ECLI:NL:GHARL:2022:9337

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
200.304.327
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontbinding geregistreerd partnerschap en verdeling van goederen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de ontbinding van een geregistreerd partnerschap is uitgesproken. De vrouw heeft op 24 december 2020 een verzoek tot ontbinding ingediend, waarna de rechtbank op 24 september 2021 de ontbinding heeft uitgesproken. De vrouw en de man zijn in geschil over de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de verdeling van de gemeenschap van goederen. De vrouw heeft zeven grieven ingediend in hoger beroep, waarin zij onder andere verzoekt om een vergoeding voor kosten die zij voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap heeft gemaakt, en om een verdeling van de woning en inboedel. De man heeft in het principaal hoger beroep verweer gevoerd en is zelf met zeven grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de woning moet worden getaxeerd en dat de man de hypothecaire lening moet overnemen. Tevens is bepaald dat de vrouw recht heeft op een vergoeding van € 30.094,23 voor door haar gemaakte kosten, vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing over de inboedel en de levensverzekering is ook behandeld, waarbij partijen zijn overeengekomen dat zij de inboedel onderling zullen verdelen. De vrouw heeft recht op de helft van de waarde van de levensverzekering, en de man is veroordeeld tot terugbetaling van de door de vrouw betaalde hypotheekrente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.327
(zaaknummers rechtbank Gelderland 381583 en 386155)
beschikking van 3 november 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.W. van der Boom te Doetinchem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 september 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 december 2021;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Van der Boom van 14 juli 2022 met producties;
  • twee journaalberichten van mr. Mühlstaff van 26 juli 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 15 augustus 2022 met gewijzigd verzoek;
  • een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 15 augustus 2022 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.3.
Bij journaalbericht van 15 augustus 2022 heeft mr. Mühlstaff een aantal producties in het geding gebracht en in een begeleidende brief een nadere toelichting gegeven op deze producties. In deze brief worden echter ook nieuwe stellingen ingenomen en dat is in strijd met de twee-conclusieregel (artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Het hof laat daarom deze begeleidende brief buiten beschouwing.
2.4.
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een emailbericht van mr. Mühlstaff van 30 september 2022 met als bijlage het bewijs van inschrijving van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn op 20 juni 2011 op partnerschapsvoorwaarden een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. De vrouw heeft op 24 december 2020 een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingediend. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. De ontbindingsbeschikking is op 29 september 2022 ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand.
3.2.
In de akte partnerschapsvoorwaarden van 15 juni 2011 is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“(…)
Gemeenschap van woonhuis
Artikel 1
Er zal tussen de partners een huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van woonhuis bestaan, waarin de comparant sub 1(hof: de man)
voor negen en negentig/een honderdste (99/100e) gedeelte tot de voornoemde gemeenschap is gerechtigd en de comparante sub 2(hof: de vrouw)
voor een/een honderdste (1/100e) gedeelte.
Tot de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van woonhuis behoren:
het woonhuis met verdere opstallen, ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats1] , kadastraal bekend als gemeente Zelhem, sectie [Y] nummer [nummer1 ] , groot vier ar ene zestig centiare;
de schulden uit geldlening waarvoor het hiervoor genoemde woonhuis hypothecair is verbonden;
kosten van verbouwing en onderhoud.
Gemeenschap van inboedel
Artikel 2
1.
Tussen de partners bestaat een gemeenschap van inboedel.
(…)
Vergoedingsrechten
Artikel 5
Een partner heeft een vergoedingsrecht jegens de andere partner, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere partner aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of de waarde ten tijde van de onttrekking en is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.
(…)
Kosten van de huishouding
Artikel 8
De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de partners gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de gezamenlijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de gezamenlijke woning en de vakantiewoning.
Indien de partners in onderling overleg niet samenwonen, worden de gezamenlijke kosten van de afzonderlijke huishoudens, waaronder begrepen de kosten die verband houden met de huisvesting van de partners, gedragen op de wijze als in lid 1 is bepaald.
De partner die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit meerdere van de andere partner terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
Indien de vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct worden voldaan, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
(…)
Gezamenlijke woning
Artikel 10
De partners zijn verplicht de toename of afname van hun vermogen, voor zover deze een gevolg is van waardeverandering van de door hen bewoonde woning aan de [adres] te [woonplaats1] , bij helfte te delen overeenkomstig de volgende regels:
a.
De verplichting tot verdeling zal bestaand:
-
indien het geregistreerd partnerschap anders dan door het overlijden van één van de partners wordt ontbonden;
De verrekening kan echter niet worden gevorderd door de partner die in staat van faillissement is verklaard, surséance van betaling geniet, onder curatele is gesteld of waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. Voor wat het faillissement betreft, geldt dit indien ten tijde van het ontstaan van de vordering geen akkoord is bereikt met de betrokken schuldeisers, noch alle betrokken schuldeisers volledig zijn voldaan of door hen allen finale kwijting is verleend;
het ingevolge het vorenstaande voor verdeling in aanmerking komende bedrag wordt berekend als volgt:
I.
ten aanzien van de genoemde woning, voorzover ten tijde van het eindigen van het geregistreerd partnerschap nog behoort tot het gemeenschap van woonhuis, wordt het te verdelen bedrag gesteld op het voordelig, respectievelijk nadelig verschil tussen de waarde van de genoemde woning ten tijde van het eindigen van het geregistreerd partnerschap onder a. bedoeld en een bedrag ad drie honderd vijf en twintig duizend euro (€ 325.000,00).
