ECLI:NL:GHARL:2022:9079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
21/01695 t/m 21/01697
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aftrek specifieke zorgkosten en giften

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014, 2015 en 2016 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende, die in deze jaren als raadslid van de gemeente fungeerde, had aanslagen ontvangen die waren gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning, waarbij de Inspecteur de aftrek van kosten, specifieke zorgkosten en giften had geweigerd. Belanghebbende had een opting-in verklaring ondertekend, waardoor zijn raadsvergoeding als loon uit dienstbetrekking werd aangemerkt, wat betekende dat hij geen kosten kon aftrekken. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht het verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting had afgewezen, en dat de registratie van belanghebbende in de Fraude Signalering Voorziening (FSV) niet onrechtmatig was. Het Hof bevestigde dat belanghebbende geen recht had op aftrek van kosten, specifieke zorgkosten en giften, en dat de aanslagen terecht waren opgelegd. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/01695 tot en met 21/01697
uitspraakdatum: 25 oktober 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 november 2021, nummer AWB 20/4634, 20/4635 en 20/4636, ECLI:NL:RBGEL:2021:6012, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2014, 2015 en 2016 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 40.315, € 45.916 en € 46.479. Bij beschikkingen is een bedrag van respectievelijk € 323, € 490 en € 910 aan belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 31 maart 2022 een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2022. Namens de Inspecteur is [naam1] verschenen en gehoord. Belanghebbende is, zonder tegenbericht, niet verschenen.
1.7.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 28 juni 2022 uitgenodigd ter zitting te verschijnen onder vermelding van datum en tijdstip. Het Hof heeft deze brief op 15 juli 2022 retour ontvangen. De enveloppe is door PostNL voorzien van een sticker met daarop - voor zover van belang - de tekst “RETOUR AFZENDER (…) Reden (Cause/Cause) Niet afgehaald; retour afzender”. De griffier heeft het adres van belanghebbende geverifieerd in de Basisregistratie Personen en de uitnodiging voor de zitting van 17 augustus 2022 vervolgens op 15 juli 2022 per gewone post verzonden.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende was in de jaren 2014, 2015 en 2016 raadslid van de gemeente [de gemeente] (hierna: de gemeente). Belanghebbende en de gemeente hebben op 27 maart 2014 gezamenlijk een zogenaamde opting-in verklaring opgemaakt en ondertekend.
2.2.
De gemeente heeft aan de Inspecteur loongegevens verstrekt van de aan belanghebbende voor de jaren 2014, 2015 en 2016 voor diens werkzaamheden als raadslid verstrekte vergoeding (hierna: de raadsvergoeding). Volgens deze gegevens heeft belanghebbende een raadsvergoeding van respectievelijk € 14.448 (2014), € 14.332 (2015) en € 14.509 (2016) ontvangen waarop respectievelijk € 2.645 (2014), € 2.658 (2015) en € 2.700 (2016) aan loonheffing is ingehouden. De volledige raadsvergoeding is in de jaren 2014 tot en met 2016 als loon aangemerkt en is als code van de arbeidsverhouding vermeld: “79 – Opting-in regeling”.
2.3.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren aangiften IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 33.091 (2014), € 33.010 (2015) en € 14.146 (2016). Hierin is begrepen een bedrag van respectievelijk € 7.224 (2014), € 7.068 (2015) en € 7.254 (2016) als inkomsten afkomstig van de gemeente, zijnde de raadsvergoeding van respectievelijk € 14.448 (2014), € 14.332 (2015) en € 14.509 (2016) verminderd met een bedrag van € 7.224 (2014), € 7.264 (2015) en € 7.255 (2016) aan kosten.
