ECLI:NL:GHARL:2022:9378

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.297.180/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldleningsovereenkomst en hoofdelijkheid in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de vraag centraal of er een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen tussen Jorritsma Beheer B.V. en [appellant], en of [appellant] hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de terugbetaling van een lening van € 70.000,-. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er sprake was van een geldleningsovereenkomst, waarbij [appellant] zich hoofdelijk had verbonden. Het hof bevestigt dit oordeel en legt uit dat de lening bedoeld was om [naam5] B.V. van liquiditeiten te voorzien, en dat de ondertekening door [appellant] en anderen als borgtocht kan worden gekwalificeerd. Het hof behandelt ook de bezwaren van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank, waaronder de stelling dat de schuldbekentenis nietig zou zijn. Het hof oordeelt dat de grieven van [appellant] niet slagen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.297.180/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 168642)
arrest van 1 november 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.J. van Kammen, die kantoor houdt te Leeuwarden,
tegen

1.Jorritsma Beheer B.V,

gevestigd te Bolsward,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Jorritsma Beheer,
advocaat: mr. W.H.C. Bulthuis, die kantoor houdt te Leeuwarden,
en,

2.[naam2] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[naam2],

3. [naam3] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[naam3],

4. [naam4] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna: [naam4] ,
5. [naam5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna:
[naam5] BV,
allen bij de rechtbank: derden op grond van artikel 118 Rv,
niet verschenen,
appellant en de derden hierna gezamenlijk te noemen: [appellant/derden 2 t/m 5]
1.
De procedure bij de rechtbank
Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 23 december 2020, zoals is hersteld bij vonnis van 30 maart 2022, dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 maart 2021
- de memorie van grieven plus wijziging/vermeerdering van eis d.d. 26 oktober 2021
- de memorie van antwoord d.d. 7 december 2021 (met producties)
- het tussenarrest van 1 februari 2022
- de mondelinge behandeling van 6 oktober 2022 in deze en de gevoegde zaak met zaaknummer 200.297.041/01
- het hiervan opgemaakte verslag (proces-verbaal)
- de met toestemming van het hof ingezonden e-mail van mr. van Kammen van
6 oktober 2022 met het herstelvonnis van 30 maart 2022.
2.2
Het hof heeft een datum voor arrest vastgesteld.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1
De zaak gaat over de vraag of [appellant] aan Jorritsma € 70.000,- met rente en kosten moet betalen terzake van dit door Jorritsma aan [naam5] BV verstrekte bedrag.
3.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een geldleningsovereenkomst tussen [naam5] BV en Jorritsma, waarvoor [appellant] zich hoofdelijk heeft verbonden, en heeft [appellant] - naast [naam5] BV, [naam4] , [naam2] en [naam3] - hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling van het geleende bedrag ad € 70.000,- met veroordeling in de buitengerechtelijke kosten en in de proceskosten. De reconventionele vorderingen zijn afgewezen eveneens met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.3
Het hof zal dit oordeel bevestigen en hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt na eerst de relevante feiten te hebben vermeld.

4.De beoordeling in hoger beroep

De relevante feiten
4.1
[naam5] BV exploiteert een bouwkundig bureau voor ontwerp- en tekenwerk. Van
30 oktober 2012 tot en met 30 december 2014 waren [appellant] en [naam4] bestuurder van [naam5] BV. Sindsdien is [naam4] enig bestuurder. [appellant] en [naam4] zijn de enige aandeelhouders van [naam5] BV.
4.2
In het najaar van 2012 heeft de gemeente De Fryske Marren (hierna: de gemeente)
een ieder in de gelegenheid gesteld om zijn of haar belangstelling kenbaar te maken voor de
realisatie van het zogeheten Havenkwartier te Balk (hierna: project Balk).
4.3
Jorritsma Bouw West B.V. (hierna: Jorritsma Bouw) heeft zich op 20 januari 2013 aangemeld om als ontwikkelaar deel te nemen aan project Balk. Uit de aanmeldingsbrief blijkt dat Jorritsma Bouw dit project wil gaan realiseren in samenwerking met een aantal partijen. Eén van deze partijen is [naam5] BV, die het tekenwerk voor het project voor haar rekening wil gaan nemen.
