ECLI:NL:GHARL:2022:928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.302.320
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige en omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarbij een minderjarige onder toezicht is gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de ondertoezichtstelling en verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen. De vader, de raad voor de kinderbescherming en de Stichting Jeugdbescherming Overijssel zijn verweerders in deze procedure. De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige, die in 2019 is geboren. De rechtbank had eerder de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige, wat de moeder heeft aangevochten in hoger beroep. De moeder heeft een grote emotionele weerstand tegen de rol van de vader in het leven van de minderjarige, wat heeft geleid tot een verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Het hof overweegt dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd zonder de ondertoezichtstelling en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen zonder professionele ondersteuning. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.302.320
zaaknummer rechtbank Overijssel 268304
beschikking van 8 februari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: vader,
advocaat: mr. T.L.V. de Jong te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 16 september 2021, onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 3 november 2021;
  • het verweerschrift van de GI met producties, ingekomen op 30 november 2021;
  • het verweerschrift van de man met een productie, en
  • het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling in deze procedure en de procedure met zaaknummer 200.302.319 (vervangende toestemming erkenning) heeft op 10 januari 2022 gelijktijdig plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • twee jeugdbeschermers, namens de GI (via een digitale beeldverbinding).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2019 te [woonplaats1] . De moeder heeft het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 30 september 2021 heeft de rechtbank Overijssel de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De moeder is in hoger beroep gekomen van deze beslissing (zaaknummer 200.302.319). De vader heeft [de minderjarige] ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Enschede op 27 oktober 2021 erkend.
De rechtbank heeft in de beschikking van 30 september 2021 verder de behandeling van de verzoeken van de vader om de moeder en de vader gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] te belasten en een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen aangehouden. De rechtbank heeft de raad verzocht een update-onderzoek in te stellen en voorafgaand aan de volgende mondelinge behandeling de rechtbank te rapporteren en te adviseren over het gezag en de meest wenselijk omgangsregeling. De zaak is daarvoor verwezen naar de rolzitting van de rechtbank van 23 februari 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 30 september 2021 tot 30 maart 2022 en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing over het resterende deel van het verzoek van de raad om [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden, is aangehouden. De rechtbank heeft de raad daarbij in de gelegenheid gesteld om zijn verzoek voor het resterende deel met een updaterapportage nader te onderbouwen.
4.2
De moeder komt in deze procedure in hoger beroep van de beslissing over de ondertoezichtstelling tot 30 maart 2022.
De moeder verzoekt het hof in deze procedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De man voert eveneens verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel haar het hoger beroep te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof acht aannemelijk dat [de minderjarige] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat zij in haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is wordt onvoldoende geaccepteerd en de verwachting is gerechtvaardigd dat de ouders in staat zijn binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] weer te dragen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.3
Gebleken is dat moeder een grote emotionele weerstand heeft tegen een rol van de vader in het leven van [de minderjarige] . Er is sprake geweest van een turbulente relatie tussen de vader en de moeder. Zij hebben [de minderjarige] na het verbreken van hun relatie verder belast met spanningen en escalaties in het kader van ex-partnerproblematiek. De verstandhouding tussen de vader en de moeder is volledig verstoord geraakt. Zij beschuldigen elkaar over en weer van alcohol-/drugsgebruik en het bedreigen van de ander. De moeder zegt bang te zijn voor de vader. Het contact tussen de vader en [de minderjarige] is door de moeder in juli 2021 abrupt verbroken en dit vormt een verlieservaring voor [de minderjarige] .
De vader heeft in het verleden een (deels vrijwillig) traject bij [naam1] succesvol afgerond om op een adequate manier met zijn emoties om te gaan. Het rapport van de raad van 22 juni 2021 vermeldt dat de medewerker van [naam1] heeft meegedeeld dat bij de vader per mei 2021 weinig sprake was van impulsiviteit en dat hij stabiel is. Uit de stellingen van de moeder blijkt dat zij ervan uitgaat dat de problematiek die in het verleden speelde bij de vader nog steeds aanwezig is. De raad concludeert in zijn onderzoek dat de moeder onvoldoende bereid is om te werken aan contact tussen [de minderjarige] en haar vader.
