ECLI:NL:GHARL:2022:927

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
200.296.084
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en mentorschap voor verzoeker met geestelijke gezondheidsproblemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van verzoeker tegen een beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarin een zorgmachtiging en een mentorschap zijn ingesteld. De beschikking van de kantonrechter, uitgesproken op 30 maart 2021, heeft geleid tot het onder bewind stellen van de goederen van verzoeker, die lijdt aan geestelijke gezondheidsproblemen. Verzoeker, geboren in 1956, is de broer van meerdere belanghebbenden en heeft een zorgmachtiging die is verlengd tot 26 augustus 2022. In het hoger beroep heeft verzoeker drie grieven ingediend, waarin hij stelt dat hij niet is gehoord in de eerste aanleg en dat de maatregelen van bewind en mentorschap niet noodzakelijk zijn. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en verzoeker gehoord via een beeldverbinding. Het hof overweegt dat de kantonrechter in eerste aanleg niet in strijd heeft gehandeld met de beginselen van een eerlijk proces, omdat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt kenbaar te maken. Het hof concludeert dat de maatregelen van bewind en mentorschap noodzakelijk zijn, gezien de geestelijke toestand van verzoeker, die niet in staat is zijn vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De grieven van verzoeker falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.084
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 8988997 en 8988998)
beschikking van 8 februari 2022
inzake
[verzoeker],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen te [woonplaats1] ,
feitelijk verblijvende bij [naam1] , te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. S.G. Blasweiler te Ede,
en
Stichting [verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: [verweerster] .
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[naam2]handelend onder de naam
[naam3],
gevestigd te Nijkerk,
verder te noemen: [naam3] ,
en
[de zus1],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de zus1] ,
en
[de broer1],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de broer1] ,
en
[de zus2],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de zus2] ,
en
[de broer2],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de broer2] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 30 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 juni 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoeker] (via een beeldverbinding), bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam4] , namens [verweerster] , en
- [naam2] namens [naam3] .

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1956. Hij is de broer van [de zus1] , [de broer1] , [de zus2] en [de broer2] .
3.2
Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, voor zover hier van belang, een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheid (hierna: zorgmachtiging) verleend ten behoeve van [verzoeker] en bepaald dat deze zorgmachtiging geldt tot en met 26 augustus 2021. De zorgmachtiging is nadien verlengd met een jaar tot 26 augustus 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang:
- de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand;
- een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoeker] ;
- [naam3] benoemd tot bewindvoerder en mentor;
- bepaald dat het bewind wordt ingeschreven in het openbare Centrale Curatele- en bewindregister.
4.2
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt:
- het hoger beroep tegen de bestreden beschikking gegrond te verklaren en deze beschikking te vernietigen;
- te bepalen dat het bewind en het mentorschap over hem worden opgeheven en dat (het hof begrijpt) het bewind wordt uitgeschreven uit het openbare Centrale Curatele- en bewindregister;
- te bepalen dat de grondrechten van betrokkene ten aanzien van een eerlijk proces en zelfbeschikkingsrecht, die respectievelijk vertaald zijn in de beginselen van
fair trialen
equality of armsvan artikel 6 EVRM en in artikel 8 EVRM met zijn equivalent in artikel 17 BUPO, zijn geschonden;
- [verweerster] te veroordelen tot het betalen van de proceskosten van deze verzoekschriftprocedure in hoger beroep alsmede aan [verweerster] op te dragen het door betrokkene betaalde griffierecht in hoger beroep aan [verzoeker] te vergoeden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[verzoeker] stelt in zijn eerste grief dat de kantonrechter het verzoek in eerste aanleg heeft toegewezen zonder hem te horen. Dit is in strijd met de beginselen van
fair trialen
equality of arms.[verzoeker] had op zijn verblijfplaats kunnen worden gehoord. Ten aanzien van de machtiging tot verlenen van verplichte zorg is [verzoeker] ook gehoord. Het is dan ook onjuist dat [verzoeker] geen bemoeienis wil en niet wil verschijnen, zoals [verweerster] stelt. Het hof overweegt het volgende.
5.2
Uit artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat [verzoeker] op een mondelinge behandeling op het verzoek dient te worden gehoord door de rechter:
“Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. (...)”
