ECLI:NL:GHARL:2022:9086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
200.312.512
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van geschorste zorgregeling in hoger beroep door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschorste zorgregeling van een minderjarige, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling (GI). De vader, verzoeker in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikkingen van de kinderrechter van 24 mei 2022 en 7 juni 2022, waarin de zorgregeling was geschorst. De vader voerde aan dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden en dat er geen spoedsituatie was die de schorsing rechtvaardigde. De GI had op basis van zorgen over de veiligheid van de minderjarige, naar aanleiding van een incident waarbij de minderjarige mogelijk ongepaste beelden had gezien, een spoedverzoek ingediend. Het hof heeft de argumenten van de vader en de GI zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de kinderrechter op goede gronden de zorgregeling had opgeschort, gezien de zorgen over de minderjarige en het gebrek aan communicatie tussen de vader en de GI. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen en benadrukte het belang van samenwerking tussen de vader en de GI om de zorgregeling te herstarten. De vader werd aangespoord om zijn boosheid opzij te zetten en in gesprek te gaan met de GI, zodat het contact met de minderjarige weer kan worden hervat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.512
(zaaknummer rechtbank Overijssel 281596)
beschikking van 25 oktober 2022
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo), van 24 mei 2022 en 7 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikkingen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 juni 2022;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl, (waarnemend) advocaat van de vader te Rotterdam;
- de moeder, bijgestaan door mr. F. Pool, (waarnemend) advocaat te Rotterdam;
- een jeugdzorgwerker namens de GI (digitaal via Teams).
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht van verhindering vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 2 maart 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling daarna steeds is verlengd. Op het moment dat de bestreden beschikking werd uitgesproken liep de ondertoezichtstelling tot 2 september 2022. Daarna is de ondertoezichtstelling verlengd tot 2 maart 2023.
3.3
Bij beschikking van 6 juli 2020 heeft de kinderrechter bepaald dat [de minderjarige] in een cyclus van drie weken de eerste twee weken in het weekend bij de vader verblijft en het derde weekend en doordeweeks bij de moeder.
3.4
Bij beschikking van 17 augustus 2021 heeft de kinderrechter de bij beschikking van
6 juli 2020 vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat de vader eens per twee weken gedurende twee uur begeleid contact heeft met [de minderjarige] . Daarbij heeft de kinderrechter bepaald dat onder regie van de GI en met hulp van [naam1] de zorgregeling zo snel als de GI mogelijk acht, wordt uitgebreid naar onbegeleide omgang in het weekend. Daarbij zal worden toegewerkt naar een heel weekend met eerst één en vervolgens twee overnachtingen. De kinderrechter heeft iedere verdere beslissing over uitbreiding van de zorgregeling aangehouden in afwachting van het verloop van de zorgregeling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij (spoed)verzoekschrift van 24 mei 2022 heeft de GI verzocht op grond van artikel 1: 265g lid 1 BW de verdeling van de zorg- en opvoedtaken te schorsen tot een nader te bepalen moment en de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden.
4.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 24 mei 2022 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de bij beschikking van 17 augustus 2021 vastgestelde zorgregeling gewijzigd in die zin dat deze is geschorst voor de duur van twee weken, en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 7 juni 2022 heeft de kinderrechter de zorgregeling zoals die is vastgelegd in de beschikking van
17 augustus 2021 gewijzigd in die zin dat deze is geschorst voor de duur van de ondertoezichtstelling en verstaan dat onder regie en mogelijk ook toezicht van of namens de GI de komende tijd wordt bezien of en op welke wijze het contact tussen de vader en [de minderjarige] weer veilig kan worden hervat.
4.3
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikkingen van 24 mei 2022 en 7 juni 2022. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen en primair het (spoed)verzoek van de GI alsnog af te wijzen, subsidiair te bepalen dat de zorgregeling wordt geschorst voor hoogstens een maand.
4.4
De GI voert verweer en zij verzoekt het hof het door de vader ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.2
De vader kan zich met de schorsing van de zorgregeling niet verenigen. Hij voert aan dat de kinderrechter hem niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord op het verzoek van de GI tot schorsing van die regeling. Er was geen sprake van een spoedsituatie die het achterwege laten van hoor en wederhoor kon rechtvaardigen. Vast staat dat [de minderjarige] in het weekend van 14 en 15 mei bij de vader thuis was. Volgens de moeder en de GI heeft [de minderjarige] aangegeven dat zij bij hem porno heeft gezien. Pas tien dagen daarna en slechts vier dagen voor de volgende omgangsregeling heeft de GI haar verzoek tot wijziging (schorsing) van de zorgregeling ingediend. Dit terwijl op 25 mei 2022 tussen hem en de GI reeds een gesprek gepland stond om de zorgen te bespreken. Dit gesprek had in elk geval moeten worden afgewacht. Alleen al om die reden dient het spoedverzoek te worden afgewezen. Verder heeft de GI zich laten leiden door zijn houding, maar zijn uitingen waren enkel het gevolg van de ernstige en onterechte beschuldigingen jegens hem. Hij uit zich niet zo in het bijzijn van [de minderjarige] . Van onmiddellijk gevaar voor haar was geen sprake.
