In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van kosten uit 's Rijks kas, ingediend door verzoeker, die in een strafzaak was betrokken. De rechtbank had verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat zij van mening was dat het verzoekschrift niet tijdig was ingediend. Verzoeker stelde echter dat hij pas op 12 augustus 2020 op de hoogte was gesteld van de sepotbeslissing, die op 20 juli 2020 was genomen. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het verzoekschrift niet tijdig was ingediend. Het hof concludeerde dat de sepotbeslissing niet eerder dan op 12 augustus 2020 aan verzoeker bekend was geworden, waardoor het verzoekschrift tijdig was ingediend.
Het hof heeft vervolgens de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek om vergoeding van kosten toegewezen. De kosten van rechtsbijstand werden als redelijk beschouwd en kwamen voor vergoeding in aanmerking. Echter, de reis- en verblijfskosten die verzoeker had gemaakt voor het verhoor op het politiebureau werden niet vergoed, omdat deze niet onder het onderzoek en de behandeling van de zaak vielen zoals bedoeld in artikel 530, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof kende verzoeker een totale vergoeding toe van € 5.461,88, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand en de indiening en behandeling van het verzoekschrift. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de advocaat-generaal en de raadsman van verzoeker, mr. M.M. Scholten.