Het procesreglement sluit daarbij aan:
“De kantonrechter bepaalt dag en tijdstip van de mondelinge behandeling, tenzij hij het verzoek aanstonds toewijst (…)”.
Ook Aanbevelingen meerderjarigenbewind gaan daarvan uit:
“A Het instellen van meerderjarigenbewind
1. (…)
2. Ter beoordeling van de noodzaak en de omvang van het bewind is uitgangspunt dat verzoekers, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord, zo nodig op de verblijfplaats van betrokkene. Hoewel artikel 800 Rv ruimte biedt om het verzoek aanstonds op de stukken toe te wijzen, wordt aanbevolen om daarvan in beginsel geen gebruik te maken.”
5.3
Verder is van belang dat bij het treffen van beschermingsmaatregelen uitgangspunt is dat een maatregel passend moet zijn en niet verder ingrijpt dan strikt noodzakelijk. Of een maatregel passend is en niet te ver ingrijpt hangt af van de omstandigheden van het geval: het komt er dus op aan dat de kantonrechter zich een beeld vormt van die omstandigheden alvorens te beslissen.
5.4
Uit de bestreden beschikking blijkt dat [verzoeker] niet is gehoord omdat uit de stukken voldoende zou blijken dat [verzoeker] niet in staat is zijn mening kenbaar te maken. Ook blijkt daaruit dat in verband met de uitzonderingssituatie die ontstaan is als gevolg van de coronacrisis het bewind is uitgesproken zonder dat verzoeker (hof: [verweerster] ) en (eventuele) belanghebbenden hierover zijn gehoord.
5.5
Het hoger beroep biedt ook de gelegenheid om eventuele fouten en verzuimen uit de eerste aanleg te herstellen. Het hof heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling gehoord en [verzoeker] heeft zijn bezwaren en zijn standpunt kenbaar kunnen maken. De grief van [verzoeker] kan in verband met de herstelfunctie van het hoger beroep, niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.
5.6
Op grond van artikel 1:431 lid 1 en artikel 1:432 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter onder andere op verzoek van [verweerster] een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende (in dit geval [verzoeker] ) toebehoren of zullen toebehoren
a. voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.7
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 en artikel 1:451 lid 2 BW kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, onder andere op verzoek van [verweerster] een mentorschap instellen. Het gaat hierbij om rechtshandelingen in aangelegenheden betreffende de verzorging, verpleging en begeleiding van [verzoeker] .
5.8
[verzoeker] stelt in zijn tweede grief dat onvoldoende is komen vast te staan dat het instellen van een bewinden een mentorschap noodzakelijk is. [verweerster] heeft met het inleidend verzoek bewust een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Bij [verzoeker] is geen sprake van een psychiatrische stoornis en zeker niet in die mate die [verweerster] doet voorkomen. Er is geen sprake van een chronische psychose en bovendien is dat geen reden voor een bewind. [verzoeker] is wel degelijk in staat zijn financiële belangen behoorlijk waar te nemen. Behalve dat hij (bewust) zijn premie ZVW niet betaalt, heeft [verzoeker] geen schulden. [verzoeker] heeft wel degelijk een bankrekening. Dat [verzoeker] bankbiljetten bij zich droeg is niet verboden en komt nog voort uit de tijd dat [verzoeker] een zwervend bestaan leidde.
Dat de zorg niet kan worden opgestart omdat [verzoeker] niet meewerkt is geen reden voor een mentorschap. Mentorschap is bovendien overbodig want er is voor [verzoeker] een zorgmachtiging verleend. Het is onjuist dat [verzoeker] niemand vertrouwt. [verzoeker] heeft een vertrouwensrelatie met zijn raadsman en met zijn contactpersoon [naam5] .
5.9
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat een bewind en mentorschap voor [verzoeker] noodzakelijk zijn.
