ECLI:NL:GHARL:2022:9104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.729
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking tot verlenging van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De moeder van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, die op 20 mei 2022 de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing heeft verlengd. De moeder betwist dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 1:265j lid 3 BW, dat vereist dat een verlengingsverzoek van de gecertificeerde instelling (GI) vergezeld gaat van een advies van de raad voor de kinderbescherming. Het hof overweegt dat de raad wel degelijk onderzoek heeft gedaan naar het perspectief van [de minderjarige] en dat uit het raadsrapport blijkt dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van het kind.

Het hof wijst erop dat de moeder in haar verzoek om samen met [de minderjarige] in een gezinshuis te worden geplaatst, niet kan worden tegemoetgekomen, omdat er geen daartoe strekkend verzoek van de GI is gedaan. Het hof concludeert dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, en dat de moeder onvoldoende heeft meegewerkt aan de geboden hulpverlening. De moeder heeft geen contact meer met [de minderjarige] en heeft niet de noodzakelijke stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.729
(zaaknummers rechtbank Overijssel 265797, 280051 en 280493)
beschikking van 25 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H. van der Linden te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 20 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 augustus 2022;
- een brief van de GI van 8 september 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2022 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een jeugdbeschermer namens de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [de vader] , verder te noemen: de vader, is [in]
2014 te [woonplaats1] [de minderjarige] (verder : [de minderjarige] ) geboren.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] staat sinds 10 maart 2020 onder toezicht van de GI.
3.3
Bij beschikking van 12 maart 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de kinderrechter) een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op het adres van de pleegmoeder.
3.4
Deze machtiging is door de kinderrechter steeds verlengd, voor het laatst tot 24 mei 2022. Voor de beoordeling van een tussentijds verlengingsverzoek heeft de kinderrechter de raad verzocht onderzoek te doen naar het woonperspectief van [de minderjarige] . De raad heeft op 4 mei 2022 gerapporteerd.
3.5
Tot de uithuisplaatsing woonde [de minderjarige] bij de moeder. Sinds 10 maart 2020 woont zij bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het geschil

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 10 juni 2022 verlengd voor de duur van een jaar tot 10 juni 2023 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van
24 mei 2022 verlengd tot 22 juni 2022 en voorts van 22 juni 2022 tot 10 juni 2023.
De moeder is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder beoogt met deze grieven het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof primair om de bestreden beschikking te vernietigen en subsidiair om de beschikking te vernietigen en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken voor de duur tot de moeder met de kinderen in een gezinshuis kan worden geplaatst met de gelijktijdige opdracht aan de GI om het traject van de plaatsing van de moeder en de kinderen in een gezinshuis per direct op te starten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Ingevolge artikel 1:265j lid 3 BW gaat, indien een ondertoezichtstelling met uithuisplaatsing twee jaar of langer heeft geduurd, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de GI vergezeld van een advies van de raad met betrekking tot de verlenging van die ondertoezichtstelling. De GI doet van het voornemen tot een voornoemd verzoek tijdig doch uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de ondertoezichtstelling mededeling aan de raad.