2.4.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslagen het aangegeven inkomen uit werk en woning verhoogd met respectievelijk € 7.224 (2014), € 12.906 (2015) en € 32.333 (2016). Het belastbare inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op respectievelijk € 40.315 (2014), € 45.916 (2015) en € 46.479 (2016). Hierbij zijn de inkomsten in de jaren 2014 tot en met 2016 vastgesteld conform de door de Inspecteur ontvangen fiscale loongegevens en is de kostenaftrek voor de raadsvergoeding geweigerd. Ook heeft de Inspecteur de aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften in de jaren 2015 en 2016 en de inkomensafhankelijke combinatiekorting in het jaar 2014 geweigerd. Bij het opleggen van de aanslagen heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt gecorrigeerd:
Jaar
2014
2015
2016
Belastbaar inkomen uit werk en woning conform de ingediende aangiften IB/PVV
€ 33.091
€ 33.010
€ 14.146
Plus: loon- en pensioeninkomsten
€ 0
€ 0
€ 15.806
Plus: correctie kostenaftrek raadsvergoeding
€ 7.224
€ 7.264
€ 7.255
Plus: correctie aftrek specifieke zorgkosten
€ 0
€ 4.200
€ 7.830
Plus: correctie giftenaftrek
€ 0
€ 1.442
€ 1.442
Belastbaar inkomen uit werk en woning conform de aanslagen IB/PVV
€ 40.315
€ 45.916
€ 46.479
2.5.
De Inspecteur heeft belanghebbende in de brief van 3 juni 2020 medegedeeld dat belanghebbende in het jaar 2014 in aanmerking komt voor aftrek van 3/12 deel (tot 27 maart 2014) van de door belanghebbende voor het gehele jaar opgevoerde kosten zijnde € 1.806. Vanaf 27 maart 2014 – na ondertekening van de opting-in verklaring – komt belanghebbende niet langer in aanmerking voor aftrek van kosten. In de brief van 3 juni 2020 is – voor zover hier relevant – het volgende opgenomen:
“Uit de uitspraak van 31 maart 2020 blijkt dat, nu de Belastingdienst geen verklaring kan overleggen dat er betreffende 2013 sprake is van opting -in, de betreffende inkomsten kwalificeren als "resultaat uit overige werkzaamheden". Uitsluitend daarom is uw beroep gegrond en komen op deze inkomsten de door u gestelde kosten in aftrek. Aangezien er vanaf 27 maart 2014 wél een verklaring aanwezig is, ben ik van mening dat de inkomsten vanaf die datum kwalificeren als looninkomsten waardoor er geen aftrek van kosten mogelijk zijn. Ik stel daarom voor om als kosten voor het jaar 2014 een bedrag in aanmerking te nemen welke
aan de eerste drie maanden zijn toe te rekenen, dus 3/12 x € 7.224 = € 1.806.
Indien u van mening bent dat meer kosten toegerekend dienen te worden aan de periode 1 januari 2014 tot en met 27 maart 2014, dan ontvang ik graag van u een specificatie met onderbouwing en betaalbewijzen.
(…)
Persoonsgebonden aftrek
In uw aangiften over de jaren 2014 tot en met 2016 vermeldt u jaarlijks in één bedrag het in aftrek te nemen bedrag voor zorgkosten alsmede voor giften.
Specifieke zorgkosten
U vermeldt in uw aangiften 2014, 2015 en 2016 aftrekbare bedragen ad respectievelijk € 4.300, € 4.200 en € 7.830.
Giften
U vermeldt in uw aangiften 2014, 2015 en 2016 aftrekbare bedragen ad respectievelijk € 780, € 1.442 en € 1.442. Om te kunnen beoordelen of voornoemde bedragen voor aftrek in aanmerking komen ontvang ik graag van u een specificatie van de zorgkosten en giften met (afschriften van) onderliggende bescheiden en betaalbewijzen.”
2.6.
Bij brief van 7 juli 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten van € 4.300 en giften van € 780. De Inspecteur heeft door toepassing van interne compensatie de aanslag IB/PVV 2014 niet verder verminderd.
2.7.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 4 augustus 2020 de bezwaren tegen de aanslagen en de beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard.
2.8.
De Rechtbank heeft op 9 april 2020 een verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling van 27 mei 2020 ontvangen wegens de gezondheidssituatie van belanghebbende. De Rechtbank heeft dit verzoek op 16 april 2020 toegewezen.