4.4
Op 20 februari 2013 heeft de gemeente Jorritsma Bouw meegedeeld dat
zij door is naar de inschrijvingsfase van de aanbestedingsprocedure voor het project Balk.
4.5
Op 13 maart 2013 heeft de heer [naam6] (hierna: [naam6] ), controller bij Jorritsma, aan [naam5] BV een e-mail gezonden. Daarin staat onder meer:
Ik heb enkele minuten geleden contact met u opgenomen over de financiële situatie van de onderneming. Ik heb van de heer [naam7] begrepen dat er een acuut probleem bestaat voor een bedrag van circa € 6.000 en een structureel probleem van in totaal circa € 75.000. U heeft dit bevestigd. (…)
Voor het oplossen van de structurele problemen is in ieder geval een bespreking nodig. Ik begreep van u dat het een tijdelijke financiering is, die op enig ogenblik door de heer [naam7] zal worden overgenomen.
4.6
In een e-mailbericht van 4 april 2013 aan [naam6] schrijft [naam4] onder meer
het volgende:
Naar aanleiding van onze vraag of Jorritsma Bouw op korte termijn tijdelijk kan voorzien in onze liquiditeitsproblemen middels de financiering van de aanloopkosten van de lopende projecten, doe ik u toekomen conform ons gesprek van donderdag 4 april 2013 een overzicht van de betreffende projecten, (…).
4.7
Op 15 april 2013 heeft [naam2] via het mailadres van [naam5] BV een e-mail aan [naam6] gezonden. Daarin staat onder meer:
Wij gaan akkoord met uw voorstel met dank voor uw inzet.
Alinea 2: Jorritsma leent aan de nieuw opgerichte besloten vennootschap ( [naam5] BV)
Wij ondertekenen hoofdelijk d.w.z. [naam4] en [appellant] , [naam3] en [naam2] .
4.8
In de schuldbekentenis van 19 april 2022 staat voor zover relevant, het volgende:
De ondergetekenden:
[naam5] BV (...) en hoofdelijk/privé:
- [naam4] (... )
- [appellant] (... )
- [naam3] ( ... )
- [naam2] (...)
- hierna te noemen, "schuldenaar(s)”,
En
Jorritsma Beheer BV (...)
-hierna te noemen, "schuldeiser",
In aanmerking nemende:
-dat de schuldenaar ten behoeve van de afwikkeling van schulden en in afwachting van een
bijstorting van het aandelenkapitaal ten bedrage van € 250.000 een overbruggingsfinanciering behoeft;
(...)
De schuldenaren verklaren wegens te leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan de schuldeiser een som van € 70.000,00 (…).
De lening is verstrekt onder de navolgende bepalingen:
1. De lening heeft een looptijd tot maximaal 31-12-2013 en dient - behoudens schriftelijk overeengekomen verlenging - voor eindejaar 2013 geheel te worden terugbetaald aan Jorritsma Beheer BV.
(…)
4. Aflossing op de hoofdsom is verplicht bij verkoop aandelen [naam5] BV.
5. Over de hoofdsom of het restant daarvan is tot uiterlijk 31 december 2013, het moment van aflossing, geen rente verschuldigd
De schuldbekentenis is getekend door J.J. Jorritsma namens Jorritsma als schuldeiser. Namens de schuldenaar [naam5] BV heeft niemand getekend. Onder hoofdelijk/privé staan de namen van [naam4] , [appellant] , [naam3] en [naam2] met handtekeningen.
4.9
Op 19 april 2013 heeft Jorritsma een bedrag van € 70.000,- overgemaakt aan
[naam5] BV.
4.1
Op 14 juni 2013 heeft Jorritsma Bouw de gemeente een aanbieding gedaan ter zake van de realisatie van het project Balk. Daarbij is aangegeven dat ten behoeve van het project een nieuwe vennootschap is opgericht - Balk B.V. - en dat deze vennootschap de projecteigenaar is.