II.
ten aanzien van de genoemde woning, voorzover vervreemd, vóór het eindigen van het geregistreerd partnerschap als hiervoor onder a. bedoeld, wordt het te verdelen bedrag gesteld op het voordelig, respectievelijk nadelig verschil tussen de bij de vervreemding gekregen opbrengst en een bedrag ad drie honderd vijf en twintig duizend euro (€ 325.000,00).
Het krachtens dit artikel verschuldigde bedrag moet worden voldaan binnen drie maanden na de onder b.I genoemde datum.
Onder “waarde”, als bedoeld onder b.I, wordt verstaan de verkoopwaarde, waarop genoemde woning zal worden geschat door drie deskundigen, waarvan ieder van partijen er één benoemt, terwijl de twee aldus benoemde deskundigen de derde zullen aanwijzen.
De benoeming door partijen moet geschieden binnen één maand na de datum als bedoeld onder b.I, bij gebreke waarvan de benoeming, op verzoek van de meest gerede partij, zal geschieden door de Kantonrechter bevoegd in de woonplaats van de verzoeker. Bij de schatting zullen de deskundigen rekening houden met alle van belang zijnde factoren, met dien verstande, dat de invloed van gebruik en/of bewoning van de gezamenlijke woning door de partners of één hunner buiten beschouwing zal worden gelaten.
Als deskundigen worden beschouwd beëdigde makelaars in onroerende goederen, die geacht kunnen worden voldoende bekend te zijn met de onroerend goedmarkt ter plaatse. (…)”

4.De omvang van het geschil

4.1.
Tussen partijen is in geschil de afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van goederen van partijen die op 24 december 2020 is ontbonden door indiening door de vrouw van een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
4.2.
De vrouw is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof, na wijziging van haar verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
  • de man te veroordelen om aan de vrouw een bedrag van € 56.317,87 te betalen ter zake de door haar verstrekte geldlening en de kosten die door de vrouw voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van betaling door de vrouw;
  • voor recht te verklaren dat de woning gemeenschappelijk eigendom is en dat de overwaarde daarvan bij helfte moet worden gedeeld, inclusief de waarde van de aan de woning verbonden kapitaal verzekering;
  • te bepalen dat indien de man niet binnen drie maanden na de te geven beschikking kan aantonen dat hij de woning kan overnemen, de genoemde woning moet worden verkocht aan een derde, waarbij de overwaarde ieder bij helfte zal toekomen dan wel de onderwaarde door partijen bij helfte zal worden gedragen;
  • de man te veroordelen, indien hij de woning overneemt, de vrouw binnen één maand na de te geven beschikking te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid op straffe van een dwangsom;
  • de wijze van verdeling van de partnerschapsgemeenschap opnieuw vast te stellen en partijen de helft van de inboedellijst conform productie 9 toe te delen;
  • te bepalen dat de man de kosten van het notarieel transport voor de overdracht van de woning betaalt en een gebruiksvergoeding van € 750,- per maand vanaf 1 november 2020 tot de datum van het notariële transport;
  • de man te veroordelen om de vrouw alle informatie over de planschadeprocedure rechtstreeks te doen toekomen van de behandelend advocaat én zorg te dragen voor de toelating tot de WhatsAppgroep op straffe van een dwangsom.
4.3.
De man heeft in het principaal hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en is op zijn beurt met zeven grieven (waarvan één voorwaardelijk) in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans om haar dit te ontzeggen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover de grieven in het incidenteel hoger beroep zich daartegen richten, en opnieuw beschikkende te bepalen dat:
I. de vrouw met ingang van 1 november 2020 tot de datum van notariële toedeling de helft van de hypotheekrente aan de man moet betalen;
II. de vrouw met ingang van 1 november 2020 tot de datum van notariële toedeling van de woning aan de man de helft van de premie van de [naam1] levensverzekering aan de man moet betalen;
III. de vrouw met ingang van 1 november 2020 tot de datum van notariële toedeling van de woning aan de man de helft meebetaald aan de rente en aflossing van de lening voor de zonnepanelen
;
IV. subsidiair, voor het geval de vrouw niet hoeft mee te betalen aan de lening voor de zonnepanelen: bij de levering van de woning aan de man de hoogte van de schuld per 31 december 2020 van € 3.572,47 wordt meegenomen bij de toedeling van de woning aan de man;
V. de man de scooter en caravan met toebehoren verkoopt, waarna hij de helft van de opbrengst aan de vrouw zal voldoen;
VI. de vrouw binnen 14 dagen na de beschikking van het hof de vier fotoalbums aan de man teruggeeft, waarna de man zijn deel van de foto’s eruit zal halen en de fotoboeken daarna weer aan de vrouw retourneert;
VII. de goederen die voorkomen op de inboedellijst te verdelen overeenkomstig de door de vrouw op die lijst aangegeven wijze;
VIII. de vrouw een bedrag van € 3.985,50 aan de man betaalt op basis van de verrekening van de aanslagen en teruggaven inkomstenbelasting 2019;
IX. de vrouw de helft van de kosten van de notaris voor de akte van verdeling, de eigendomswijziging en de kosten ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid aan de man voldoet;
X. voor het geval het hof bepaalt dat de vrouw de uitkering wegens planschade rechtstreeks van [naam2] Advocaten kan ontvangen, te bepalen dat dit direct wordt verrekend met de helft van de declaraties die de man ontving voor de advocaatkosten van [naam2] .
