ECLI:NL:GHARL:2022:9244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.813/01 en 200.314.813/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en zorgregeling na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1] na de echtscheiding van de ouders. De vader en moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1], geboren in 2018. Na de echtscheiding hebben zij een ouderschapsplan opgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de zorg- en contactregeling. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar te vestigen, terwijl de vader in hoger beroep ging tegen de beslissing van de rechtbank die dit verzoek had toegewezen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader vijf grieven naar voren heeft gebracht. De belangrijkste geschilpunten betroffen de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1], de vervangende toestemming voor inschrijving op school en de zorgregeling. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn in het ouderschapsplan om te concluderen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] ook na haar vierde verjaardag bij de vader zou moeten zijn. Bovendien zijn er gewijzigde omstandigheden, zoals de nieuwe gezinssituatie van de vader, die de beslissing van het hof beïnvloeden.

Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat haar hoofdverblijfplaats bij de moeder is, gezien haar vertrouwde omgeving en de band met haar halfbroer. De verzoeken van de vader zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot kinderalimentatie, aangezien hij dit verzoek had ingetrokken. De beslissing is op 27 oktober 2022 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.813/01 en 200.314.813/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 213839)
beschikking van 27 oktober 2022
inzake
[verzoeker], (de vader)
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J. Scholtens te Stadskanaal,
en
[verweerster], (de moeder)
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. H.E. Visscher te [plaats3] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 15 augustus 2022;
- het verweerschrift van de moeder met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 19 september 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 28 september 2022.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 september 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2021 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van
[de minderjarige1](hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2018 te [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
De moeder heeft een zoon uit een eerdere relatie, de nu tienjarige [de minderjarige2] . [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.4
Ten tijde van de echtscheiding hebben partijen afspraken gemaakt over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Deze afspraken zijn opgenomen in een door partijen op 25 juni 2021 ondertekend ouderschapsplan. In het ouderschapsplan is – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“2.1 [de minderjarige1] heeft het hoofdverblijf bij de vader en zal op zijn adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan. Aan hem komt daarom het recht toe om kinderbijslag ten goede te innen.
(…)
3.1
Zorg- en contactregeling
De ouders zijn de volgende verdeling van zorg- en opvoedingstaken overeengekomen:
Voor [de minderjarige1] geldt een co-ouderschap waarbij [de minderjarige1] wekelijks van verblijfplaats wisselt. De ene week is zij bij vader in [woonplaats1] , de andere week bij moeder in [plaats2 ] . De wisseldag is vrijdag.
Ten aanzien van [de minderjarige2] komen partijen overeen dat hij een maal per twee weken een weekend bij de man zal zijn van vrijdag tot zondag.
De vakanties worden ten aanzien van beide kinderen bij helfte gedeeld.
Indien specifieke, zwaarwegende omstandigheden dit vragen, kan de zorg/contactregeling in de toekomst aangepast worden.
3.2
Vervoer
De vader draagt zorg voor het vervoer van beide kinderen.
(…)
4.2
Schoolkeuze [de minderjarige1]
Een keuze voor een (type) school maken de ouders gezamenlijk. De ouders zullen [de minderjarige1] afhankelijk van haar leeftijd en de omstandigheden betrekken bij deze keuze. Ouders realiseren zich dat zij in een bijzondere situatie verkeren door de grote afstand tussen hun woonplaatsen en door het feit dat de co-ouderschapssituatie van [de minderjarige1] niet langer houdbaar zal zijn als zij schoolgaand wordt. Daarom zal de schoolkeuze van [de minderjarige1] in goed overleg tussen ouders moeten worden besloten.”

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] met ingang van 23 augustus 2022 bij de moeder zal zijn;
- de moeder vervangende toestemming verleend tot inschrijving van [de minderjarige1] op OBS [naam1] aan de [adres] in [plaats3] ;
- de zorg- en contactregeling gewijzigd in die zin dat met ingang van 23 augustus 2022 [de minderjarige1] een weekend per veertien dagen van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de vakanties, waarbij de moeder [de minderjarige1] bij aanvang van de omgang samen met [de minderjarige2] bij de vader brengt en de vader [de minderjarige1] na afloop van de omgang samen met [de minderjarige2] bij de moeder terugbrengt;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de hoofdverblijfplaats. De tweede grief ziet op de vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige1] op OBS [naam1] . De derde grief ziet op de zorg- en contactregeling (hierna: zorgregeling). De vierde grief (per abuis eveneens genummerd grief drie) ziet op de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de bestreden beschikking. De vijfde grief ziet op de nihilstelling van de kinderalimentatie. De vader verzoekt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – de bestreden beschikking te vernietigen met uitzondering van de beslissing ten aanzien van het halen en brengen. Tevens verzoekt de vader vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van [de minderjarige1] op de [naam2] in [woonplaats1] . De vader verzoekt daarnaast de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – het verzoek van de vader om de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, af te wijzen, dan wel de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. Ten aanzien van de bodemzaak verzoekt de moeder het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren, althans zijn verzoek af te wijzen, dan wel de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
4.4
Voorafgaand aan de zitting heeft de vader bij brief van 28 september 2022 laten weten zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de kinderalimentatie in te trekken. Het hof zal de resterende grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Schorsingsverzoek
5.1
Het hof zal bij deze beschikking uitspraak in de hoofdzaak doen, waardoor de vader geen belang meer heeft bij beoordeling van het schorsingsverzoek. Daarom zal het hof het schorsingsverzoek van de vader afwijzen.