4.11
Op 26 augustus 2013 heeft de gemeente het project Balk voorlopig gegund aan Balk B.V. Aangegeven is dat deze voorlopige gunning zal worden omgezet in een definitieve gunning als Balk B.V. voor eind december 2013 aan een aantal randvoorwaarden heeft voldaan. Dit is niet gelukt.
4.12
Op 31 december 2013 is de lening niet afgelost.
4.13
Op 21 december 2017 heeft Jorritsma [naam5] BV gesommeerd om op uiterlijk
7 januari 2020 een totaalbedrag van € 95.644,99 te betalen aan Jorritsma in verband met de openstaande lening vermeerderd met rente.
4.14
In reactie hierop heeft de heer [naam8] (hierna: [naam8] ) van
Administratie Service te Tietjerk op 4 januari 2018 namens [naam5] BV, [naam4] , [appellant] , [naam3] en [naam2] een brief aan Jorritsma gestuurd. Daarin staat onder meer dat [appellant] niet heeft meegetekend en dus niet in privé aansprakelijk kan worden gesteld door Jorritsma. Verder schrijft [naam8] dat [naam5] BV een lening met Jorritsma is aangegaan en aansprakelijk is voor terugbetaling daarvan, maar dat [naam5] BV daartoe op korte termijn niet in staat is omdat zij in ernstige financiële problemen verkeert en dat ook de personen die in privé hebben meegetekend niet in staat zijn Jorritsma terug te betalen.
4.15
In reactie hierop heeft de gemachtigde van Jorritsma op 16 januari 2018 een brief
aan [naam8] gezonden. In de brief is onder meer aangegeven dat Jorritsma bereid is "nog
even een pas op de plaats te maken". Jorritsma heeft daaraan de voorwaarde verbonden dat
[naam5] BV, [naam4] , [appellant] , [naam2] en [naam3] schriftelijk verklaren zich tot het uiterste te zullen inspannen om te bewerkstelligen dat het project Balk (alsnog) doorgang vindt en dat de lening wordt terugbetaald met hun honorarium voor dit project. Daartoe zal een driepartijen overeenkomst moeten worden gesloten.
4.16
In een e-mail van 22 januari 2018 heeft [naam8] aangegeven dat gedaagden
akkoord gaan met het voorstel van Jorritsma.
4.17
Vervolgens heeft de gemachtigde van Jorritsma een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld waarin de gemaakte afspraken zijn neergelegd. Dit concept is door partijen niet ondertekend.
4.18
Medio juni 2018 heeft Jorritsma zich teruggetrokken uit het project Balk. [naam5] BV is blijven werken aan het project en is daartoe met andere partijen een samenwerking
aangegaan. Ook deze samenwerking heeft niet tot succes geleid.
4.19
In brieven van 11 januari 2019 heeft Jorritsma [naam5] BV, [naam4] , [appellant] , [naam2] en [naam3] (opnieuw) gesommeerd tot terugbetaling van de lening met rente, onder aanzegging van rechtsmaatregelen en kosten. Betaling is uitgebleven.
4.2
Op 16 augustus 2019 heeft Jorritsma ten laste van [appellant] conservatoir beslag gelegd op de woning van [appellant] .
De vorderingen van [appellant] in hoger beroep
4.21
[appellant] vordert vernietiging van het vonnis van de rechtbank en alsnog toewijzing van
zijn vorderingen in reconventie. Die reconventionele vorderingen zijn:
( i) te verklaren voor recht dat de 'schuldbekentenis' non-existent is/ dan wel nietig is, althans deze overeenkomst te ontbinden te vernietigen.
(ii) te verklaren voor recht dat borgtocht nietig /vernietigbaar is nu deze niet aan de wettelijke eisen zoals gesteld in de wet is opgemaakt.
(iii) te verklaren voor recht dat Jorritsma, toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [naam5] BV.
(iv) Jorritsma te veroordelen tot betaling aan [naam5] BV van de schade, nader op te maken bij staat.
( v) Jorritsma te veroordelen in de proceskosten van dit geschil.
4.22
[appellant] heeft meerdere bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de rechtbank aangevoerd. Voor zover de bezwaren voor het hof voldoende duidelijk naar voren zijn gebracht, zal het hof deze per onderwerp behandelen.