5.4
Voor een evenwichtige ontwikkeling van een kind en voor het vormen van een eigen identiteit is het in het algemeen in het belang van dat kind om een goede band op te bouwen en te onderhouden met beide biologische ouders. De raad trekt op basis van zijn onderzoek de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen waaruit kan worden afgeleid dat dit in de situatie van [de minderjarige] anders zou zijn.
Het hof passeert de bezwaren van de moeder over de totstandkoming van het rapport. De raad is een bij wet (Titel 13, boek 1 BW) ingestelde, deskundige instantie en uit de verslaglegging volgt dat het onderzoek voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het advies is gebaseerd op informatie die door beide ouders is aangedragen en op informatie van diverse professionele instanties die bemoeienis met de vader en/of de moeder dan wel [de minderjarige] hebben gehad.
5.5
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is door de GI in het kader van het verloop van de ondertoezichtstelling tot nu toe, toegelicht dat hulp door [naam2] is ingezet. Deze hulp is inmiddels gestopt, omdat de hulpverleners geen mogelijkheden zien om ruimte bij de moeder te maken voor een positie van de vader in het leven van [de minderjarige] . De GI beraadt zich nu over wat de volgende stap moet zijn, maar ziet vooralsnog wel een rol voor de vader in het leven van [de minderjarige] weggelegd.
5.6
Het hof verwacht niet dat de ouders zonder professionele ondersteuning in een gedwongen kader in staat zullen zijn om het belang van [de minderjarige] voldoende voorop te zetten en beter aan haar behoeften tegemoet te komen. Duidelijk is dat het aanpakken van de ex-partnerproblematiek tussen de ouders een langdurig en moeizaam proces zal zijn. [de minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat, maar het risico op een het ontstaan van een loyaliteitsconflict is reëel. De ontwikkeling van [de minderjarige] ’s identiteit en haar sociaal-emotionele ontwikkeling worden bedreigd. De inzet van een jeugdbeschermer is noodzakelijk. De jeugdbeschermer moet de regie nemen om hulpverlening in te zetten en te continueren vanuit de belangen van [de minderjarige] . Het hof gaat er vanuit dat de jeugdbeschermer daarbij ook zal bekijken wat de gevolgen zijn voor [de minderjarige] van het geweld tussen de ouders in het verleden en dat de jeugdbeschermer de veiligheid van [de minderjarige] en het gezin van moeder zal bewaken.
Of een omgangsregeling in de toekomst mogelijk zal zijn staat op dit moment niet vast. De raad heeft geadviseerd dat eerst moet worden onderzocht hoe ruimte bij de moeder kan worden gecreëerd om de vader in leven van [de minderjarige] toe te laten. Daarna kan worden gekeken welke omgang in het belang van [de minderjarige] is.
Anders dan de advocaat van de moeder heeft gesteld, is naar het oordeel van het hof in de situatie van [de minderjarige] geen sprake van een kale “omgangsondertoezichtstelling”. De problematiek die speelt is breder, zoals hiervoor genoemd. Een ondertoezichtstelling vormt naar het oordeel van het hof - gelet op de noodzakelijkheid van de maatregel voor [de minderjarige] - geen ongerechtvaardigde inmenging in het gezinsleven van de moeder en is niet in strijd met de internationale verdragen.
5.7
Het hof is van oordeel dat van de moeder vanuit haar verantwoordelijkheid als ouder wordt verwacht dat zij zich gaat inspannen om haar traumatische ervaringen met de vader een plek te geven en haar aandacht gaat verleggen naar de vraag op welke manier de vader op een veilige manier een plek als ouder in het leven van [de minderjarige] kan hebben. Van de vader wordt daarbij vanzelfsprekend verwacht dat hij - mede gelet op het verleden - rekening houdt met de angst die de moeder voor hem heeft ontwikkeld, ook als hij deze angst als onterecht ervaart. Hij dient ook zijn volle medewerking te verlenen aan eventuele toekomstige hulpverleningstrajecten.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. Vanwege de aard van de zaak zal het hof de proceskosten compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 16 september 2021 voor zover [de minderjarige] daarbij onder toezicht is gesteld van Jeugdbescherming Overijssel van 30 september 2021 tot 30 maart 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 8 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.