ECLI:NL:GHARL:2022:9363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.315.632/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling; fraude en goeder trouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 1 september 2022, het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat zijn schulden niet te goeder trouw waren ontstaan. De appellant, die in 2012 in dienst trad bij Spliethoff, heeft van 2015 tot 2020 fraude gepleegd door privé-uitgaven ten laste van zijn werkgever te doen, wat resulteerde in een verduistering van tussen de € 2.300.000 en € 2.500.000. Na ontdekking van de fraude werd hij op staande voet ontslagen en heeft hij een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin hij de fraude erkende en zich verplichtte tot terugbetaling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn schulden te goeder trouw zijn ontstaan, ondanks zijn argumenten over de omstandigheden binnen Spliethoff die hebben bijgedragen aan zijn handelen.

Daarnaast heeft het hof het beroep van de appellant op de hardheidsclausule afgewezen. Het hof oordeelde dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij de omstandigheden die tot zijn schulden hebben geleid onder controle heeft gekregen. De appellant heeft langdurig gefraudeerd en zijn gedrag na ontdekking van de fraude toont geen structurele gedragsverandering aan. Het hof concludeert dat de toelating tot de wettelijke schuldsanering op basis van de hardheidsclausule niet gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt daarmee het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.315.632/01
(zaaknummer rechtbank C/16/541766 / FT RK 22/531)
arrest van 3 november 2022
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. S. van Beers, kantoorhoudende te Zeist.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 1 september 2022 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem afgewezen.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
In het beroepschrift, binnengekomen bij de griffie van het hof op 7 september 2022, heeft [appellant] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder het V-formulier met bijlagen van 11 oktober 2022 van mr. Van Beers.
2.3
Ter griffie is op 16 september 2022 een verweerschrift met bijlagen binnengekomen van Spliethoff’s Bevrachtingskantoor B.V. en Go Gracht Service C.V. (hierna: Spliethoff). Ook is namens Spliethoff een brief met bijlagen van 27 september 2022 ontvangen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022, waarbij [appellant] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. [naam1] , [functie1] van de gemeente Hilversum, was ook aanwezig.