5.4
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voert aan dat - omdat de uithuisplaatsing langer dan twee jaar heeft geduurd - het verlengingsverzoek van de GI vergezeld had moeten gaan van een advies van de raad over verlenging van de ondertoezichtstelling. Dat advies ontbreekt. Het verlengingsverzoek moet daarom alsnog aan de raad worden voorgelegd. Verlenging van de ondertoezichtstelling is niet nodig omdat de moeder bereid is de noodzakelijke hulp te accepteren. Zij heeft al eerder aangeboden naar een gezinshuis te gaan zodat zij samen met de kinderen geobserveerd kan worden. Ook is zij bereid een psychologisch onderzoek te ondergaan. Er heeft niet tijdig een onafhankelijk en kwalitatief goed onderzoek plaatsgevonden. Ook is er niet geluisterd naar [de minderjarige] . De moeder heeft geen kans gehad te laten zien dat zij een goede moeder is en dat [de minderjarige] graag bij haar is. Zij heeft altijd een heel beperkte omgangsregeling met [de minderjarige] gehad. Desondanks is er nog steeds een band tussen haar en [de minderjarige] . Plaatsing in een gezinshuis behoort nog steeds tot de mogelijkheden. [de minderjarige] heeft heel veel behoefte aan moederliefde en zij is aan de moeder gehecht. De moeder is betrokken bij [de minderjarige] maar het doet haar pijn dat [de minderjarige] bij haar is weggehaald. Het beeld dat van de moeder wordt geschetst kan veel positiever worden vormgegeven. Zo heeft zij al maanden geleden een toestemmingsverklaring ondertekend en aan de GI afgegeven. Daarin gaat zij akkoord met een persoonlijkheidsonderzoek, evenals haar partner. Een onderzoek is echter niet gestart. De moeder vreest dat de omgangsregeling onder regie van de GI steeds verder beperkt gaat worden ondanks dat de omgang tussen [de minderjarige] en haar goed verloopt. De moeder wil het liefst de kans krijgen om de zorg voor [de minderjarige] weer op zich te nemen. Mocht dat niet mogelijk zijn dan wil zij een ruime omgangsregeling.
5.5
De GI stelt dat de in het raadsrapport van 28 mei 2020 vermelde zorgen en ontwikkelingsbedreigingen nog onverminderd aanwezig zijn. De ondertoezichtstelling en de pleegzorgplaatsing dienen in het belang van [de minderjarige] gecontinueerd te worden. [de minderjarige] is geneigd om de verzorgende rol aan te nemen ten opzichte van volwassenen, ook tegenover de moeder. [de minderjarige] heeft voorafgaand aan de omgang met de moeder last van buikpijn en misselijkheid. Tijdens de omgang wordt ze geconfronteerd met spanningen tussen de moeder en haar partner. Ook zegt de moeder bijvoorbeeld spinnen te zien die er niet zijn. [de minderjarige] heeft last van deze gedragingen en maakt zich zorgen over haar moeder. Er zijn in de loop van de jaren veel hulpverleningstrajecten ingezet waaronder Baby-iog, gezinsopname en psychodiagnostisch onderzoek. De moeder heeft van geen van deze hulpverleningstrajecten voldoende kunnen profiteren. Wanneer hulpverleners zorgen hadden en deze bespreekbaar wilden maken ontkende of bagatelliseerde de moeder de zorgen. Met betrekking tot het psychodiagnostisch onderzoek is het de moeder niet gelukt haar toezegging om te zetten in handelen. Het persoonlijkheidsonderzoek door [naam1] kon al begin dit jaar starten, maar door gebrek aan medewerking van de moeder is ook dat niet van de grond gekomen. De moeder is sinds 21 juli 2022 helemaal van de radar verdwenen. Het contact tussen de GI en de moeder is daardoor gestopt. Momenteel heeft de moeder ook geen omgang met [de minderjarige] . De moeder vraagt hier ook niet om. De GI heeft de raad verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel. Dat onderzoek loopt nu. Opname van de moeder en [de minderjarige] in een gezinshuis is wat de GI betreft een gelopen race. De GI begrijpt de wens van moeder om [de minderjarige] thuis op te voeden, maar kan niet aan het belang van [de minderjarige] voorbijgaan.