Bij journaalbericht van 14 juli 2022 heeft de man zijn incidentele verzoek onder X. vermeerderd in die zin dat hij het hof verzoekt te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 2.129,06 aan de man moet betalen aan declaraties van [naam2] Advocaten.
4.4.
De vrouw heeft in het incidenteel hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij verzoekt de verzoeken van de man in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

de gezamenlijke woning aan de [adres] [woonplaats1]
5.1.
De rechtbank heeft bepaald dat de helft van het verschil tussen de huidige waarde van de woning en € 325.000,- aan de vrouw toekomt. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij artikel 1 en 10 van de partnerschapsvoorwaarden. Over de waardebepaling van de woning heeft de rechtbank bepaald dat de waarde moet worden geschat door drie deskundigen, waarvan iedere partij er één benoemd en de derde deskundige door de twee benoemde deskundigen zal worden aangewezen.
Partijen zijn het op verschillende punten niet eens met het oordeel van de rechtbank. Het hof zal hierna per onderwerp ingaan op de standpunten van partijen.
aanspraak van de vrouw
5.2.
De vrouw stelt in haar eerste grief dat moet worden gerekend met de volledige (over)waarde van de woning en niet met het verschil in waarde tussen de huidige waarde en € 325.000,- Volgens de vrouw moet worden gekeken naar de bedoeling van partijen en de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun partnerschapsvoorwaarden.
De man voert hiertegen verweer en is het eens met het oordeel van de rechtbank. Volgens de man moet worden aangesloten bij de inhoud van de artikelen 1 en 10 van de partnerschapsvoorwaarden.
5.3.
Het hof overweegt allereerst als volgt. De man stelt dat de grief van de vrouw moet worden afgewezen, omdat zij daarin niet expliciet naar onderdeel 5.5 van de bestreden beschikking verwijst. Het hof volgt de man hierin niet. De vrouw heeft duidelijk uiteengezet op welke punten zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Nu de man daarop inhoudelijk heeft gereageerd was het voor hem kennelijk ook voldoende duidelijk tegen welke overwegingen van de bestreden beschikking de grief zich richt. Dat de vrouw in haar beroepschrift niet expliciet het nummer van de beslissing in het dictum noemt doet daaraan niet af. Voor een afwijzing van het verzoek in hoger beroep op deze grond ziet het hof dan ook geen aanleiding.
5.4.
Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de man kan worden toegedeeld. Partijen verschillen echter van mening over de vraag op welk deel van de (over)waarde de vrouw recht heeft. Partijen hebben hierover afspraken gemaakt in de artikelen 1 en 10 van hun partnerschapsvoorwaarden. Partijen verschillen echter van mening over de uitleg van deze artikelen. De uitleg van de overeenkomst moet niet alleen worden beantwoord op grond van de tekst en inhoud van de partnerschapsvoorwaarden, maar ook aan de hand van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen hebben afgeleid en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexmaatstaf).
In artikel 1 van de partnerschapsvoorwaarden staat dat partijen een gemeenschap van woonhuis hebben waarbij de man tot 99/100e deel tot de woning is gerechtigd en de vrouw tot 1/100e deel. In artikel 10 van de partnerschapsvoorwaarden staat dat partijen de toename of afname van hun vermogen, voor zover deze een gevolg is van de waardeverandering van de woning bij helfte zullen delen, waarbij het te verdelen bedrag wordt gesteld op het verschil tussen de waarde ten tijde van het eindigen van het geregistreerd partnerschap en een bedrag van € 325.000,-.
De man verklaart dat partijen artikel 1 zijn overeengekomen om in aanmerking te komen voor de Nationale Hypotheek Garantie (NHG). Volgens de man hebben partijen na de scheidingen van hun eerdere partners een en ander goed willen regelen. De woning was eigendom van de man en de man wilde voorkomen dat hij bij een scheiding de vrouw volledig moest uitkopen. Om de vrouw toch te laten meedelen in de waardestijging of -daling zijn partijen artikel 10 overeengekomen. De vrouw meent dat het de bedoeling van partijen is geweest om de volledige (over)waarde van de woning bij helfte te delen. Partijen zijn immers ook beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de volledige hypothecaire geldlening.
