ECLI:NL:GHARL:2022:8998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
200.314.432
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging machtiging uithuisplaatsing minderjarige na terugkeer naar ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De ouders van de minderjarige, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, hebben in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter van 12 mei 2022, waarin de minderjarige onder toezicht werd gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en een machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De ouders stelden dat de situatie van de minderjarige was veranderd, aangezien hij sinds 22 september 2022 weer bij hen thuis woont. De raad voor de kinderbescherming en de GI waren het met de ouders eens dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer uitgevoerd werd. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft, maar bekrachtigde de beschikking voor het overige. Het hof oordeelde dat de behandeling van de minderjarige in de thuissituatie een grotere kans van slagen heeft dan in een gesloten instelling, en dat de samenwerking met de ouders van belang is voor de opvoeding van de minderjarige. De ouders hebben aangegeven open te staan voor hulpverlening en willen de tips van de gezinsbegeleider toepassen in hun opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.432
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400820)
beschikking van 20 oktober 2022
inzake
[verzoekster] ,
en
[verzoeker] ,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder en de vader, gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. E.W.A. Nabbe te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter (rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, hierna ook: de kinderrechter) van 12 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 augustus 2022;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Nabbe van 22 september 2022 met producties.
2.2
Op 26 september 2022 is [de minderjarige] verschenen, die door de voorzitter in aanwezigheid van de griffier is gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en vergezeld van [de tolk] , tolk in de
Syrisch-Libanese taal,
- een vertegenwoordiger namens de raad,
- een jeugdbeschermer namens de GI.
Voorts heeft een hulpverlener/jeugdzorgwerker van [naam1] de zitting bijgewoond.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 te [woonplaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij vonnis van 21 september 2021 heeft de rechtbank (Gelderland, locatie Arnhem, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken) [de minderjarige] een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een maatregel van schadevergoeding opgelegd.
3.3
Bij beschikking van 20 december 2021 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 20 december 2021 tot 20 maart 2022.
3.4
[de minderjarige] heeft tot 27 oktober 2020 thuis gewoond. Met ingang van 27 oktober 2020 is [de minderjarige] voor 28 dagen geplaatst in een vrijwillige crisisopvang voor moeilijk te plaatsen jongeren, de jeugdvoorziening [naam2] ( [naam2] ) te [plaats1] . Op 12 november 2020 is deze crisisopvang met 28 dagen verlengd. Op 21 december 2020 is [de minderjarige] voor de duur van vier maanden geplaatst in een inrichting voor gesloten jeugdhulp, [naam3] ( [naam3] ), te [plaats2] . Na een steekincident op 31 december 2020 is [de minderjarige] in hechtenis genomen en heeft hij enkele weken in JJI [naam4] verbleven. Van januari 2021 tot maart 2022 verbleef [de minderjarige] in de gesloten behandelgroep [naam5] van [naam6] in [plaats3] en van maart 2022 tot 22 september 2022 verbleef [de minderjarige] in een open groep van [naam6] . [de minderjarige] woont met ingang van 22 september 2022 weer bij de ouders thuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift van 7 maart 2022 heeft de raad de kinderrechter verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van twaalf maanden en om de GI te machtigen [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
4.2
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] met ingang van 12 mei 2022 tot 12 mei 2023 onder toezicht gesteld van de GI en met ingang van 12 mei 2022 tot 12 mei 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend.
4.3
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, dan wel af te wijzen per datum van deze beschikking dan wel voor een kortere duur toe te wijzen.
