ECLI:NL:GHARL:2022:930

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.304.154
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van een jeugdige in een gesloten accommodatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 december 2021, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie is verleend. [verzoekster], geboren in 2007, is onder toezicht gesteld en heeft een complexe achtergrond met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De ouders van [verzoekster] zijn gezamenlijk belast met het gezag en hebben in deze procedure hun steun uitgesproken voor de verzoeken van hun dochter. De GI, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, heeft verweer gevoerd en de bestreden beschikking bekrachtigd zien. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2022 is de situatie van [verzoekster] besproken, waarbij haar ontwikkeling en de noodzaak van de gesloten uithuisplaatsing aan de orde kwamen. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoekster] vooruitgang heeft geboekt, maar dat de ernst van haar problematiek en de noodzaak van professionele begeleiding in een gesloten setting nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van [verzoekster] voorop staat. De ouders hebben aangegeven dat zij een veilige omgeving voor [verzoekster] willen bieden, maar het hof oordeelt dat een terugplaatsing naar huis op dit moment nog te vroeg is. De beslissing van het hof is genomen met het oog op de lange termijn ontwikkeling van [verzoekster] en de noodzaak om haar te blijven ondersteunen in haar herstelproces.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.304.154
(zaaknummer rechtbank Gelderland 395352)
beschikking van 8 februari 2022
inzake
[verzoekster],
thans verblijvende op groep [naam1] van [naam2] te [plaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.E. Kremer te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder]en
[de vader],
verder te noemen: de ouders, dan wel de moeder en de vader,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 19 november 2021 en 3 december 2021 (schriftelijk vastgesteld op 7 december 2021), uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 3 december zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 december 2021;
- het verweerschrift van de GI met producties;
- een brief van de GI van 13 januari 2022 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 januari 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. Kremer;
  • de ouders van [verzoekster] .
Twee jeugdbeschermers namens de GI en de advocaat van de ouders hebben de zitting digitaal (via een Skypeverbinding) bijgewoond.
De raad is met schriftelijke kennisgeving vooraf niet verschenen.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de ouders verweer gevoerd. De inhoud van dat verweer is gelijk aan een beroepschrift dat hij namens de ouders tegen de bestreden beschikking bij dit hof heeft ingediend (ingekomen bij het hof op 13 januari 2022). De advocaat van de ouders heeft meegedeeld dat hij het beroepschrift bij het hof intrekt en heeft verzocht de inhoud van dat beroepschrift als zijn verweerschrift te beschouwen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [verzoekster] . Zij is geboren [in] 2007 te [plaats2] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoekster] .
3.2
Bij beschikking van 20 november 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zutphen [verzoekster] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd tot 20 mei 2010.
Bij beschikking van 3 april 2017 van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is [verzoekster] opnieuw onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd tot 3 oktober 2018.
Bij beschikking van 3 augustus 2021 van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is [verzoekster] onder toezicht gesteld tot 3 augustus 2022.
3.3
Bij beschikking van 15 oktober 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] verleend in een voorziening voor pleegzorg (netwerkplaatsing, bij de ex-vriendin van de vriend van de oudere zus van [verzoekster] ), voor de duur van één week, met ingang van 11 oktober 2021 tot 18 oktober 2021.
Vervolgens heeft de kinderrechter bij beschikking van 18 oktober 2021 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, voor de duur van vier weken, met ingang van 15 oktober 2021 tot 12 november 2021.
Bij beschikking van 22 oktober 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend met
ingang van 12 november 2021 tot 12 mei 2022 en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.4
De GI heeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 1 november 2021 bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf, ook wel een voorziening voor gesloten jeugdhulp genoemd, niet zijnde verblijf bij een pleegouder, is aangewezen.
3.5
Bij voormelde beschikking van 19 november 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, zoals verleend in de beschikking van 22 oktober 2021 geschorst en bepaald dat [verzoekster] ter overbrugging van een mogelijke alternatieve plaatsing in ieder geval voor de duur van maximaal twee weken naar huis toe mag en de beslissing op het verzoek van de GI om een machtiging gesloten jeugdhulp aangehouden tot 3 december 2021.