5.5.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man een redelijke uitleg heeft gegeven voor de reden waarom partijen deze bepalingen zijn overeengekomen. Deze uitleg past ook bij het feit dat partijen de woning vlak voor het opmaken van hun partnerschaps-voorwaarden hebben laten taxeren. De taxatiewaarde van € 325.000,- is opgenomen in artikel 10. Hierover bestaat tussen partijen geen discussie. De uitleg van de man komt overeen met de inhoud van de bepalingen, zodat het hof van deze lezing uitgaat. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat partijen een andere bedoeling hebben gehad.
5.6.
De vrouw stelt daarnaast dat zij niet kan worden gehouden aan de partnerschapsvoorwaarden. Volgens de vrouw hebben partijen niet naar de inhoud van de voorwaarden geleefd en is het niet eerlijk als zij niet meedeelt in de volledige waarde van de woning, aangezien de vrouw hoofdelijk aansprakelijk is voor de volledige hypothecaire schuld en zij de helft van alle lasten betaalt. Het hof begrijpt de stelling van de vrouw als een beroep op de redelijkheid en billijkheid, waarbij onverkorte uitvoering van de partnerschapsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Op grond van vaste jurisprudentie kan echter slechts in zeer bijzondere omstandigheden worden afgeweken van hetgeen partijen in hun partnerschapsvoorwaarden zijn overeengekomen. In hetgeen de vrouw heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat onverkorte handhaving van de tussen partijen overeengekomen onaanvaardbaar is en dat de omstandigheden van het geval nopen tot een aanpassing van de partnerschapsvoorwaarden.
5.7.
De eerste grief van de vrouw faalt.
woningwaarde
5.8.
Partijen zijn verdeeld over de waarde van de woning. De vrouw stelt in haar tweede grief dat de woning op de woningmarkt moet worden aangeboden en dat het redelijk is uit te gaan van het hoogste bod. De man voert hiertegen verweer.
5.9.
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in artikel 10 van hun partnerschapsvoorwaarden overeengekomen dat de verkoopwaarde van de woning zal worden geschat door drie deskundigen, waarvan ieder van partijen er één benoemt, terwijl de twee benoemde deskundigen de derde zullen aanwijzen. Zoals genoemd zal het hof aansluiten bij de inhoud van de partnerschapsvoorwaarden, zodat de gemiddelde taxatiewaarde tot uitgangspunt moet worden genomen. De vrouw wijst daarvoor aan [naam3] van [naam4] makelaars in [plaats1] en de man [naam5] Makelaardij in [plaats2] . Deze twee makelaars zullen een derde makelaar aanwijzen. Partijen zijn het erover eens dat de taxatiedatum heeft te gelden als peildatum voor de waarde waarvoor het goed in de verdeling betrokken moet worden. De tweede grief van de vrouw faalt dan ook.
5.10.
Gelet op het voorgaande zal het hof de man in de gelegenheid stellen om de woning toegedeeld te krijgen tegen de nog te taxeren waarde, waarbij de woning binnen één maand moet worden getaxeerd en onder de verplichting van de man om binnen drie maanden na de taxatie de hypothecaire geldlening inzake de woning als eigen schuld op zich te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en aan de vrouw de helft te voldoen van het verschil tussen de waarde en € 325.000,-. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de geldlening voor de zonnepanelen in mindering strekt op de waarde van de woning. De derde grief in het incidenteel hoger beroep van de man behoeft daarom geen bespreking meer.
Voor de waarde tot € 325.000,- geldt dat, overeenkomstig de partnerschapsvoorwaarden, de man 99% eigenaar is en de vrouw 1%. Daarmee is de vrouw gerechtigd tot 1% van de waarde van € 325.000,- verminderd met 1% van de hypothecaire geldlening van € 264.998,-. Op deze lening is nimmer afgelost. Over de waarde tot en met € 325.000,- is de man gehouden een bedrag van (€ 3.250,- minus € 2.650,- =) € 600,- aan de vrouw te voldoen.
5.11.
Indien de man er niet in slaagt om binnen drie maanden na de taxatie de woning over te nemen, dient de woning te worden verkocht aan een derde door een verkoopopdracht aan de derde nog aan te wijzen makelaar als bedoeld in rechtsoverweging 5.9.
5.12.
Het hof acht het redelijk dat partijen de kosten van het notariële transport samen dragen en zal dit dan ook zo bepalen. De zesde grief van de man faalt.
gebruiksvergoeding en lasten van de woning
5.13.
In haar vierde grief heeft de vrouw om een gebruiksvergoeding verzocht. De man heeft hiertegen verweer gevoerd en stelt dat de vrouw dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan doen. Gelet op het verzoek van de vrouw heeft de man gevraagd te bepalen dat de vrouw gehouden is de helft van de hypotheekrente (grief 1 in incidenteel hoger beroep) te betalen.
5.14.
