ECLI:NL:GHARL:2022:9191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
21-004523-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep wegens overschrijding van de termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die eerder door de politierechter in de rechtbank Gelderland was veroordeeld. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 30 april 2021, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk was in het hoger beroep. De raadsvrouw van de verdachte, mr. D. Schaddelee, voerde aan dat zij geen afschrift van de dagvaarding had ontvangen en dat de procedure in eerste aanleg daardoor nietig was. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal, stelde echter dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden in het hoger beroep, ongeacht de vraag of de zaak teruggeworpen moest worden naar de rechtbank.

Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding op 2 februari 2021 aan de verdachte in persoon was betekend en dat de verdachte en zijn raadsvrouw op de zitting van 30 april 2021 niet verschenen. Hierdoor is er een verstekvonnis gewezen. De verdachte had tot 15 mei 2021 de tijd om hoger beroep in te stellen, maar deed dit pas op 15 oktober 2021, wat ruim na de wettelijke termijn was. Hoewel de raadsvrouw recht had op afschrift van de stukken, waaronder de dagvaarding, oordeelde het hof dat dit niet leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding voor het instellen van het hoger beroep. Het hof verklaarde de verdachte daarom niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004523-21
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 30 april 2021 met parketnummer
05-030370-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonplaats]
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Achterhoek te Zutphen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van het standpunt van de advocaat-generaal. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn waarnemend raadsman,
mr. L.R. Waaijer, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep en/of terugwijzing naar de rechtbank

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte, mr. D. Schaddelee, heeft bij appelschriftuur verzocht om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Daartoe is aangevoerd dat de politierechter niet aan de inhoudelijke behandeling toe had mogen komen, aangezien de raadsvrouw, nadat zij zich bij de rechtbank had gesteld, geen stukken van de zaak heeft ontvangen en dus niet op de hoogte was van de zittingsdatum in eerste aanleg. Hierdoor is de procedure in eerste aanleg volgens de verdediging nietig.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet-ontvankelijk verklaard moet worden in het hoger beroep en dat derhalve niet wordt toegekomen aan de vraag of de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat op 2 februari 2021 de dagvaarding voor de terechtzitting in eerste aanleg van 30 april 2021 aan verdachte in persoon is uitgereikt. Zijn raadsvrouw heeft vervolgens op 8 februari 2021 een stelmail aan de strafgriffie van de rechtbank gestuurd, waarna er geen stukken van de zaak aan haar zijn verstrekt. Zowel verdachte als zijn raadsvrouw zijn op 30 april 2021 niet ter terechtzitting verschenen. Die dag is een verstekvonnis gewezen. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na die uitspraak van het vonnis hoger beroep instellen en had daarvoor dus uiterlijk tot 15 mei 2021 de tijd. Het hoger beroep werd echter (ruim) na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 15 oktober 2021.
Hoewel de raadsvrouw ingevolge artikel 48 van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg na 6 februari 2021 afschrift had moeten krijgen van alle stukken die ter kennis van verdachte waren gebracht, waaronder de dagvaarding voor de zitting van 30 april 2021, is dit niet gebeurd. Dit maakt naar het oordeel van het hof echter niet dat de termijn voor het instellen van het hoger beroep verschoonbaar is overschreden nu de dagvaarding aan de verdachte in persoon was betekend.
Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. D.R. Sonneveldt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B. van Leeuwen, griffier,
en op 12 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.