Hoofdverblijfplaats
5.2
Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre de in het ouderschapsplan vastgelegde hoofdverblijfplaats opnieuw onderwerp van overleg zou worden op het moment dat [de minderjarige1] de schoolgaande leeftijd zou gaan bereiken. Volgens de vader ziet de afspraak over de hoofdverblijfplaats ook op de periode nadat [de minderjarige1] vier jaar oud is geworden. Volgens de moeder ziet de gemaakte afspraak enkel op de hoofdverblijfplaats totdat [de minderjarige1] vier jaar oud is geworden, waarna nader overleg zou plaatsvinden.
Het hof stelt voorop dat de taalkundige betekenis van de betreffende bepalingen 2.1 en 4.2 in het ouderschapsplan geen uitsluitsel geeft over de exacte bedoeling van partijen. Uit de bepaling dat er overleg zou plaatsvinden over de schoolkeuze op het moment dat [de minderjarige1] de schoolgaande leeftijd zou gaan bereiken, en het geldende co-ouderschap niet meer houdbaar zou zijn, blijkt wel dat op dat moment de gehele zorgregeling opnieuw zou moeten worden bezien. Dat de hoofdverblijfplaats daarin een vaststaand, onveranderlijk, gegeven zou zijn geweest, ligt minder voor de hand, omdat de invulling van de zorgregeling en de schoolkeuze dan aanzienlijk zou zijn ingeperkt. De schoolkeuze zou zich dan namelijk uitsluitend richten op de omgeving [woonplaats1] . Overigens valt niet uit te sluiten dat indertijd de bepaling van het hoofdverblijf, waar dit was gekoppeld aan de inschrijving bij de gemeente en het recht op kinderbijslag, in de situatie van het co-ouderschap meer een administratief-financieel belang had. Het hof is dan ook van oordeel dat te weinig aanknopingspunten in het ouderschapsplan aanwezig zijn die erop wijzen dat partijen hebben beoogd om ook een afspraak te maken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] vanaf het bereiken van de schoolgaande leeftijd van vier jaar.
5.3
Het hof is bovendien van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de situatie zoals die was ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan. De vader is in de tussentijd immers getrouwd en ingetrokken bij zijn nieuwe vrouw en haar dochter. Het hof zal daarom beoordelen bij welke ouder [de minderjarige1] hoofdverblijf dient te hebben.
5.4
Het hof is – gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting – met de rechtbank van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder in [plaats2 ] in het belang van [de minderjarige1] het meest wenselijk is. Daarvoor is het volgende redengevend. [de minderjarige1] is geboren in het gezin van de moeder, de vader en haar halfbroer [de minderjarige2] . [de minderjarige1] is tot medio 2021 opgegroeid met [de minderjarige2] in de voormalig echtelijke woning waar de moeder nog steeds woont. Nadien heeft zij daar de helft van de tijd doorgebracht. De vader is sinds april 2022 bij zijn nieuwe partner en haar dochter ingetrokken. Voor [de minderjarige1] bestaat deze nieuwe situatie, waarin zij zich de helft van de tijd bevindt, nog maar relatief kort. De omgeving bij de moeder en [de minderjarige2] in [plaats2 ] is voor [de minderjarige1] dan ook haar meest vertrouwde omgeving. Daar komt bij dat het hof het contact van [de minderjarige1] met haar halfbroer, met wie zij naar het hof begrijpt een hechte band heeft, belangrijk vindt. Het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader brengt met zich dat [de minderjarige1] voor een groot deel van de tijd niet opgroeit met haar halfbroer. Dit is volgens het hof niet wenselijk. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat beide ouders als hoofdverzorg(st)er genoeg te bieden hebben voor [de minderjarige1] . Beiden hebben sinds de scheiding de helft van de tijd voor haar gezorgd. Wat betreft de zorgen die de vader heeft geuit over de moeder overweegt het hof dat deze niet zodanig concreet zijn gemaakt dat dit met zich zou moeten brengen dat de hoofdverblijfplaats niet bij de moeder kan worden bepaald. Tevens vindt het hof het argument van de vader dat [de minderjarige1] bij de moeder een kamer moet delen met [de minderjarige2] niet doorslaggevend.
5.5
Het hof merkt op dat het feit dat [de minderjarige1] op dit moment bij de moeder woont en daar naar school gaat, geen invloed heeft gehad op de beslissing van het hof om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. Het hof acht de veerkracht van een vierjarige namelijk groot genoeg om deze wijziging van de hoofdverblijfplaats en school aan te kunnen. Echter, onder de hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat een situatie waarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder wordt bepaald, het meest tegemoetkomt aan het belang van [de minderjarige1] .
5.6
Het vorenstaande brengt met zich dat het hof de beslissing van de rechtbank omtrent de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] zal bekrachtigen.
Vervangende toestemming school en zorgregeling
5.7
Vanwege de grote afstand tussen de woonplaatsen van de vader en de moeder brengt de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder met zich dat [de minderjarige1] bij de moeder naar school zal gaan. Het hof zal de beschikking wat betreft de vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige1] op OBS [naam1] in [plaats3] dan ook bekrachtigen. De beslissing over het hoofdverblijf leidt er voorts toe dat het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de zorgregeling zal bekrachtigen.
Kinderalimentatie
5.8
Uit het feit dat de vader zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de kinderalimentatie heeft ingetrokken, maakt het hof op dat hij de gronden van dat verzoek niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de kinderalimentatie.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.314.813/02 (schorsing)
wijst het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking af;
in de zaak met zaaknummer 200.314.813/01 (bodemprocedure)
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep ten aanzien van de kinderalimentatie;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en G.B.A. Brummer, bijgestaan door L. Kiemel als griffier, en is op 27 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.