Het hof overweegt als volgt. Een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 Rv kan voor het eerst in hoger beroep worden verzocht. In lid 1 sub d van dit artikel staat dat als nevenvoorziening toepassing kan worden verzocht van artikel 1:165, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het hof gaat dan ook voorbij aan het standpunt van de man.
5.15.
Op grond van artikel 1:165 BW kan de rechter op verzoek van een echtgenoot bij de echtscheidingsbeschikking of bij latere uitspraak bepalen dat, als die echtgenoot ten tijde van de inschrijving van de beschikking een woning bewoont die aan de andere echtgenoot uitsluitend of mede toebehoort of gebruikt mag worden, hij tegenover de andere echtgenoot bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking tegen een redelijke vergoeding voort te zetten. Ingevolge artikel 1:80e, lid 1, BW is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op een ontbinding van het geregistreerd partnerschap.
5.16.
Vast staat dat de vrouw de woning op 31 oktober 2020 heeft verlaten en dat zij sindsdien de helft van de woonlasten is blijven betalen, terwijl zij voor slechts 1% eigenaar is en zij al langere tijd niet het gebruik en genot van de woning heeft. Het feit dat de vrouw de helft van de hypotheekrente is blijven doorbetalen, is voor de man aanleiding geweest om geen partneralimentatie te verzoeken. Dat het inkomen van de man als rijschoolhouder onbestendig was, mede door corona, acht het hof aannemelijk. De man is met ingang van 1 november 2021 in loondienst getreden en heeft sindsdien een vast inkomen.
5.17.
In de situatie dat beide partijen de helft van de hypotheekrente betalen, terwijl een van beiden het woongenot niet langer heeft, stelt het hof in beginsel een gebruiksvergoeding vast.
Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden echter redelijk om te bepalen dat de man gehouden is om met ingang van 1 november 2021 het tot op heden door de vrouw betaalde deel in de hypotheekrente terug te betalen. De man heeft immers met ingang van 1 november 2021 een vast inkomen, zodat hij daarmee in de kosten van zijn eigen levensonderhoud zou moeten kunnen voorzien. Daarmee vervalt het argument voor partneralimentatie.
Het hof sluit voor de hoogte van de lasten aan bij het standpunt van de vrouw dat zij € 510,36 per maand heeft betaald voor haar deel in de hypotheekrente. De vrouw heeft haar stelling onderbouwd met bankafschriften (productie 11 bij het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep), waaruit volgt dat zij maandelijks € 558,85 betaalt en waarbij in de omschrijving staat
‘de helft: hypotheek E1020,73 en de premie E96,98’. De man heeft zijn stelling dat moet worden uitgegaan van een lager maandbedrag (€ 461,87) niet nader onderbouwd. De man is dus gehouden om de door de vrouw betaalde bijdrage in de hypotheekrente van € 510,36 per maand aan de vrouw terug te betalen. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de man per die datum de volledige fiscale aftrek van de hypotheekrente heeft. Door terugbetaling aan de vrouw komen de woonlasten vanaf 1 november 2021 volledig voor rekening van de man, zodat het hof geen aanleiding ziet om daarnaast nog een gebruiksvergoeding vast te stellen. De vierde grief van de vrouw slaagt in zoverre en de eerste grief in het incidenteel hoger beroep van de man faalt. Dit breng mee dat de vrouw vanaf heden ook niet meer gehouden is tot een maandelijkse betaling van genoemd bedrag aan hypotheekrente.
5.18.
De man stelt in zijn tweede grief in incidenteel hoger beroep dat de vrouw gehouden is om de helft van de premie [naam1] levensverzekering te betalen. Ter zitting in hoger beroep heeft de man deze grief ingetrokken. Partijen zijn het erover eens dat zij ieder de helft van de polis blijven betalen en de waarde van de levensverzekering bij helfte zullen delen.
kosten van voor het geregistreerd partnerschap
5.19.
De vrouw voert aan dat zij een aantal kosten voor de man heeft voldaan. In haar derde grief stelt zij dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek tot vergoeding van deze kosten grotendeels heeft afgewezen. Bij journaalberichten van 15 augustus 2022 heeft de vrouw haar verzoek verduidelijkt in die zin dat zij enkel de voldoening verzoekt van de kosten die zij voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap voor de man heeft betaald. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw bij het journaalbericht van 15 augustus 2022 als productie 16 een brief van [naam6] van [naam7] Belastingadviseurs ingediend. In deze brief staan tien concrete kostenposten genoemd die de vrouw vergoed wil hebben.
De man voert hiertegen verweer.
5.20.