2.9.
De Rechtbank heeft op 13 november 2020 een verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling van 21 december 2020 ontvangen wegens de gezondheidssituatie van belanghebbende. De Rechtbank heeft dit verzoek op 20 november 2020 toegewezen.
2.10.
Op 9 augustus 2021 heeft de Rechtbank aan partijen verzocht binnen één week verhinderdata voor de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021 op te geven. De Rechtbank heeft binnen deze termijn geen reactie van partijen ontvangen. Bij brief van 9 september 2021 is belanghebbende uitgenodigd voor de zitting van 6 oktober 2021.
2.11.
Op 30 september 2021 heeft de Rechtbank een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van 6 oktober 2021 van belanghebbende ontvangen met dagtekening 20 september 2021. In het verzoek om uitstel is – voor zover relevant – het volgende vermeld:
“ [plaats1] , 20 september 2021
Betreft: ARN20/4634 IB/PVV uw schrijven van 9-8-21
(…)
Heden kwam ondergetekende in het bezit van bovengenoemd schrijven waarin u behandeling op 6 oktober aankondigt.
Hij verzoekt u uitstel aangezien hij in [plaats1] in Polen verblijft zeer slechte gezondheid heeft en ook mede ivm corona niet mag reizen.
Vertrouwende dat u aan dit verzoek gevolg zult kunnen geven (…)
Hoogachtend,
[belanghebbende]
[adres]
[plaats1]
Polen”
2.12.
De Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende op 4 oktober 2021 om 11:15 uur per e-mail gemotiveerd afgewezen. In deze e-mail heeft de Rechtbank belanghebbende uitgenodigd om de mondelinge behandeling via beeldbellen bij te wonen.
2.13.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2021 om 12:06 uur per e-mail op de afwijzing van zijn verzoek door de Rechtbank als volgt gereageerd: “Heb hier geen bruikbaar internet”.
2.14.
De Rechtbank heeft op 4 oktober 2021 om 15:45 uur per e-mail een link gestuurd naar belanghebbende om de zitting door beeldbellen bij te wonen.
2.15.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2021 om 17:14 uur per e-mail op als volgt gereageerd: “Hij is in polen heeft daardoor uitnodiging pas heel laat ontvangen kan en mag niet reizen en hier in polen is bijna geen internet”.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of:
  • i) de Rechtbank het verzoek van belanghebbende om uitstel van de zitting ten onrechte heeft afgewezen.
  • ii) gevolgen moeten worden verbonden aan de opname van belanghebbende in het databestand Fraude Signalering Voorziening.
  • iii) belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2016 recht heeft op een persoonsgebonden aftrek voor uitgaven van specifieke zorgkosten van € 4.300 (2014), € 4.200 (2015) en € 7.830 (2016) en giften voor een bedrag van € 780 (2014), € 1.442 (2015) en € 1.442 (2016).
  • iv) belanghebbende voor de jaren 2014 tot en met 2016 recht heeft op aftrek van kosten tot een bedrag van € 7.224 (2014), € 7.264 (2015) en € 7.255 (2016), die samenhangen met de door hem als raadslid verrichte werkzaamheden.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.3.
Niet in geschil is dat de gegevens van belanghebbende met betrekking tot de onderhavige belastingjaren zijn opgenomen in het databestand Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) van de Belastingdienst. Ook is niet in geschil dat belanghebbende in de onderhavige jaren geen belastbare winst uit onderneming heeft genoten.

4.Beoordeling van het geschil

Uitstel zitting bij de Rechtbank
4.1.
Een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting moet worden ingewilligd indien een partij daar tijdig om verzoekt en gewichtige redenen, zoals ziekte, aanvoert waarom zij niet aanwezig kan zijn op de dag die voor de zitting is vastgesteld. De rechter wijst een dergelijk verzoek alleen af als hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan uitstel in de weg staan. [1]
4.2.