De grieven die betrekking hebben op de vraag of de wettelijke rente of de wettelijke handelsrente moet worden toegewezen, zijn ter zitting in hoger beroep ingetrokken, omdat het herstelvonnis daarin duidelijkheid heeft gegeven.
Geen vorderingsrecht
4.23
[appellant] procedeert uitsluitend op eigen titel en treedt in deze procedure niet op voor [naam5] BV. Dit betekent dat de vorderingen onder (iii) en (iv) zullen worden afgewezen, nu niet is gesteld of gebleken dat [appellant] terzake een vorderingsrecht heeft.
Is er sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding?
4.24
[appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld dat sprake is van een processueel ondeelbare rechtsverhouding, waaraan hij de conclusie verbindt dat het vonnis moet worden vernietigd.
4.25
Processueel ondeelbare rechtsverhoudingen zijn rechtsverhoudingen waarbij het noodzakelijk is dat een beslissing daarover voor alle betrokken partijen hetzelfde luidt. Voor de vraag of een geldleningsovereenkomst tussen Jorritsma en [appellant/derden 2 t/m 5] tot stand is gekomen is dat het geval, maar niet voor de beoordeling of op ieder van de oorspronkelijk gedaagden een betalingsverplichting aan Jorritsma rust. Overigens ontbreekt het belang aan de grief nu alle betrokkenen zowel bij de rechtbank als in hoger beroep in het geding zijn opgeroepen.
Is er een overeenkomst van geldlening?
4.26
Terecht heeft de rechtbank vooropgesteld dat het ten aanzien van de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen aankomt op wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden mochten toekennen, hebben afgeleid.
Bij die beoordeling zijn de volgende omstandigheden van belang.
Er ligt een schriftelijke overeenkomst die door [appellant] , waarover later meer, [naam4] , [naam2] en [naam3] is ondertekend en waarin zij verklaren dat aan [naam5] BV € 70.000,- ter leen is verstrekt en zij hoofdelijk en privé dit bedrag aan Jorritsma schuldig zijn. Vaststaat dat dit bedrag diezelfde dag nog door Jorritsma aan [naam5] BV is voldaan onder vermelding van ‘lening schuldbekentenis 19-4-2013’. Uit de daaraan voorafgaande e-mailwisseling blijkt met zoveel woorden dat het initiatief voor de lening van [naam4] uit is gegaan, omdat [naam5] BV waarvan hij (mede) bestuurder was, een overbruggingskrediet nodig had. Hieruit blijkt dat het geld voor [naam5] BV was bedoeld. De beide toenmalige bestuurders hebben in privé meegetekend en wisten dus van de overeenkomst.
De stelling van [appellant] dat de vele onduidelijkheden in de tekst van de overeenkomst ertoe hebben geleid dat [naam5] BV de overeenkomst niet heeft willen tekenen (toevoeging hof: waarmee blijkbaar wordt bedoeld dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen), is voor het eerst in hoger beroep ingenomen en wordt op geen enkele wijze onderbouwd. Er is destijds geen nadere toelichting gevraagd aan Jorritsma. Bovendien heeft [appellant] verklaard, zie hierna, dat hij juist wel voor [naam5] BV wilde tekenen, maar niet in privé, wat in strijd is met de stelling dat [naam5] BV de overeenkomst niet heeft willen ondertekenen. Daarnaast hebben de bestuurders wel in privé ondertekend. In die hoedanigheid vormde de tekst voor hen blijkbaar geen belemmering.
Ook de stelling dat er geen sprake was van een lening maar van ‘financiering’ door Jorritsma van lopende kosten van [naam5] BV, waarmee klaarblijkelijk wordt bedoeld dat het bedrag niet hoeft te worden terugbetaald, wordt niet onderbouwd. Uit niets blijkt dat Jorritsma de kosten van [naam5] BV voor haar rekening wilde nemen. Op terugbetaling door Jorritsma aangesproken wordt door [naam5] BV niet ontkend dat een lening is aangegaan, maar wordt alleen bericht dat de liquiditeiten voor terugbetaling ontbreken. Dat [naam8] , boekhouder van [naam5] BV, [naam5] BV onbevoegd zou hebben vertegenwoordigd in de contacten met Jorritsma is niet relevant, maar ook ongeloofwaardig. [naam8] is niet alleen op de hoogte gesteld van de ontvangst van de brief van Jorritsma, maar in zijn reactie zijn gegevens van [naam5] BV en [appellant/derden 2 t/m 5] gebruikt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen slaagt de grief dat er geen geldleningsovereenkomst is gesloten niet.