3.6
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [verzoekster] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 3 december 2021 tot 3 juni 2022.
3. [verzoekster] is na de bestreden beschikking op de dag van de plaatsing weggelopen. De ouders hebben een aankondiging schriftelijke aanwijzing gekregen van de GI, omdat zij zouden weten waar [verzoekster] verbleef en dat niet bekend wilden maken. Op 10 december is [verzoekster] teruggekeerd en op 11 december 2021 is zij in het kader van de gesloten plaatsing naar de groep [naam3] gebracht. Op 22 januari 2022 is [verzoekster] doorgeplaatst naar groep [naam1] , dit is, in tegenstelling tot [naam3] , een besloten groep.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof , uitvoerbaar bij voorraad opnieuw te beschikken en:
primair
de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot (voortzetting van de) gesloten uithuisplaatsing af te wijzen dan wel te beëindigen,
subsidiair
te bepalen dat een gesloten machtiging voor uithuisplaatsing van [verzoekster] de maximale tijdsduur van drie maanden zal hebben en (uiterlijk) zal eindigen op 3 maart 2022,
kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De ouders zijn het eens met de verzoeken van [verzoekster] en vragen het hof
primair
de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI af te wijzen;
subsidiair
de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het verzoek van de GI voor een korte duur, te weten voor maximaal drie maanden, toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.4
[verzoekster] heeft vooreerst een processuele grief ingesteld, gebaseerd op twee punten. Zij stelt dat haar advocaat ten onrechte geen reactie mocht geven op het bericht van de GI aan de kinderrechter ná de mondelinge behandeling in eerste aanleg en dat de griffier in de rechtbank ten onrechte een gedeeltelijk uitgewerkt proces-verbaal van de mondelinge behandeling uitsluitend aan de GI heeft verstrekt. Toegezegd is volgens de advocaat van [verzoekster] door de rechtbank dat het proces-verbaal alsnog volledig zal worden uitgewerkt, maar dit heeft zij nog steeds niet ontvangen.
De ouders van [verzoekster] zijn het eens met inhoud van deze processuele grief, het beginsel van hoor en wederhoor is volgens hen onvoldoende nageleefd in eerste aanleg.
Het hof overweegt als volgt. Wat ook van de juistheid van deze grief zij, [verzoekster] en haar ouders hebben in deze procedure alsnog hun standpunt ten aanzien van de brief van de GI van 2 december 20221 kenbaar kunnen maken en dat ook gedaan. De grief kan daarom niet zonder meer tot vernietiging van de bestreden beschikking leiden.
5.5
[verzoekster] kan zich niet met de machtiging gesloten uithuisplaatsing verenigen. Zij stelt dat zij lering heeft getrokken uit de situatie op de open groep van [naam2] . De kinderrechter was met haar en met haar ouders van oordeel dat dit geen veilige plek voor haar was en daarom mocht zij twee weken bij haar ouders verblijven. In tegenstelling tot de periode daarvoor, verliep haar verblijf bij de ouders die twee weken heel goed. [verzoekster] ziet in dat zij moet gaan werken aan haar posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de stemmen in haar hoofd en zij zal ambulante hulp accepteren. Haar moeder had deze hulp ook al geregeld en ook een hernieuwde schoolgang kan haar moeder regelen.
Indien het hof van oordeel is dat de plaatsing moet worden voortgezet, dan is het beter om de plaatsing te bekorten naar drie maanden. Op de gesloten groep heeft zij ook laten zien dat zij van goede wil is en daarom is zij nu al doorgeplaatst van een gesloten groep naar een besloten groep, waardoor zij iets meer vrijheden heeft gekregen. Haar ouders komen bij haar op bezoek en het contact met hen is nog steeds heel goed. Afgelopen weekend heeft zij samen met haar ouders gezien dat ook op het terrein rondom de besloten groep buiten sprake is van drugsgebruik onder jongeren.