Dat [verzoeker] voor onbepaalde tijdsduur niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand is het hof voldoende gebleken. Hoewel [verzoeker] ontkent dat hij psychiatrische problematiek heeft, is uit de stukken en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen voldoende komen vast te staan dat bij hem sprake is van een psychiatrische stoornis (schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis). Zo wordt [verzoeker] nu al bijna twee jaar (met een korte onderbreking) verpleegd op basis van een machtiging verplichte zorg en krijgt hij depot medicatie toegediend. Het hof vindt het voldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] , door zijn aandoening, zijn financiën niet goed kan beheren en daarin onvoldoende inzicht heeft. Het ontbreekt [verzoeker] aan inzicht in zijn functioneren en beperkingen. Daarbij overweegt het hof dat [verzoeker] jarenlang geen post- of verblijfsadres had. [verzoeker] wil zo min mogelijk bemoeienis vanuit de overheid en instanties. Dankzij de inspanningen van zijn advocaat heeft [verzoeker] met terugwerkende kracht sinds 1 januari 2021 een postadres in [woonplaats1] en ontvangt hij ook weer een Wajong-uitkering. Deze uitkering was in 2016 stopgezet omdat [verzoeker] uit beeld verdween en kennelijk niet aan de voorwaarden voor de uitkering voldeed. Naar verwachting zal met terugwerkende kracht binnenkort nog een aanzienlijk bedrag aan Wajong-uitkering worden terugbetaald. Daardoor zal het vermogen van [verzoeker] , dat op dit moment € 2.900,- bedraagt, verder toenemen. Daarnaast is sprake van schulden bij de belastingdienst en het CAK vanwege het feit dat [verzoeker] (bewust) geen premie zorgverzekering betaalt. Deze schulden bedroegen in totaal ruim € 3.700,-. De bewindvoerder heeft er voor gezorgd dat inmiddels 2/3 van deze schuld is afgelost. De schulden nemen echter verder toe omdat [verzoeker] niet over een geldig identiteitsbewijs beschikt. Daardoor komt hij niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor onder andere zijn advocaatkosten.
Eveneens is voldoende gebleken dat [verzoeker] als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het ontbreekt [verzoeker] aan inzicht in en besef van de aandoening waaraan hij lijdt. Ter mondelinge behandeling is namens [verweerster] toegelicht dat de zorgmachtiging tot verlenen van verplichte zorg slechts ziet op de verpleging van [verzoeker] . Een zorgmachtiging is niet toereikend voor met name onderzoek en behandeling. Bij [verzoeker] is thans sprake van een psychose maar daarnaast zijn er aanwijzingen voor een neuro-cognitieve stoornis: mogelijk is sprake van dementie. [verzoeker] wil zich daarvoor echter niet laten onderzoeken, aldus [verweerster] . [verzoeker] is onvoldoende in staat om het belang van voornoemd onderzoek in te zien en daarvoor toestemming te verlenen. Ook voor het maken van een zorgplan is de zorgmachtiging niet toereikend en is een mentorschap noodzakelijk. Bovendien neemt het hof in aanmerking dat [verzoeker] geen personen in zijn netwerk heeft die hem duurzaam zouden kunnen ondersteunen in het waarnemen van zijn niet-vermogensrechtelijke belangen. Gebleken is dat [verzoeker] gedurende periodes alle contacten afhoudt, ook die met zijn advocaat, en “van de radar verdwijnt”.
Ter mondelinge behandeling heeft de advocaat van [verzoeker] voorgesteld om het mentorschap in duur te beperken. Gelet op de aandoening waar [verzoeker] aan lijdt is hij echter duurzaam niet in staat zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen zodat het hof daartoe geen aanleiding ziet.
Daarmee faalt de tweede grief.
5.1
[verzoeker] stelt in zijn derde grief dat in de procedure in eerste aanleg zijn grondrechten zijn geschonden door zowel de kantonrechter als door [verweerster] en dat zijn zelfbeschikkingsrecht is beperkt zodat in strijd met artikelen 6 EVRM, 8 EVRM en
17 BUPO is gehandeld. Deze grief faalt eveneens. Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor en ook onder 5.5 is overwogen. Voor zover de bezwaren van [verzoeker] niet vallen onder de herstelfunctie van het hoger beroep, geldt dat de maatregelen bewind en mentorschap bij de wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn om de belangen van [verzoeker] te beschermen. Dat doel kan niet zonder of met minder verstrekkende maatregelen worden bereikt.
5.11
Het hof ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor toewijzing van de door [verzoeker] verzochte proceskostenveroordeling.
5.12
Nu de grieven falen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als na te melden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Utrecht) van 30 maart 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E.B. Knottnerus en M.E.L. Klein, bijgestaan door de griffier, en is op 8 februari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.