Heeft [appellant] de schuldbekentenis ondertekend?
4.27
[appellant] heeft nog weersproken dat het zijn handtekening is die onder de overeenkomst staat. [appellant] heeft wisselende standpunten ingenomen en verklaringen afgelegd over de ondertekening. In de conclusie van antwoord staat opgenomen:
Op een gegeven moment krijgt [appellant] te horen dat hij zich moet melden bij Jorritsma, omdat er nog een handtekening ontbreekt op de 'schuldbekentenis'. [appellant] die wel had gehoord van de financiering van Jorritsma is naar Jorritsma gereden, vervolgens krijgt hij aan de balie een formulier onder ogen en tekende in de veronderstelling dat hij namens de BV tekende. Dat hij niet onder het kopje BV tekende was ingegeven door het feit dat hij zag dat zijn broer dat ook niet had gedaan, terwijl deze als mede bestuurder daartoe wel gehouden is als hij de BV wil binden.
Vervolgens in de conclusie van dupliek in conventie
(…) heeft [appellant] eerst getekend (in de veronderstelling dat hij die handtekening zette in hoedanigheid van directie van de BV in Bolsward aan de balie bij Jorritsma, (…)
In de pleitnota in eerste aanleg:
[appellant] heeft nooit geweten dat hij privé heeft getekend en niet als zijnde bestuurder van de BV, want dan had hij namelijk niet getekend
en
Maar het wringt natuurlijk wel. [appellant] is in de veronderstelling dat hij namens de BV een schuldbekentenis tekent, terwijl [naam4] alleen privé heeft getekend.
en zijn eigen verklaring:
Ik heb alleen voor de BV getekend. Ik wist niet precies waarvoor dat was.
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat de handtekening op de overgelegde overeenkomst wel veel op zijn handtekening lijkt en zo ook de paraaf op een eerdere bladzijde. Gelet op wat hiervoor is weergegeven, is geen sprake van een stellige ontkenning als bedoeld in artikel 159 lid 2 Rv. Het hof ziet geen reden voor onderzoek en gaat uit van het plaatsen van een handtekening
Hoofdelijke aansprakelijkheid of borgtocht?
4.28
[appellant] heeft vervolgens aangevoerd dat in de leningsovereenkomst is opgenomen dat [naam4] , [appellant] , [naam2] en [naam3] zich hoofdelijk/privé tot terugbetaling verbinden. Volgens [appellant] is er geen sprake is van hoofdelijkheid, maar van een particuliere borgtocht. Nu niet aan de vereisten voor een particuliere borgtocht is voldaan, is de borgtocht nietig, aldus [appellant] .
4.29
Bij de vraag of sprake is van borgtocht komt het niet aan op de term die partijen hebben gebruikt, maar op de vraag of iemand zich heeft verbonden de schuld van een ander te voldoen en hij zich bij de schuldeiser heeft aangediend als iemand wie deze schuld zelf niet aangaat, maar zich wel aansprakelijk stelt voor de schuld van een ander, de hoofdschuldenaar. In dat geval zijn de bepalingen omtrent borgtocht van toepassing. Naar het oordeel van het hof is dat hier het geval.