Indien de belanghebbende wegens ziekte is verhinderd op de zitting te verschijnen en in verband daarmee om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht of heeft doen verzoeken, moet de rechter dit verzoek als regel inwilligen. Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger.
Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat ondanks de ziekte van de belanghebbende (i) het belang van een behoorlijke procesorde – die afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter zitting zou worden aangehouden, en (ii) dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn. [2]
4.3.
De Rechtbank heeft de door belanghebbende aangedragen redenen voor uitstel, te weten zijn slechte gezondheidstoestand, gebrek aan toegang tot bruikbaar internet, belanghebbendes (langdurige) verblijf in Polen en reisbeperkingen in verband met corona afgewogen tegen het belang om de zitting doorgang te laten vinden. De Rechtbank heeft gemotiveerd geoordeeld dat belanghebbende onvoldoende heeft gesteld waarom deze voornoemde belangenafweging in zijn voordeel zou moeten uitvallen.
4.4.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank het op 30 september 2022 door belanghebbende ingediende verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling terecht afgewezen. Voor dit oordeel is van belang dat de Rechtbank reeds op 16 april 2020 een verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling wegens gezondheidsredenen heeft toegekend. Ook een nieuw verzoek van belanghebbende om uitstel van de mondelinge behandeling wegens gezondheidsredenen is op 20 november 2020 door de Rechtbank toegewezen. Daarnaast is het door belanghebbende ingediende verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling van 30 september 2021, voor onbepaalde tijd gedaan. Bovendien gaven belanghebbendes voortdurende gezondheidsproblemen en zijn langdurige verblijf in Polen geen uitzicht op behandeling van de zaak binnen redelijke termijn. Onder deze omstandigheden kon de Rechtbank in redelijkheid tot het oordeel komen dat het belang van de voortgang van de procedure diende te prevaleren boven het wederom uitstellen van de mondelinge behandeling ter zitting. Belanghebbende heeft daarnaast voldoende mogelijkheden gehad zich eventueel te laten vertegenwoordigen.
Registratie in de FSV
4.5.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat zijn gegevens waren opgenomen in de FSV. Het Hof vat de beroepsgrond van belanghebbende zo op, dat hij stelt dat uit de opname van zijn gegevens in de FSV de onderhavige controle van zijn aangiften is voortgevloeid en dat zulks onrechtmatig is, waardoor de naar aanleiding van deze correcties opgelegde aanslagen dienen te worden vernietigd.
4.6.
De Inspecteur heeft ter zitting betwist dat de registratie in de FSV onrechtmatig is. Belanghebbende heeft van de registratie in de FSV geen nadeel ondervonden, aldus de Inspecteur. De aangiften zijn door het reguliere selectiesysteem uitgeworpen ter nadere beoordeling. Ook zonder een registratie in de FSV waren de aangiften van belanghebbende nader gecontroleerd. Redengevend hiervoor is, dat in de onderhavige jaren de fiscale loongegevens hoger waren dan het door belanghebbende aangegeven looninkomsten en de door de Inspecteur geweigerde aftrek voor specifieke zorgkosten en giften. De Inspecteur heeft desgevraagd niet betwist dat de gegevens van belanghebbende in de FSV stonden geregistreerd.
4.7.