3.De feiten

3.1
In 2012 is [appellant] in dienst getreden bij Spliethoff als [functie2] . De inhoud van zijn functie is in de loop van de jaren veranderd. Uiteindelijk had [appellant] de functie van [functie3] .
3.2
Vanaf 2015 heeft [appellant] fraude gepleegd door het doen van privé-uitgaven ten laste van Spliethoff. Die uitgaven bestonden voornamelijk uit luxe vakanties en privévluchten voor hem en zijn gezin. In december 2020 is de fraude ontdekt door Spliethoff en is [appellant] op staande voet ontslagen. In diezelfde maand is er een vaststellingsovereenkomst opgesteld waarin [appellant] erkent fraude te hebben gepleegd voor een bedrag van tussen de € 2.300.000 en € 2.500.000. De vaststellingsovereenkomst is ondertekend door [appellant] . Hij heeft zich in de vaststellingsovereenkomst verplicht tot terugbetaling van het fraudebedrag. In de overeenkomst is vermeld dat de echtgenote van [appellant] , zijn moeder en diens partner zich bereid hebben verklaard als garanten geheel en hoofdelijk in te staan voor de verplichtingen van [appellant] jegens Spliethoff. Later is vastgesteld – en door [appellant] erkend – dat hij de handtekeningen van de garanten onder de overeenkomst heeft vervalst.
3.3
Bij vonnis van 10 februari 2021 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam is [appellant] veroordeeld tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst onder last van een dwangsom.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 sub b en lid 3 van de Faillissementswet (hierna: Fw). De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de schulden van [appellant] niet te goeder trouw zijn ontstaan en dat het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule niet wordt gehonoreerd. Volgens de rechtbank kan wel gesproken worden van een wending ten goede, maar is deze gezien de aard en de omvang van de schuld onvoldoende om toelating tot de wettelijke schuldsanering te rechtvaardigen.
4.2
[appellant] kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. Als eerste is er naar zijn mening – ook al neemt hij volledig verantwoordelijkheid voor zijn fouten – geen sprake van een te kwader trouw aangegane schuld. Er is sprake van omstandigheden die maken dat het ontstaan van deze schuld geen beletsel vormt voor toelating tot de wettelijke schuldsanering, onder andere dat binnen Spliethoff min of meer een beleid werd gevoerd waarbij men niet volledig transparant was tegenover de accountant, de klanten en de fiscus. Daarnaast kreeg [appellant] extra taken en werkzaamheden, waardoor er geen functiescheiding was en elke vorm van controle ontbrak. Dit scala aan verantwoordelijkheden en bevoegdheden had nooit bij één persoon neergelegd moeten worden. Ook kreeg [appellant] opdracht van de Raad van Commissarissen om creatief te zijn met cijfers, waardoor de grens tussen wat wel en niet mag, vervaagde.
4.3
[appellant] is daarnaast van mening dat hij de omstandigheden die tot de schulden hebben geleid onder controle heeft gekregen. Direct na het ontslag bij Spliethoff heeft hij een baan gezocht om een stabiele financiële situatie te creëren en een aflossing op de schuld mogelijk te maken. Hij vond al snel een baan bij een apotheek. [appellant] beseft dat hij een grote fout heeft gemaakt en wil niets liever dan de volledige vordering aan Spliethoff terugbetalen. Hij doet er alles aan om een zo hoog mogelijk inkomen te genereren om daarmee de afdracht capaciteit te vergroten. Zo is hij sinds augustus 2021 werkzaam bij [naam2] B.V. in de functie [functie4] en is hij sinds kort [functie5] bij dit bedrijf. Er zijn geen nieuwe schulden ontstaan, anders dan dat de belastingdienst als gevolg van de fraude een naheffingsaanslag inkomstenbelasting heeft opgelegd.
Ten aanzien van de goeder trouw
4.4
Vooropgesteld dient te worden dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van art. 288 lid 1 sub b Fw slechts wordt toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. De schuldenaar dient dit aannemelijk te maken.
4.5
[appellant] erkent dat hij fraude heeft gepleegd. Hij heeft bij zijn voormalig werkgever Spliethoff in de periode van 2015 tot en met 2020 een bedrag van ongeveer 2.500.000 (met een minimum van € 2.300.000,-) verduisterd. De fraude bestond onder meer uit doen van privébetalingen met de zakelijke creditcard van Spliethoff en het doen van betalingen door van Spliethoff aan externe partijen ten behoeve van privéuitgaven van [appellant] . [appellant] heeft met het verduisterde geld onder andere luxe reizen gemaakt. Zo heeft hij reizen geboekt via de exclusieve Engelse reisorganisatie Blue Marble Private en privévluchten bij Fly Victor Limited, heeft hij vakanties genoten in de champagnestreek en Dubai en heeft hij in de Verenigde Arabische Emiraten de Formule 1 vanaf een privéjacht aan het circuit bekeken. De omstandigheden waarop [appellant] hiervoor onder 4.2 op heeft gewezen, wat daar ook van zij, rechtvaardigen op geen enkele wijze de langdurige en grootschalige fraude die door [appellant] is gepleegd. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn schulden te goeder trouw zijn.
Ten aanzien van de hardheidsclausule
4.6
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het feit dat zich, zoals in dit geval, een weigeringsgrond voordoet, ingevolge het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw toch worden toegewezen, als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule). Het gaat bij de toepassing van de hardheidsclausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er dient sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
4.7
Het hof is van oordeel dat het beroep van [appellant] op de hardheidsclausule niet slaagt en overweegt daartoe het volgende. [appellant] heeft langdurig (vijf jaar) gefraudeerd. [appellant] is niet uit zichzelf gestopt, maar na ontdekking door Spliethoff, waarna [appellant] op staande voet is ontslagen. Vervolgens heeft [appellant] niet direct schoon schip proberen te maken, maar heeft hij wederom gefraudeerd door in de vaststellingsovereenkomst met Spliethoff de handtekeningen van zijn echtgenote, zijn moeder en haar partner te vervalsen.
[appellant] werkt op dit moment bij [naam2] B.V. (onderdeel van [naam3] ) als [functie5] . Hij heeft zijn werkgever niet op de hoogte gesteld van zijn recente en grootschalige fraude bij Spliethoff. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij specifiek voor deze baan heeft gekozen om niet in de verleiding te kunnen komen frauduleuze handelingen te verrichten, doordat de betalingen van [naam3] en haar dochterondernemingen centraal geregeld zijn in Barcelona.
[appellant] heeft geen professionele hulp gehad om de aan zijn handelen ten grondslag liggende problematiek op te lossen. In zijn eigen verklaring heeft [appellant] aangegeven dat hij in 2021 bij twee psychologen is geweest, maar dat één psycholoog geen belangstelling had om hem te helpen en de andere psycholoog de situatie te ongunstig vond om iets te kunnen doen. Daar heeft [appellant] het bij gelaten.
Dit alles geeft geen blijk van een structurele gedragsverandering. [appellant] heeft dan ook niet aangetoond dat hij, als de mogelijkheid tot het plegen van fraude zich weer voordoet, zich daarvan zal onthouden.
4.8
Het handelen van [appellant] lijkt bovendien vooral gericht op het beperken van de problemen voor zichzelf. Niet alleen heeft hij er bewust voor gekozen zijn nieuwe werkgever niet op de hoogte te stellen van zijn fraudeverleden terwijl daarvoor gezien de (nieuwe) functie die hij in dat bedrijf bekleedt alle reden voor is, ook heeft [appellant] ervoor gekozen zijn woning aan te houden in plaats van te verkopen en de overwaarde voor zijn schulden aan te wenden. Hij heeft weliswaar een start gemaakt met het aflossen van de fraudeschuld, maar dit bedrag is deels door een lening van familie verkregen, die daarbij ook nog verkeerd door hem is voorgelicht, omdat zij dachten dat daarmee de volledige schuld zou worden afgelost en verder grotendeels door middel van loonbeslag.
4.9
De in r.o. 4.7 en 4.8 genoemde omstandigheden, bezien in samenhang met de aard en omvang van de schuld, is het hof van oordeel dat toelating tot de wettelijke schuldsanering op basis van de hardheidsclausule niet gerechtvaardigd is.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
1 september 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. M.M.A. Wind en mr. E.F. Groot en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2022.