4.3
[naam5] BV had behoefte aan overbruggingsfinanciering. Jorritsma heeft een lening aan [naam5] BV verstrekt. [naam5] BV staat als schuldenaar vermeld en het bedrag van de lening is aan [naam5] BV overgemaakt. Het doel van het geld was om [naam5] BV van liquiditeiten te voorzien. Het laten meetekenen van [naam4] , [appellant] , [naam3] en [naam4] was ingegeven door de wens van Jorritsma om meer zekerheid te krijgen van terugbetaling van het geleende geld. Het was voor Jorritsma duidelijk dat de vier geen eigen kredietbehoefte hadden, maar dat er behoefte was aan een (tijdelijk) krediet voor het bedrijf en dat de vier meetekenden bij wijze van zekerheidsverschaffing en dus als borg. Voor [appellant] geldt dat hij bij het aangaan van de borgtocht handelde als (mede)bestuurder van [naam5] BV waarvan hij samen met [naam4] alle aandelen hield, zodat de bepalingen van titel 7.14, afdeling 2, BW, anders dan [appellant] meent, niet van toepassing zijn [1] . Het gevolg van de vaststelling dat sprake is van een (zakelijke) borgtocht, leidt er toe dat [appellant] de verweermiddelen die [naam5] BV jegens Jorritsma heeft, kan inroepen, voor zover die betrekking hebben op het bestaan, de inhoud en het tijdstip van nakoming [2] van de geldleningsovereenkomst.
Vaststaat dat [naam5] BV Jorritsma niet betaalt en onvoldoende weersproken is dat [naam5] BV ook niet tot betalen in staat is, zodat Jorritsma zich tot [appellant] kan wenden om betaling van het verschuldigde te verkrijgen.
Verrekening?
4.31
[appellant] heeft aangevoerd dat Jorritsma de leiding had bij de projectontwikkeling en in dat kader gehouden was tekenwerk en andere kosten van [naam5] BV te voldoen. [appellant] vordert verrekening van de door Jorritsma terzake aan [naam5] BV verschuldigde bedragen.
4.32
De bevoegdheid tot verrekening komt alleen toe aan de schuldenaar die de tegenvordering op de schuldeiser heeft en niet aan de andere schuldenaren. In dit geval zou [naam5] BV een beroep kunnen doen op verrekening met haar tegenvordering. Indien dat beroep zou zijn gehonoreerd, zou ook [appellant] in zoverre zijn bevrijd. [naam5] BV heeft echter geen verrekeningsverklaring uitgebracht en het is nog maar de vraag of die verklaring zou zijn gehonoreerd nu Jorritsma heeft gesteld dat meerdere partijen waaronder Jorritsma en [naam5] BV hebben samengewerkt in het kader van projectontwikkeling, ieder voor eigen rekening en risico en dat zij geen opdrachtgever van [naam5] BV is geweest. In beide instanties is geen enkele onderbouwing gegeven voor het tegendeel en iedere aanwijzing daarvoor ontbreekt in de overgelegde stukken. Er zijn terzake ook nooit facturen door [naam5] BV aan Jorritsma gezonden.
Moet de vordering worden verminderd met € 20.000,-?
4.33
Volgens [naam4] dient de vordering van Jorritsma te worden verlaagd met een bedrag van € 20.000,-, omdat [naam7] van het bedrag van € 70.000,- ter compensatie voor zijn bemiddeling een bedrag van € 20.000,- van [naam5] BV had ontvangen. Jorritsma had toegezegd dit bedrag kwijt te schelden.
4.34
Jorritsma heeft die toezegging weersproken. Uit de overgelegde mail van
15 februari 2015, gericht aan [naam7] en niet aan [appellant/derden 2 t/m 5] , kan het hof niet anders lezen dan dat hier door de controller van Jorritsma de vraag wordt gesteld of het klopt dat [naam7] een bedrag van € 20.000,- heeft ontvangen van de geleende € 70.000,-, of de lening aan [naam5] BV met dat bedrag moet worden verminderden dan de overeenkomst tussen Jorritsma en [naam7] met € 20.000,- moet worden verhoogd. Op geen enkele wijze is aangetoond dat hieraan een gevolg is gegeven. Van enige toezegging is geen sprake.
Moet de vordering worden verminderd met € 5.000,- te vermeerderen met btw?
4.35
Volgens [appellant] is tussen partijen afgesproken dat de vergoeding van de gemeente,
€ 5.000,- te vermeerderen met € 1.050,- voor btw, in rekening mocht worden gebracht door [naam5] BV aan Jorritsma en dat het gevorderde bedrag met dit bedrag moet worden verminderd.