4.4
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het meer of anders verzochte af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in
artikel 1:247, tweede lid, BW. in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De ouders kunnen zich met de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voeren aan dat hulpverlening ook in een vrijwillig kader kan worden uitgevoerd. Er zijn geen gronden voor een ondertoezichtstelling. De doelen van een ondertoezichtstelling zijn al behaald. Momenteel verblijft [de minderjarige] op een open groep bij [naam6] en gaat hij elke week drie dagen naar huis. [de minderjarige] geeft aan dat hij dit fijn vindt. De ouders erkennen dat hulpverlening betrokken moet worden zodat zij [de minderjarige] ook thuis de benodigde structuur kunnen bieden en beter bij hem kunnen aansluiten. Het is van belang dat hij de positieve lijn die is ingezet bij [naam6] kan voortzetten. Al vanaf december 2021 is er daarom op verzoek van ouders Intensieve Ambulante Gezinshulp betrokken vanuit [naam1] . Zij willen graag de tips en handvaten die zij van de gezinsbegeleider meekrijgen doorvoeren in hun opvoeding en structuren thuis die nodig zijn voor een goede ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige] . Zij zijn erg open in het overleggen met de gezinsbegeleider. Er wordt geen gedragsverandering bij [de minderjarige] geconstateerd op het moment dat hij weer terugkeert op de groep bij [naam6] . De overweging dat zij niet in staat zijn de ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] weg te nemen en hulpverlening te accepteren en onvoldoende leerbaar zijn verbaast hen dan ook. Het strafrechtelijk kader loopt in ieder geval nog door tot oktober 2022 wanneer de strafzaak behandeld zal worden. In dat kader lopen er bijzondere voorwaarden op grond waarvan [de minderjarige] bij [naam6] moet verblijven. Het is niet wenselijk dat er twee kaders naast elkaar blijven lopen. Er zijn ook geen gronden voor een uithuisplaatsing. Een uithuisplaatsing is niet noodzakelijk, aldus de ouders
5.4
De raad heeft in eerste aanleg aangevoerd dat de behandeling van [de minderjarige] nog maar net is opgestart. De positieve stappen die [de minderjarige] laat zien zijn nog pril. Weliswaar wordt in het strafrechtelijk kader meegekeken hoe het met [de minderjarige] gaat maar daarnaast wordt het civielkader noodzakelijk geacht. In het kader van een ondertoezichtstelling kan gevolgd worden hoe hulpverlening in de thuissituatie wordt opgepakt omdat de opvoedondersteuning die ouders eerder hebben gehad onvoldoende effect heeft gehad. Daarom is het van belang dat er een jeugdbeschermer komt die de regie op zich kan nemen.
Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] . Deze lijkt met name voort te vloeien uit het feit dat er zorgen zijn over zijn wegloopgedag, beïnvloedbaarheid, contact met een foute vriendengroep en het risico van plegen van strafbare feiten. [de minderjarige] is om die reden gesloten geplaatst maar zijn behandeling is, mede door de lopende strafzaak, pas veel later van de grond gekomen. Uit het NIFP rapport (mei 2021) en de rapportages van [naam6] en de [naam3] komt naar voren dat [de minderjarige] een fascinatie heeft voor geweld en openlijk met de begeleiding heeft gesproken over het feit hij graag iemand wil steken. In het rapport is gesteld dat er ernstige stoornissen zijn met een hoog risico op gewelddadig delict gedrag. Ook blijkt uit het onderzoek dat duidelijke structuren een enigszins gunstig effect hebben op zijn gedrag. Daarnaast zijn er zorgen over zijn gewetensontwikkeling, agressie, houding, vaardigheden en over de persoonlijke problematiek van [de minderjarige] . [de minderjarige] is voor enkele geweldsincidenten veroordeeld. De zorgen over de periode na de gesloten plaatsing zijn dat [de minderjarige] weer terug zal vallen in eventueel wegloopgedag en delict gedrag/gewelddadig gedrag.
De opvoedondersteuning van de ouders heeft meerdere keren onvoldoende effect gehad. Tevens is sprake van een gesloten gezinssysteem. De ouders hebben onvoldoende vertrouwen in hulpverlening waardoor zij geen toestemming geven op momenten die voor de ontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk zijn. Daarnaast lijken de ouders onvoldoende leerbaar waardoor de ouders hun eigen aandeel in de opvoeding niet voldoende kunnen zien en erkennen. Aan de volgende doelen dient gewerkt te worden bij een ondertoezichtstelling:
*ouders krijgen hulp die zij nodig hebben om bij [de minderjarige] aan te sluiten. Daarnaast moet goed gekeken worden of wel of niet haalbaar is dat de ouders in staat zijn om [de minderjarige] hierin voldoende tegemoet te komen;
*dat [de minderjarige] na de gesloten plaatsing naar een gestructureerde situatie in een open groepssetting gaat waar een passende behandeling is. Hierna moet gekeken worden hoe hij met meer vrijheden om kan gaan en wat een passende vervolgplek kan zijn;
*dat de gezinsvoogd op dit proces kan toezien en dat de gezinsvoogd de regie heeft op wat er nodig is voor [de minderjarige] en kan aansluiten bij wat hij nodig heeft.
5.5
De GI heeft in eerste aanleg gesteld dat [de minderjarige] in het strafrechtelijk kader op een civiele plek is geplaatst en nu een overstap gemaakt heeft naar een open groep. Er is dan ook geen sprake van een uithuisplaatsing in een vrijwillig kader. De ouders en [de minderjarige] werken mee omdat er nog geen duidelijkheid is in de strafzaak tegen [de minderjarige] maar het is de vraag of dit zo blijft als de strafzaak voorbij is. Gezien wordt dat [de minderjarige] nu een positieve ontwikkeling doormaakt en dat de gesloten plaatsing hem goed heeft gedaan. Nu hij komende periode meer vrijheden krijgt moet blijken of deze positieve ontwikkeling over een langere periode bestendig is.
