In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een vordering tot proceskostenveroordeling. De man, die in hoger beroep was gekomen, heeft zijn hoger beroep kort voor de zitting op 22 september 2022 ingetrokken. De vrouw, die verweerster in hoger beroep was, heeft hierop verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet heeft ingestemd met de doorhaling van de zaak, voor zover het betreft haar vordering tot proceskosten. Het hof heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij zijn vorderingen heeft ingetrokken en de gronden van het hoger beroep niet handhaaft.
De vrouw heeft primair vergoeding van haar werkelijke proceskosten gevorderd, die zij heeft begroot op € 5.256,53, en subsidiair vergoeding volgens het liquidatietarief. De man heeft verweer gevoerd en betwist dat het hoger beroep onnodig was. Het hof heeft overwogen dat in procedures tussen partijen die een (affectieve) relatie hebben gehad, het uitgangspunt is dat de proceskosten worden gecompenseerd. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is komen vast te staan dat de man de vrouw evident nodeloos in rechte heeft betrokken. Het hof heeft daarom de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing van het hof houdt in dat de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep en dat de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.