Hij ontkent en betwist dat hij in het bijzijn van [de minderjarige] porno of andere films waarin naakt voorkomt heeft gekeken dan wel dat [de minderjarige] dit heeft kunnen zien. De veiligheid van [de minderjarige] is nimmer in het geding geweest. Hoewel hij erkent dat hij zich tegen de GI onbehoorlijk heeft uitgelaten moet niet worden voorbijgegaan aan de frustraties die deze situatie bij hem heeft opgeroepen en wat de gevolgen voor hem zijn. Omdat [de minderjarige] dit verhaal eerst zou hebben geuit bij grootmoeder moederszijde trekt de vader in twijfel dat het verhaal van [de minderjarige] zelf komt. [de minderjarige] weet niet wat porno is. Er is geen aangifte gedaan, er is geen verklaring van grootmoeder en grootmoeder is niet aanwezig geweest bij het gesprek van [de minderjarige] met de GI, zodat niet kan worden vastgesteld dat daadwerkelijk is gebeurd wat door de GI is gesteld. Nu er geen bewijs is dat de situatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, het onbekend is waar het verhaal van [de minderjarige] vandaan komt en de veiligheid van [de minderjarige] nimmer in het geding is geweest, is er geen reden om de zorgregeling te schorsen. Ook de uitingen die hij richting GI heeft gedaan kunnen volgens hem niet leiden tot schorsing. De onderlinge verhouding tussen hem en de GI dient niet vóór de belangen [de minderjarige] te worden gesteld. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de zorgregeling zo spoedig mogelijk wordt herstart. Schorsing voor de duur van de ondertoezichtstelling gaat te ver. Het betreft enkel een incident waarvan hij betwist dat dit heeft plaatsgevonden. Het is noodzakelijk dat eerst wordt ingezet op andere omgangsvormen zoals begeleide omgangsmomenten. Deze zijn niet overwogen. Indien een tijdelijke schorsing nodig wordt bevonden verzoekt hij deze te beperken tot een periode van een maand zodat er een gesprek kan plaatsvinden tussen de GI en hem en kan worden onderzocht op welke wijze omgang weer kan plaatsvinden, aldus de vader.
5.3
De GI stelt dat de zorgen over [de minderjarige] naar aanleiding van wat zij aan de GI vertelde dusdanig groot waren dat de GI het niet verantwoord vond dat [de minderjarige] het weekend naar de vader zou gaan. De GI heeft er daarom voor gekozen een spoedverzoek te doen omdat dit de enige juridische mogelijkheid was. De vader is aangeboden dat hij in gesprek kon met de jeugdzorgwerker zodat dit verder kon worden toegelicht, maar de vader wilde dit niet op de voorwaarden van de GI. [de minderjarige] heeft zowel tegen de moeder, de grootmoeder moederszijde, de GI en de hulpverlening verklaard dat er tijdens de omgang met de vader naakte seksende mensen op tv waren. [de minderjarige] heeft gezegd dat dit geen fijn moment was. Op 24 augustus 2022 heeft de jeugdzorgwerker [de minderjarige] alleen gesproken en daarbij heeft [de minderjarige] gezegd dat zij het hier niet meer over wilde hebben. [de minderjarige] wil graag omgang met de vader en ook de GI wil graag afspraken maken met de vader over het herstellen van de omgang. Ondanks dreigende uitlatingen van de vader tegen de betrokken jeugdzorgwerker wil de GI alsnog met de vader in gesprek om hier afspraken over te maken. De voorwaarde die de GI stelt is dat de vader eerst met de gebiedsmanager in gesprek gaat over zijn uitlatingen en dat er afspraken worden gemaakt over wat wel en niet gewenst is in heet contact tussen hem en de GI. De vader heeft een uitnodiging gehad die hij heeft afgeslagen. Vervolgens heeft hij een brief gehad met het verzoek een afspraak te maken met de gebiedsmanager, zo gewenst samen met zijn advocaat. Hier heeft de vader niet meer op gereageerd. De GI is van mening dat in de samenwerking met de vader van hem verwacht mag worden dat hij zich behoorlijk gedraagt tegenover de jeugdzorgwerker, aldus nog steeds de GI.
5.4
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter op goede gronden de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] heeft opgeschort. Het hof verwijst daarvoor naar de motivering van de kinderrechter in de bestreden beschikking, neemt deze na eigen onderzoek over en maakt deze tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de jeugdzorgwerker geen contact kan krijgen met de vader om met hem in gesprek te gaan. Volgens de jeugdzorgwerker staat de vader daar niet voor open, evenmin als voor hulpverlening. Voorts is gebleken dat er momenteel ook geen enkele communicatie is tussen de moeder en de vader. [de minderjarige] heeft volgens de moeder de afgelopen periode geregeld naar haar vader gevraagd en heeft aangegeven dat zij haar vader graag weer wil zien. Het hof acht het dan ook in het belang van [de minderjarige] dat de GI en de vader op korte termijn met elkaar in gesprek gaan om te bezien op welke wijze het contact tussen de vader en [de minderjarige] weer kan worden hervat. Met de kinderrechter is het hof van oordeel dat van de vader verlangd mag worden dat hij in het belang van [de minderjarige] zijn boosheid opzij zet door het gesprek en de samenwerking met de (jeugdzorgwerker van de) GI aan te gaan, waarna er hopelijk op korte termijn weer invulling gegeven kan worden aan het contact tussen de vader en [de minderjarige] . Het gesprek met de vader is nodig om tot een herstart van de zorgregeling te komen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 24 mei 2022 en 7 juni 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.T. Bol, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 25 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.