Het Hof overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, volgt dat de rechtmatigheid van het besluit van de Inspecteur om een aangifte te controleren in beginsel niet wordt aangetast als dat besluit is gebaseerd op gegevens (risicosignalen) met betrekking tot de belastingplichtige die zijn opgeslagen in een bestand, zelfs indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is. Dat kan anders zijn indien de controle van de aangiften van belanghebbende is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens belanghebbende leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Belanghebbende dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de Inspecteur aan belanghebbende en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de Inspecteur in beginsel gebruik had mogen maken van eventuele risicosignalen uit de FSV met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen. Gelet op de inhoud van de gedingstukken en hetgeen door de Inspecteur ter zitting is aangevoerd, acht het Hof het echter aannemelijk dat de registratie van belanghebbende in de FSV niet de aanleiding is geweest tot het controleren en opleggen van aanslagen. Het Hof acht het aannemelijk dat de gegevens van belanghebbende in de FSV zijn verwerkt naar aanleiding van de constatering dat de door belanghebbende in zijn aangifte IB/PVV 2014 opgenomen loon- en pensioeninkomsten lager waren dan de door de Inspecteur overgelegde fiscale loongegevens. De Inspecteur heeft de aangifte IB/PVV 2014 vervolgens gecorrigeerd (zie 2.4 van deze uitspraak). Gelet op deze correcties en de omstandigheid dat de door belanghebbende in zijn aangifte opgegeven loon- en pensioeninkomsten lager waren dan de fiscale loongegevens, is ook de aangifte IB/PVV 2015 uitgeworpen. De aangifte IB/PVV 2016 is uitgeworpen omdat door belanghebbende in deze aangifte opgegeven loon- en pensioeninkomsten lager waren dan de fiscale loongegevens en omdat de Inspecteur voor het jaar 2015 de aftrek voor specifieke zorgkosten en giftenaftrek had geweigerd. Het vorenstaande brengt mee dat de controle van de onderhavige aangiften IB/PVV 2014, 2015 en 2016 niet is voortgevloeid uit een risicoselectie of gebruik van het FSV op basis van een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht, zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Deze controle heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. De registratie van belanghebbende in de FSV staat daarom niet aan het opleggen van de aanslagen in de weg.
Kostenaftrek voor als raadslid verrichte werkzaamheden
4.9.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat de vergoeding die hij als raadslid ontvangt, kwalificeert als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit volgt volgens hem ook uit de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020 ten aanzien van de tussen hem en de Inspecteur gevoerde procedure over het belastingjaar 2013. Daarnaast zou uit informatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) blijken dat hij recht heeft op een kostenaftrek van 50% van zijn vergoeding.
4.10.
De Inspecteur heeft ter zitting de hoogte van de door belanghebbende geclaimde kostenaftrek van 50% van de door belanghebbende genoten raadvergoeding betwist. Volgens de Inspecteur heeft belanghebbende in zijn geheel geen recht op een kostenaftrek aangezien belanghebbende deze kosten niet heeft onderbouwd.
4.11.
De door een belastingplichtige genoten inkomsten voor werkzaamheden verricht als raadslid vormen in beginsel resultaat uit overige werkzaamheden, waarop de daarop betrekking hebbende kosten in mindering kunnen worden gebracht. [3] De belastingplichtige en diens opdrachtgever kunnen er echter voor kiezen de arbeidsverhouding als een aan de heffing van loonbelasting onderworpen dienstbetrekking aan te merken (optieregeling). In artikel 2g van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 [4] is hierover voor zover van belang het volgende bepaald:
“Als dienstbetrekking wordt voorts beschouwd (…) de arbeidsverhouding welke niet reeds op grond van de wet of (…) als dienstbetrekking wordt beschouwd, mits
a. de werkzaamheden van degene die de arbeid verricht, geen belastbare winst in zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 genereren;
b. degene die de arbeid verricht, door middel van een gezamenlijke verklaring van hem zelf en de beoogde inhoudingsplichtige voor de eerste beoogde inhouding van loonbelasting aan de inspecteur meldt dat zijn arbeidsverhouding als dienstbetrekking moet worden beschouwd.”
4.12.
Indien wordt gekozen voor behandeling van de arbeidsverhouding als een dienstbetrekking en deze keuze aan de Inspecteur wordt gemeld, heeft dit tot gevolg dat op de daaruit genoten inkomsten voortaan alle bepalingen die gelden voor loon uit dienstbetrekking van toepassing zijn. [5] De Wet op de loonbelasting 1965 staat aftrek van kosten niet toe. Dit heeft tot gevolg dat ook voor de heffing van de inkomstenbelasting geen aftrek van kosten mogelijk is.
4.13.