5.6
Uit het gesprek met [de minderjarige] en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is gebleken dat de situatie sinds 22 september 2022 is gewijzigd en dat [de minderjarige] sinds 22 september 2022 weer bij de ouders thuis woont. De jeugdzorgwerker van de GI heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat [de minderjarige] niet langer op [naam6] kon blijven. Na een rodekaartgesprek van een paar weken daarvoor - omdat [de minderjarige] zijn kamer vernield had - is [de minderjarige] op 21 september 2022 aangehouden door de politie in verband met een aantal incidenten. [de minderjarige] ontkent iets met die incidenten te maken te hebben maar voor de groepsleiding van [naam6] was dit aanleiding om te besluiten dat [de minderjarige] niet langer op [naam6] kan blijven. De GI heeft niet naar andere open instellingen gezocht omdat het met [de minderjarige] in een groep niet goed gaat. De complexiteit en het gedrag van de groep maakt dat [de minderjarige] dan blootgesteld wordt aan problematische situaties waardoor hij niet aan zijn behandeling toekomt. Zijn grensoverschrijdend gedrag wordt ook veroorzaakt door de risicovolle groepen waarin hij heeft verkeerd. De GI wil nu vanuit huis ondersteuning, hulpverlening en behandeling voor [de minderjarige] organiseren en is van mening dat deze ook een goede kans van slagen hebben. De GI vindt de risico’s op onveilig of strafbaar gedrag door [de minderjarige] op de groep groter dan thuis. Indien [de minderjarige] doorgeplaatst zou worden naar een andere instelling komt hij niet tot ontwikkeling. Een gedragsverandering beklijft daar niet. [de minderjarige] is thuis in een veiligere omgeving waar hij zich beter kan ontwikkelen dan op de groep. De gedragswetenschapper van [naam6] vindt dat ook gezien wordt dat de positieve inzet er bij [de minderjarige] wel is maar dat hij belet wordt door de groep. [de minderjarige] kan voor zijn ontwikkeling beter thuis verblijven en daar de benodigde hulpverlening krijgen dan in een gesloten instelling, aldus de jeugdzorgwerker.
5.7
De advocaat van de ouders heeft gezien deze gewijzigde omstandigheden daarop haar verzoek in hoger beroep gewijzigd en heeft verzocht de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 22 september 2022 te bekrachtigen en de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 22 september 2022 te vernietigen en het verzoek tot uithuisplaatsing voor de periode daarna af te wijzen.
5.8
Ook de raad heeft daarop zijn verweer in hoger beroep gewijzigd en zijn inleidend verzoek verminderd. De raad verzoekt de bestreden beschikking met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 22 september 2022 te bekrachtigen en de beschikking met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 22 september 2022 te vernietigen omdat deze niet meer uitgevoerd wordt. Als het weer misgaat moet er wel gelijk doorgepakt worden en weer een uithuisplaatsing volgen, aldus de raadsvertegenwoordiger.
5.9
Nu de raad, de GI en de ouders het met elkaar eens zijn en de raad in verband daarmee zijn inleidend verzoek nu in hoger beroep heeft aangepast zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 22 september 2022 betreft en bekrachtigen voor het overige.
Met de raad vindt het hof het wel zorgelijk dat er tijdens de uithuisplaatsing van [de minderjarige] weinig is gebeurd aan de behandeling van de problematiek van [de minderjarige] zoals blijkt uit het rapport van de raad van 7 maart 2022. Het schema van de therapie wilde hij niet volgen en de cognitieve gedragstherapie is niet van de grond gekomen. Dat maakt dat de situatie van [de minderjarige] nog steeds uiterst kwetsbaar is. Het hof gaat ervan uit dat, zoals de GI en de raad aangeven, de behandeling van [de minderjarige] in zijn (huidige) thuissituatie een grotere kans van slagen zal hebben dan in de situatie van een uithuisplaatsing. Daarbij speelt de goede samenwerking van de ouders met [naam1] een belangrijke rol waardoor de opvoeding van [de minderjarige] beter kan worden vormgegeven. Het hof hoopt dat [de minderjarige] leert om verstandige keuzes te maken.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 22 september 2022 betreft en bekrachtigen voor het overige.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 mei 2022 voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder vanaf 22 september 2022 betreft;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 12 mei 2022 voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en
A.T. Bol, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 20 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.