Het hof overweegt als volgt. Als eerste post voert de vrouw op de betaling van een bedrag van € 23.327,55 aan [naam8] , zijnde het doorlopend krediet van de man. Uit het bijgevoegde bankafschrift volgt dat de vrouw dit bedrag op 9 november 2009 heeft betaald en daarmee de schuld heeft afgelost. Naar het oordeel van het hof staat dan ook vast dat de vrouw deze betaling heeft verricht. Als reactie hierop stelt de man dat partijen hierover afspraken hadden gemaakt in die zin dat als de vrouw het doorlopend krediet zou aflossen, zij zou meedelen in de waarde van de woning als overeengekomen. De man heeft deze stelling dat de aflossing van het doorlopend krediet als tegenprestatie moet worden aangemerkt om mee te kunnen delen in de waardestijging van de woning, voor het eerst ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht. De vrouw heeft dit betwist, zodat het op de weg van de man had gelegen zijn stelling nader te onderbouwen. Dit heeft hij nagelaten, zodat de man gehouden is het bedrag van € 23.327,55 aan de vrouw te vergoeden.
5.21.
De tweede post die de vrouw opvoert is de aflossing op het [naam9] krediet van de man. De vrouw heeft op 21 oktober 2009 een bedrag van € 154,68 betaald, op 6 november 2009 heeft zij € 300,- betaald en op 30 november 2009 € 312,-, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde bankafschriften. Door de man is niet betwist dat het krediet bij de [naam9] van hem is. Vast staat dus dat de vrouw een bedrag van € 766,68 heeft afgelost op het krediet van de man bij de [naam9] . De man is gehouden dit bedrag aan de vrouw te vergoeden.
5.22.
De derde post ziet op een betaling van de vrouw van € 5.000,- aan de ouders van de man. Volgens de vrouw had de man een geldlening van € 10.000,- bij zijn ouders. De man betwist het bestaan van deze geldlening. Ondanks dat het bestaan van deze geldlening in geschil is, is in hoger beroep wel vast komen te staan dat de vrouw voor de man € 5.000,- aan de ouders van de man heeft betaald en dat zij dit bedrag niet heeft terug gekregen. De man is daarom gehouden dit bedrag aan de vrouw te vergoeden.
5.23.
Als vierde post voert de vrouw op een bedrag van € 12.000,- voor de aankoop van een auto. Tijdens de behandeling ter zitting hebben partijen hierover verklaard dat de vrouw, na inruil van een gezamenlijke auto, € 12.000,- heeft bijbetaald. Partijen hebben vervolgens de Renault Laguna voor 60% op de staat van aanbrengsten aan de zijde van de vrouw opgenomen. Deze afspraak is ontstaan als gevolg van genoemde investering van de vrouw. De betaling van € 12.000,- is daarmee naar het hof begrijpt verdisconteerd in de afwijkende waarde van de auto bij verdeling. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw daarnaast geen recht heeft op de vergoeding van haar investering van € 12.000,-.
5.24.
De vijfde post van de vrouw ziet op de betaling van verschillende facturen van de notaris. De vrouw stelt een factuur van € 5.029,74 te hebben voldaan die ziet op de kosten van het opstellen van de partnerschapsvoorwaarden en de testamenten. De vrouw meent dat de man de helft hiervan aan haar moet betalen. Verder stelt zij een bedrag van € 2.544,25 te hebben voldaan voor de afwikkeling van een aantal oude zaken van de man. De man betwist dit. Volgens de man hebben de nota’s betrekking op de nieuwe hypotheek, het opstellen van de partnerschapsvoorwaarden en testamenten, waarbij de facturen door de man zijn betaald.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde facturen niet genoegzaam dat deze zien op andere werkzaamheden dan de werkzaamheden voor partijen. Daar komt nog bij dat de vrouw ter onderbouwing in eerste aanleg een bankafschrift in het geding heeft gebracht, waaruit blijkt dat zij op 13 december 2011 een bedrag van € 9.185,- naar de man overmaakt met als toelichting ‘helft v. Notaris, caravan+hypotheekshop min tv’. Hieruit volgt dat de vrouw de helft aan de man heeft voldaan voor de voldoening van deze facturen. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw dan ook geen recht op vergoeding van deze kosten.
5.25.
De zesde post betreft een aantal auto onderdelen die de vrouw voor de man heeft betaald. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij een gezamenlijke auto hadden. Uit het door de vrouw overgelegde bankafschrift volgt dat zij een factuur van de garage heeft betaald. Naar het oordeel van het hof is de betaling van de vrouw aan te merken als een bijdrage in de kosten van het samenleven. Deze kosten dienen partijen gezamenlijk te dragen. Naar het oordeel van het hof levert de betaling van deze kosten geen vergoedingsrecht op voor de vrouw.
5.26.
Onder post zeven voert de vrouw een bedrag van € 750,- op voor de aankoop van een wasmachine en droger. De man betwist dit en stelt dat hij de aankoop heeft betaald, waarna de vrouw de helft naar hem heeft overgemaakt. Uit het door de vrouw overgelegde bankafschrift volgt ook dat zij het bedrag naar de bankrekening van de man overmaakt onder vermelding van ‘mijn bijdrage aan de wasmachine en droger’. Hieruit leidt het hof af dat de vrouw haar bijdrage heeft geleverd in de kosten van de samenleving. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen recht op vergoeding van haar bijdrage.
5.27.