Belanghebbende en de Gemeente hebben op 27 maart 2014 gezamenlijk een zogenaamde opting-in verklaring opgemaakt en ondertekend. Gesteld noch gebleken is dat de opting-in verklaring ongeldig of stopgezet is. Naar het oordeel van het Hof is daarom vanaf 27 maart 2014 sprake van loon uit dienstbetrekking en komt belanghebbende vanaf 27 maart 2014 niet in aanmerking voor aftrek van kosten. De Inspecteur heeft daarom terecht bij uitspraak op bezwaar een kostenaftrek van € 1.806 in aanmerking genomen.
De persoonsgebonden aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften
4.14.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij recht heeft op een persoonsgebonden aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften. De Inspecteur heeft betwist dat belanghebbende fiscaal aftrekbare uitgaven heeft gedaan voor specifieke zorgkosten voor de onderhavige jaren. Voorts heeft de Inspecteur betwist dat belanghebbende in de onderhavige jaren recht heeft op de door belanghebbende in aftrek gebrachte giften.
4.15.
Ingevolge artikel 6.17, lid 1, van de Wet IB 2001 komen bepaalde uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan als uitgaven voor specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet IB 2001 in samenhang met de artikelen 6.34 en 6.35 van de Wet IB 2001 komen giften aan algemeen nut beogende instellingen en aan steunstichtingen SBBI in aanmerking voor aftrek.
4.16.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt in dat geval mee dat op belanghebbende, die aanspraak maakt op een aftrekpost, de last rust aannemelijk te maken dat hij die uitgaven heeft gedaan.
4.17.
Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende de door hem in zijn aangiften opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften daadwerkelijk heeft gedaan. Weliswaar heeft belanghebbende gesteld dat deze uitgaven en giften in aftrek dienen te komen, maar hij heeft de geclaimde aftrekposten niet met bewijsstukken onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Het Hof is daarom van oordeel dat de Inspecteur terecht de persoonsgebonden aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten en giften heeft geweigerd.
Interne compensatie
4.18.
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2014 heeft de Inspecteur een beroep gedaan op interne compensatie. Het leerstuk van de interne compensatie kan zowel worden toegepast tijdens de bezwaarfase als in de (hoger) beroepsfase. Dit leerstuk houdt in dat in het geval dat een bezwaar of (hoger) beroep geheel of gedeeltelijk gegrond is, de inspecteur andere elementen van de aanslag aan de orde mag stellen en het standpunt mag innemen dat de aanslag toch niet te hoog is vastgesteld gelet op die andere elementen. Aan het toepassen van interne compensatie zijn enkele beperkingen gesteld. Zo mag geen hoger bedrag worden gevorderd dan het oorspronkelijke bedrag van de aanslag, aangezien belanghebbende door het instellen van bezwaar of beroep niet in een slechtere positie mag komen. Daarnaast kan interne compensatie worden beperkt door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel.
4.19.
Het Hof ziet geen omstandigheden die het beroep van de Inspecteur op toepassing van interne compensatie beperken. In de brief van 3 juni 2020 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mee dat hij alsnog een kostenaftrek tot een bedrag van € 1.806 accepteert. Bij de aanslagregeling heeft hij ten onrechte een hoger bedrag dan € 1.806 aan specifieke zorgkosten en giften in aftrek toegelaten. Het stond de Inspecteur dus vrij bij de uitspraak op bezwaar de aanslag te handhaven door zich daarbij tot een bedrag van € 1.806 op interne compensatie te beroepen.
4.20.
Omdat de overige bestanddelen van de aanslagen IB/PVV 2014 tot en met 2016 niet in geschil zijn, zijn deze aanslagen naar het oordeel van het Hof niet te hoog vastgesteld.
Belastingrente
4.21.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.R. Zonneveld, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. A.J. van Lint, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (L.R. Zonneveld)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 26 oktober 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:525, r.o. 2.4.1.
2.Vgl. HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:525, r.o. 2.4.3.
3.Artikel 3.94 Wet IB 2001.
4.Van toepassing via artikel 3.81 van de Wet IB 2001 en artikel 4, onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1965.
5.Artikel 3.81 van de Wet IB 2001.