5.6
De ouders onderschrijven de stellingen van [verzoekster] . Zij zien dat [verzoekster] zich positief ontwikkelt en zij zijn blij dat [verzoekster] zich weer naar hen openstelt. [verzoekster] dacht dat ze geen emoties meer kon voelen, maar dat komt nu weer terug. Zij hebben het gevoel dat hun dochter weer het meisje wordt, zoals ze was voordat de problemen gingen spelen. Daarom verwachten de ouders dat zij nu wel een structurele en veilige omgeving voor [verzoekster] kunnen bieden.
De GI neemt volgens de ouders beslissingen die niet in het belang van [verzoekster] zijn. Zij zijn door de GI niet betrokken in het proces om een veilige plaats voor [verzoekster] te vinden. Er is volgens de ouders te snel overgegaan naar een gesloten plaatsing. Verder wordt er nu ingezet op EMDR-therapie, terwijl deskundigen redelijk recent hebben geadviseerd dat dat nog te zwaar is voor [verzoekster] . De jeugdbeschermer was niet voor de doorplaatsing naar een besloten groep.
De eerdere plaatsing op de open groep was onveilig voor [verzoekster] en ook nu lijkt er in de directe omgeving van de besloten groep weer sprake te zijn onwenselijke situaties waar [verzoekster] beter niet mee in aanraking kan komen. Indien het hof van oordeel is dat de besloten plaatsing nog moet voortduren, dan vinden de ouders net als [verzoekster] dat de machtiging gesloten uithuisplaatsing dan voor de duur van maximaal drie maanden zou moeten zijn.
5.7
De jeugdbeschermer vindt dat [verzoekster] en haar ouders een ander beeld schetsen dan de indruk die zij van de situatie van [verzoekster] heeft. De gedragsproblemen van [verzoekster] waren zeer ernstig. Er was voor de plaatsing op de open groep sprake van seksueel grensoverschrijdend gedrag en drugsgebruik door [verzoekster] en de thuissituatie was onvoldoende om noodzakelijke behandeling van [verzoekster] van de grond te krijgen. De GI heeft veel inspanningen verricht om een passende plek voor [verzoekster] te vinden, maar uiteindelijk bleek dat, mede gelet op de ernst van de problematiek, een gesloten plaatsing de enige optie was. Dat het verblijf van [verzoekster] bij haar ouders na de plaatsing op de open groep van [naam2] goed verliep, is een te korte periode geweest om daar conclusies aan te kunnen verbinden. Bovendien blijkt uit het aanvullende verslag van de gedragswetenschapper bij [naam2] dat [verzoekster] aanvankelijk op de besloten groep haar eerder vastgestelde gedragsproblematiek nog liet zien. Ze had veel weerstand en was bozig. Pas na een gesprek waarbij de jeugdbeschermer ook aanwezig was, is de knop bij [verzoekster] omgegaan.
[verzoekster] slaapt nu beter in, is gestabiliseerd en kon daarom worden doorgeplaatst naar een besloten groep. De jeugdbeschermer betwist dat zij het niet eens zou zijn met deze doorplaatsing. Dit is namelijk een gebruikelijke volgende stap na een gesloten plaatsing. De enige kanttekening is dat zij als jeugdbeschermer betrokken wil worden in de procedures over het toekennen van verlof en vrijheden aan [verzoekster] op de groep [naam1] . De GI wil een veiligheidsplan opstellen, zodat het verlenen van vrijheden met de nodige waarborgen gebeurt.
Op de besloten groep moet worden bekeken wat de volgende stap kan zijn. Het is bekend dat [verzoekster] en haar ouders graag willen dat [verzoekster] weer naar huis komt. Of dat mogelijk is hangt af van hoe [verzoekster] de komende tijd haar therapie oppakt en of zij de ingezette positieve lijn kan vasthouden.
5.8
Het hof stelt vast dat [verzoekster] een zeer grote vooruitgang in haar ontwikkeling heeft laten zien. Toch is het hof van oordeel dat de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing voor [verzoekster] terecht is verleend door de rechtbank en ook op dit moment nog steeds is voldaan aan de voorwaarden om een machtiging te verlenen.