4.36
Uit de overgelegde stukken volgt dat [naam5] BV op 14 maart 2012 een factuur heeft verstuurd aan Jorritsma en deze op 18 maart 2013 door Jorritsma is betaald. Ter zitting gevraagd is dit niet weersproken. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat dit bedrag al is betaald en niet nogmaals in mindering kan worden gebracht.
Moet de vordering worden verminderd met werkzaamheden in het kader van het Philadelphia Project en Waterfront Balk I, II en III?
4.37
Volgens [appellant] moeten werkzaamheden in het kader van het Philadelphia project en de projecten Waterfront Balk I, II, III, in mindering worden gebracht op het van hem gevorderde. Volgens Jorritsma heeft zij geen opdracht verstrekt aan [naam5] BV voor deze werkzaamheden en ook nooit facturen terzake ontvangen. Jorritsma heeft herhaald dat [naam5] BV voor eigen rekening en risico aan het project heeft deelgenomen. Iedere onderbouwing van de zijde van [appellant] met betrekking tot deze posten ontbreekt en ook waarom deze voor rekening moeten komen van Jorritsma. Voor zover aan [appellant] in het kader van zijn borgstelling al een beroep op verrekening toekomt, slaagt zijn grief gelet op wat hiervoor is overwogen niet.
Wanprestatie van Jorritsma?
4.38
[appellant] heeft gesteld dat Jorritsma in verband met het project Balk allerlei verplichtingen niet is nagekomen en dat er daarom sprake is van wanprestatie van Jorritsma. Daarnaast zou er sprake zijn van ‘allerlei impliciete’ verplichtingen. Volgens [appellant] zou het meeste voorwerk op de schouders van [naam5] BV terecht zijn gekomen en moet dat verrekend worden op grond van redelijkheid en billijkheid. Er is volgens [appellant] voor € 200.000,- aan tekenwerk verricht.
4.39
Voor zover [appellant] zich beroept op verrekening met onbetaald gebleven
tekenwerkzaamheden geldt dat Jorritsma gemotiveerd heeft weersproken dat [naam4] in opdracht en voor rekening van Jorritsma tekenwerkzaamheden heeft verricht en dat Jorritsma zich op het standpunt stelt dat die werkzaamheden voor eigen rekening en risico zijn uitgevoerd. Verder is verrekening met schade als gevolg van een tekortkoming aan de zijde van Jorritsma vanwege haar terugtrekken uit project Balk niet aan de orde. Wat [naam4] daarvoor heeft aangevoerd is door de rechtbank afdoende verworpen en neemt het hof over. In hoger beroep is daar niets aan toegevoegd. Bovendien is de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet eenvoudig te stellen, zodat ook het hof dit verweer dan ook reeds om die reden passeert (artikel 6:136 BW).
Is er grond voor matiging?
4.4
Voor zover [appellant] een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid van artikel 6:248 BW is wat hij hiervoor heeft aangevoerd, te weten de door [naam5] BV verrichte werkzaamheden, onvoldoende voor een oordeel dat terugbetaling van de lening en vergoeding van verschuldigde rente naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Bewijsaanbod
4.41
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant] omdat wat wordt aangeboden te bewijzen niet relevant is of voor wat wordt aangeboden te bewijzen onvoldoende is gesteld.
De conclusie
De bezwaren (grieven) van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank slagen niet of leiden niet tot vernietiging van het vonnis. Het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd, onder aanpassing van gronden. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in hoger beroep in de proceskosten aan de zijde van Jorritsma worden veroordeeld als in de beslissing vermeld, een vergoeding voor nakosten daaronder begrepen.

5.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 23 december 2020;
2. veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Jorritsma:
€ 2.106,- aan griffierecht
€ 4.062,- aan salaris van de advocaat van Jorritsma (2 procespunten x appeltarief IV)
€ 163,- aan nakosten (kosten die ontstaan na deze uitspraak);
3. veroordeelt [appellant] tot betaling van € 85,- aan extra nakosten als de kosten niet binnen
14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak heeft betekend aan Jorritsma zijn betaald.
4. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, W.F. Boele en H.M. Fahner, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
1 november 2022.

Voetnoten

1.Artikel 7:857 BW
2.Artikel 7:852 lid 1 BW