In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 28 augustus 2020 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft een teruggaafbeschikking omzetbelasting (OB) van € 5.081 voor het tijdvak van 12 november 2003 tot en met 31 december 2003, waarbij de inspecteur geen heffings- of belastingrente heeft vergoed. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 14 december 2021 heeft belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, zijn standpunt toegelicht. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de relevante wetgeving met betrekking tot belastingrente. Het Hof concludeert dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van belastingrente, omdat de teruggaafbeschikking niet binnen de wettelijke termijn van 8 weken na ontvangst van het verzoek om teruggaaf is vastgesteld. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van belanghebbende gegrond, waarbij de inspecteur wordt gelast om belastingrente te vergoeden over het tijdvak van 4 december 2018 tot 10 januari 2019.
De uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, raadsheer, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2022. De griffier heeft de uitspraak aangetekend per post verzonden.