hof voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
2.1
Het hof zal de kosten van dit hoger beroep daarom compenseren zoals hierna vermeld.

3.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
28 september 2021;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, C. Koopman en M. Weissink en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
1 november 2022.