In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1] na de echtscheiding van de ouders. De vader en moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1], geboren in 2018. Na de echtscheiding hebben zij een ouderschapsplan opgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg- en contactregeling. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te vestigen, terwijl de vader in hoger beroep ging tegen de beslissing van de rechtbank die dit verzoek had toegewezen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader vijf grieven naar voren heeft gebracht. De belangrijkste geschilpunten betroffen de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1], de vervangende toestemming voor inschrijving op school en de zorgregeling. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn in het ouderschapsplan om te concluderen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] ook na haar vierde verjaardag bij de vader zou moeten zijn. Bovendien zijn er gewijzigde omstandigheden, zoals de nieuwe gezinssituatie van de vader, die de beslissing van het hof beïnvloeden.
Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat haar hoofdverblijfplaats bij de moeder is, gezien haar vertrouwde omgeving en de band met haar halfbroer. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot kinderalimentatie, aangezien hij dit verzoek had ingetrokken. De beslissing is op 27 oktober 2022 uitgesproken.