Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.Het verloop van de procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De beoordeling
5.De beslissing
1 september 2022.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Midden-Nederland had eerder, op 1 september 2022, het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat zijn schulden niet te goeder trouw waren ontstaan. De appellant, die in 2012 in dienst trad bij Spliethoff, heeft van 2015 tot 2020 fraude gepleegd door privé-uitgaven ten laste van zijn werkgever te doen, wat resulteerde in een verduistering van tussen de € 2.300.000 en € 2.500.000. Na ontdekking van de fraude werd hij op staande voet ontslagen en heeft hij een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin hij de fraude erkende en zich verplichtte tot terugbetaling. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn schulden te goeder trouw zijn ontstaan, ondanks zijn argumenten over de omstandigheden binnen Spliethoff die hebben bijgedragen aan zijn handelen.
Daarnaast heeft het hof het beroep van de appellant op de hardheidsclausule afgewezen. Het hof oordeelde dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij de omstandigheden die tot zijn schulden hebben geleid onder controle heeft gekregen. De appellant heeft langdurig gefraudeerd en zijn gedrag na ontdekking van de fraude toont geen structurele gedragsverandering aan. Het hof concludeert dat de toelating tot de wettelijke schuldsanering op basis van de hardheidsclausule niet gerechtvaardigd is. Het hof bekrachtigt daarmee het vonnis van de rechtbank.