5.6
De raad heeft in april/mei 2022 op verzoek van de kinderrechter onderzoek gedaan naar het woonperspectief van [de minderjarige] . De raad adviseert de kinderrechter in het rapport van
4 mei 2022 te bepalen dat het perspectief van [de minderjarige] bij haar pleegmoeder ligt. Uit het rapport blijkt onder meer het volgende:
“ [de minderjarige] heeft bijna zes jaar in een voor haar onveilige situatie geleefd met achterstanden op meerdere ontwikkelingsgebieden tot gevolg. Sinds de uithuisplaatsing maakt [de minderjarige] een positieve ontwikkeling door. Zij voelt zich thuis in het pleeggezin en tussen [de minderjarige] en pleegmoeder is een proces van hechting op gang gekomen. [de minderjarige] kan in het pleeggezin blijven wonen, waardoor deze (het hof leest: dit proces) zich kan versterken. Dit doorbreken brengt risico’s met zich mee. Bij een meisje met gevoelens van onveiligheid zoals [de minderjarige] is het heel belangrijk voor haar ontwikkeling dat ze de ruimte en tijd krijgt om vanuit een gevoel van veiligheid weer vertrouwen te krijgen in andere mensen en in zichzelf. Dit is belangrijk om sociaal-emotioneel te groeien.
(..)
Voor [de minderjarige] is het belangrijk dat ze weet waar ze aan toe is. Voor een positieve groei van [de minderjarige] op alle gebieden is het belangrijk dat ze in een voor haar veilig, stabiele en op haar afgestemde opvoedingssituatie kan opgroeien. Beide ouders kunnen haar dat niet bieden.”
5.7
Het hof overweegt als volgt. De raad heeft op verzoek van de kinderrechter onderzoek gedaan naar het perspectief van [de minderjarige] . Uit het raadsrapport blijkt dat de raad in het kader van dat onderzoek ook heeft kennisgenomen van de informatie uit de verlengingsverzoeken van de GI. Uit het raadsrapport vloeit voort dat dat de raad van oordeel is dat verlenging van de maatregel van uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Dat oordeel is door de raad op de mondelinge behandeling in eerste aanleg herhaald. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 1:265j, derde lid BW.
5.8
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Het hof verwijst daarvoor naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
De moeder heeft het hof in hoger beroep verzocht om haar samen met de kinderen in een gezinshuis te plaatsen. Afgezien van het feit dat het hof dat niet kan bepalen omdat er niet een daartoe strekkend verzoek van de GI is gedaan, is het hof met de GI van oordeel dat een dergelijke plaatsing een gepasseerd station is. Veel van de aangeboden hulpverlening kwam de afgelopen jaren niet van de grond omdat de moeder daaraan geen of onvoldoende medewerking verleende en als hulpverlening wel van de grond kwam kon de moeder daarvan onvoldoende profiteren. Het ontbreekt de moeder aan inzicht in de problematiek van [de minderjarige] ; zij (h)erkent de zorgen niet. Als het gaat om de zorgen die er zijn over de moeder als opvoeder heeft de moeder tot dusver niet meegewerkt aan een psychologisch onderzoek terwijl het belang daarvan door zowel het hof als de rechtbank is benadrukt en de GI het onderzoek bij [naam1] geheel had voorbereid. Dat onderzoek is noodzakelijk om inzicht te krijgen in de persoonlijkheid van de moeder en haar opvoedvaardigheden. Aan de stelling van de moeder dat zij alsnog wil meewerken aan een dergelijk onderzoek gaat het hof voorbij. Die toezegging kan niet leiden tot beëindiging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] . Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder al sinds juli van dit jaar geen contact meer heeft met [de minderjarige] en dat zij de mogelijkheid om met de GI constructief in gesprek te gaan over (een hervatting van) de omgangsregeling niet benut.
[de minderjarige] is een kwetsbaars meisje dat veel heeft meegemaakt. Dat heeft invloed op haar gedrag. [de minderjarige] is voor haar ontwikkeling gebaat bij stabiliteit, voorspelbaarheid en regelmaat. Dit krijgt zij in haar huidige pleeggezin waar de pleegouder zich door middel van hulpverlening inzet om nog beter om te gaan met [de minderjarige] ’s gedrag. De moeder kan [de minderjarige] de voor haar noodzakelijke opvoedingsomgeving niet bieden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van/en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding niet is gewaarborgd. Het hof acht verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 20 mei 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en
A.T Bol, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 25 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.