Voor het hof is niet zozeer van belang op welk moment de positieve ontwikkeling bij [verzoekster] is ingezet. De problematiek van [verzoekster] was dusdanig ernstig dat - zelfs in het geval de knop bij [verzoekster] al is omgegaan door de gebeurtenissen op de open groep - het ten tijde van de bestreden beschikking nog te vroeg is om te kunnen spreken van een blijvende omslag en motivatie bij [verzoekster] om haar gedrag te willen verbeteren. Voorafgaand aan de uithuisplaatsing van [verzoekster] zijn er meerdere ernstige crisissituaties geweest, waarbij de ouders aangaven dat zij de opvoeding van [verzoekster] op dat moment niet meer aankonden.
Vanzelfsprekend betreurt het hof dat [verzoekster] in een instelling is geplaatst waar haar veiligheid mogelijk vervolgens in het gedrang is gekomen. [verzoekster] heeft op de open groep verkeerde keuzes kunnen maken met grote gevolgen.
Uit het aanvullende verslag van de gedragswetenschapper over het verblijf van [verzoekster] op de gesloten groep blijkt dat het beeld dat eerder werd gezien op de open groep, ook op de besloten groep nog werd herkend. Er waren op dat moment belangrijke punten waaraan [verzoekster] moest gaan werken en waarbij professionele hulp en begeleiding in een gesloten setting noodzakelijk waren.
De GI heeft naar het oordeel van het hof genoegzaam onderbouwd dat het vanwege de ernst van de problematiek van [verzoekster] niet mogelijk was om een andere plaatsing te realiseren met een minder zwaar regiem.
5.9
Gebleken is dat [verzoekster] de plaatsing op de gesloten groep goed heeft opgepakt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoekster] verklaard dat zij veel baat heeft bij de creatieve mogelijkheden die haar op de besloten groep werden geboden om aan de slag te gaan met haar gevoelens. Toch gaat het hof ervan uit dat op dit moment nog sprake is van een broos evenwicht. Zo heeft [verzoekster] bijvoorbeeld verklaard dat zij met behulp van medicatie nog maar sinds een paar weken beter slaapt en minder last heeft van de stemmen in haar hoofd. Het traject met professionele begeleiding moet worden voortgezet om te zorgen dat [verzoekster] dit nog verder onder controle krijgt. De gedragswetenschapper heeft nog maar anderhalve maand geleden in haar verslag meegedeeld dat [verzoekster] kwetsbaar is en snel overvraagd raakt. Zij heeft veel nabijheid en bevestiging nodig. Het is mooi dat [verzoekster] deze nabijheid en bevestiging vanuit haar ouders ervaart, zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft gezien, maar een terugkeer naar huis is op dit moment nog te vroeg. [verzoekster] heeft de afgelopen jaren meerdere ernstige traumatische ervaringen opgedaan en de verwerking daarvan en de aanpak van de gedragsproblematiek is een lange weg. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de machtiging in duur te bekorten.
In overleg met de gedragswetenschappers en deskundigen bij [naam2] , de GI en de ouders kan steeds worden bekeken en beslist welke vervolgstap [verzoekster] aankan. Zodra er overeenstemming is dat een terugplaatsing bij de ouders wel mogelijk is, dan kan de GI beslissen om daartoe over te gaan, ook voordat de termijn van de machtiging is verstreken.
5.1
Op grond van hetgeen is overwegen onder 5.8 en 5.9 is het hof van oordeel dat sprake was en is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van [verzoekster] naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf (in principe voor de duur van zes maanden) noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
5.11
De plaatsing biedt [verzoekster] een kans om verder te kunnen werken aan zichzelf, zodat zij uitgroeit tot een sterke jongvolwassen vrouw. De huidige periode zal van grote invloed zijn op de rest van haar leven. Het hof hoopt dat [verzoekster] dat beseft en zich ondanks de teleurstelling dat zij nog niet naar huis mag, blijft inzetten op de besloten groep, zoals zij dat de afgelopen weken ook heeft gedaan. Dat laatste verdient een compliment.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 december 2021, op schrift gesteld op 7 december 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, P.B. Kamminga en H. van Loo, bijgestaan door de griffier, en is op 8 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.