Post acht ziet op de betaling door de vrouw van € 1.000,- voor opheffing van de roodstand op de rekening van de man. De vrouw heeft ter onderbouwing een bankafschrift ingediend, waarop als omschrijving staat ‘lening ivm opheffing roodstand’. De man erkent ook dat de vrouw recht heeft op vergoeding van dit bedrag. Het hof zal hiermee dan ook rekening houden.
5.28.
Als post negen heeft de vrouw een bedrag van € 4.621,- opgevoerd als betaling voor auto-onderdelen, caravan, fietsen en een dakkoffer van de man. De man betwist dat de vrouw recht heeft op vergoeding en stelt dat de vrouw door betaling van dit bedrag de helft van de totale kosten aan de man heeft betaald. Uit het door de vrouw overgelegde bankafschrift volgt dat zij de bijdrage naar de bankrekening van de man heeft overgemaakt. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de betaling van de vrouw ziet op haar bijdrage in de kosten van de samenleving. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw dan ook geen recht op vergoeding van dit bedrag.
5.29.
Ten aanzien van post tien heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verklaard dat deze post, de premie voor de [naam1] levensverzekering, niet langer deel uitmaakt van de schuld. Deze post behoeft dan ook geen bespreking meer.
conclusie
5.30.
Gelet op het voorgaande is de man gehouden om een totaalbedrag van € 30.094,23 aan de vrouw te vergoeden. Dat is het saldo van de in de rechtsoverwegingen 5.20, 5.21, 5.22 en 5.27 vermelde bedragen. In zoverre slaagt de derde grief van de vrouw.
5.31.
De vrouw verzoekt dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg door de vrouw (24 december 2020).
de inboedel
5.32.
Partijen zijn in eerste aanleg overeengekomen dat zij de toedeling van de inboedelgoederen in onderling overleg zullen regelen. Gebleken is dat het partijen niet is gelukt de inboedel te verdelen. De vrouw vraagt in haar vijfde grief verdeling van de inboedel conform haar voorstel. De man voert hiertegen verweer en is het niet eens met het voorstel van de vrouw. In zijn vierde grief in het incidenteel hoger beroep vraagt hij een verdeling van de inboedel conform zijn voorstel.
5.33.
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting in hoger beroep hebben partijen afgesproken dat zij onder leiding van de vader van de vrouw een praktische verdeling van de inboedel zullen maken. Ook de foto’s zullen dan tussen partijen worden verdeeld.
Ten aanzien van de caravan is gebleken dat deze inmiddels is verkocht en dat de opbrengst tussen partijen is gedeeld. Partijen beschikken ook nog over een scooter. Daarover hebben zij afgesproken dat de man de scooter zal verkopen en ervoor zorgt dat de vrouw de helft van de opbrengst krijgt.
de planschade
5.34.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking beslist dat partijen ieder de helft van de advocaatkosten van de planschadeprocedure moet betalen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de man alle correspondentie van [naam2] Advocaten aan de vrouw doorstuurt en de vrouw de helft van de opbrengst uit deze procedure ontvangt.
In haar zesde grief stelt de vrouw dat de man zijn afspraken niet nakomt. Zij wil dat de man wordt veroordeeld om de informatie met de vrouw te delen en ervoor zorgt dat de vrouw wordt toegelaten tot de WhatsApp groep over deze procedure.
De man voert hiertegen verweer en stelt in zijn voorwaardelijke grief zeven in het incidenteel hoger beroep dat, indien het hof bepaalt dat de vrouw de vergoeding rechtstreeks van [naam2] Advocaten ontvangt, dit gebeurt onder verrekening van de advocaatkosten.
5.35.
Het hof overweegt als volgt. Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat de vrouw inmiddels alle beschikbare informatie over de planschadeprocedure heeft ontvangen. Ook is geregeld dat de vrouw alle toekomstige informatie rechtsreeks van [naam2] Advocaten ontvangt. De vrouw heeft dit bevestigd. Voor de toekomst hebben partijen afgesproken dat alle communicatie over de planschadeprocedure met de vrouw wordt gedeeld. Indien de vrouw aanleiding ziet om hierop te reageren, dan ligt het op haar weg om actie te ondernemen. Ten aanzien van de facturen is gebleken dat de man deze ontvangt en betaalt. Het hof acht het dan ook redelijk dat deze kosten worden verrekend met de toekomstige uitkering uit de planschadeprocedure. In zoverre slaagt de (voorwaardelijke) zevende grief van de man.
5.36.
Gelet op het feit dat de vrouw inmiddels alle tot nu toe beschikbare informatie over de planschadeprocedure van de man heeft ontvangen, zij voortaan alle informatie rechtstreeks van [naam2] Advocaten zal ontvangen en de man heeft toegezegd om alle andere communicatie over de procedure aan de vrouw door te sturen, ziet het hof geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom zoals de vrouw verzoekt.
de teruggave inkomstenbelasting 2019
5.37.
De man stelt in zijn vijfde grief in het incidenteel hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte niet heeft geoordeeld over de teruggave inkomstenbelasting 2019. De man stelt dat de vrouw in dat kader € 3.985,50 aan de man moet terugbetalen. De vrouw heeft dit ter zitting erkend, zodat de vijfde grief van de man slaagt.
veeggrief
5.38.
De vrouw stelt in haar zevende grief dat zij de volledige beschikking van de rechtbank aan het hof wil voorleggen. Deze grief betreft een veeggrief en deelt daarom het lot van de eerdere grieven.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep
6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de beslissingen onder 5.2 tot en met 5.7 betreft, en beslissen als volgt.
6.2.
De beslissing van de rechtbank over de [naam1] levensverzekering kan in stand blijven. Partijen zijn het er immers over eens dat zij de waarde van de [naam1] levensverzekering bij helfte zullen delen. De rechtbank heeft de beslissing hierover echter verwerkt in haar beslissingen over de woning onder 5.2 tot en met 5.7. Aangezien het hof deze beslissingen zal vernietigen, ziet het hof aanleiding om in het dictum een afzonderlijke beslissing te nemen over de [naam1] levensverzekering.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 september 2021, voor zover het de beslissingen onder 5.2 tot en met 5.7 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2.
bepaalt dat de woning aan de [adres] [woonplaats1]
binnen één maandna deze beschikking moet worden getaxeerd op de volgende wijze:
  • [naam3] van [naam4] makelaars in [plaats1] namens de vrouw en [naam5] Makelaardij in [plaats2] namens de man wijzen samen een derde makelaar aan;
  • de drie makelaars taxeren de woning, waarbij de gemiddelde taxatiewaarde tot uitgangspunt wordt genomen;
  • deze gemiddelde taxatiewaarde is bindend voor partijen;
  • iedere partij betaalt de kosten van de eigen ingeschakelde makelaar;
  • partijen betalen ieder de helft van de kosten van de derde makelaar;
7.3.
deelt de woning aan de [adres] [woonplaats1] toe aan de man tegen de gemiddelde taxatiewaarde onder de verplichting en de voorwaarde om
binnen drie maandenna de taxatierapporten de op de woning rustende hypothecaire geldlening over te nemen, de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van deze hypothecaire geldlening en waarbij de man aan de vrouw moet betalen:
  • de helft van het verschil tussen de gemiddelde taxatiewaarde en € 325.000,-, na aftrek van de geldlening voor de zonnepanelen en de kosten die verband houden met de toedeling aan de man;
  • een bedrag van € 600,-, zijnde het aandeel van de vrouw in de waarde van de woning tot € 325.000,- verminderd met haar aandeel in de hypothecaire geldlening;
7.4.
bepaalt dat ingeval de man niet in staat is om binnen voormelde termijn van drie maanden na het uitbrengen van de taxatierapporten de woning en de bijbehorende hypothecaire geldlening over te nemen onder de hierboven omschreven voorwaarden of indien na afloop van de drie maanden niet duidelijk is of hij hiertoe financieel in staat is, de woning aan de [adres] [woonplaats1] moet worden verkocht aan een derde, waarbij partijen moeten meewerken aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning en de verdeling van de netto-opbrengst daarvan door:
de aangewezen derde makelaar opdracht te geven de verkoop van de woning ter hand te nemen;
opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar;
al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen;
mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht;
medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de makelaarscourtage;
gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van de woning opdracht te geven 1) voor de woningwaarde vanaf € 325.000,-: het verschil tussen de verkoopprijs en € 325.000,-, na aftrek van kosten, waaronder de geldlening van de zonnepanelen, bij helfte te verdelen en 2) voor de woningwaarde tot € 325.000,-: de vrouw € 600,- te betalen en de man het restant van het verschil tussen € 325.000,- en de hypothecaire geldlening van € 264.998,-;
7.5.
deelt de levensverzekering bij de [naam1] onder polisnummer [nummer2] toe aan de man en veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van de helft van de waarde van deze [naam1] levensverzekering op de datum van de notariële akte;
7.6.
bepaalt dat de vrouw vanaf heden geen bijdrage meer hoeft te betalen in de hypotheekrente en veroordeelt de man tot terugbetaling van de door de vrouw betaalde bijdrage in de hypotheekrente vanaf 1 november 2021 tot heden, dan wel tot de maand waarop de vrouw een bijdrage van € 510,36 per maand heeft betaald;
7.7.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw een bedrag van € 30.094,23, zijnde door de vrouw voor de man verrichte betalingen voorafgaand aan het geregistreerd partnerschap, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2020 tot de dag van algehele voldoening;
7.8.
bepaalt dat de man de scooter verkoopt en veroordeelt de man tot betaling van de helft van de verkoopopbrengst aan de vrouw;
7.9.
bepaalt dat de vrouw recht heeft op de helft van de de planschade, na verrekening van de door de man betaalde declaraties van [naam2] Advocaten, voor zover die niet voor de helft door de vrouw zijn betaald;
7.10.
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 3.985,50 aan de man, zijnde de helft van de teruggave inkomstenbelasting 2019;
7.11.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.12.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, P.B. Kamminga en L. Hamer, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 3 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.