ECLI:NL:GHARL:2022:8982

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
21-000927-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 45.382,88 wordt geschat. Dit bedrag is gebaseerd op de opbrengsten van de drugshandel van de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot 7 november 2017, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de gemaakte kosten voor benzine. De verdachte heeft in deze periode als koerier gewerkt en heeft ook coördinerende taken verricht. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtgedaan, waarbij het hof de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd. Tevens heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ruim 7 maanden, maar heeft dit niet tot strafvermindering geleid, aangezien dit in een samenhangende strafzaak al was gecompenseerd. De uitspraak benadrukt de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000927-20
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2020 met parketnummer 16-700182-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van
€ 80.000,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en haar raadsman, mr. F.P. Slewe, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat deze zal worden vernietigd en opnieuw zal worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 120.230,65 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 80.000,- en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

De beoordeling

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden geschat op een bedrag van € 14.783,64 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat op onjuiste wijze is geëxtrapoleerd in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. De tapperiode van drie weken is naar de mening van de raadsman onvoldoende representatief voor een steekproef over een periode van circa vier jaar. Daarnaast zijn de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen naar de mening van de raadsman niet wettig (het proces-verbaal CIE-informatie), dan wel innerlijk tegenstrijdig (het proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] en de verklaring van betrokkene ter terechtzitting in eerste aanleg op 6 december 2019).
Oordeel van het hof [1]
Periode
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 14 oktober 2022 (parketnummer 21-000021-20) onder meer ter zake van het overtreden van artikel 2, onder B, van de Opiumwet veroordeeld tot straf.
In het arrest van het hof is onder meer bewezenverklaard dat betrokkene zich in de periode van 14 november 2016 tot 7 november 2017 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. Daarnaast zijn er voldoende aanwijzingen dat betrokkene ook in de periode voorafgaand aan de in het arrest bewezenverklaarde periode, namelijk vanaf 1 januari 2013, heeft gehandeld in drugs. Betrokkene heeft aldus ook uit andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, financieel voordeel genoten.
Het hof komt tot deze conclusie op grond van de verklaring van betrokkene, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 30 september 2022. Betrokkene heeft toen verklaard dat zij in 2012 voor het eerst met cocaïne in aanraking is gekomen. Vanaf 2013 ging zij meerijden met de koeriers, reed ze af en toe zelf en viel ze weleens in voor de koeriers.
Voorts heeft betrokkene verklaard dat zij vanaf 14 november 2016 één keer per week op de vrijdag als koerier drugs rondbracht. Uit het dossier blijkt dat betrokkene van 29 september 2017 tot 7 november 2017 met name coördinerende werkzaamheden verrichtte, waar zij ook een op geld waardeerbare vergoeding voor heeft gekregen. Betrokkene heeft immers verklaard dat zij een schuld inloste. Zij had geld geleend om een betonschutting te bouwen en met de werkzaamheden die zij in die periode verrichtte, betaalde zij deze schuld terug.
Het hof acht het op grond van het voorgaande aannemelijk dat betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de handel in drugs in de periode van 1 januari 2013 tot 7 november 2017.
Aantal dagen werkzaam binnen de periode van 1 januari 2013 tot 29 september 2017
In het ontnemingsrapport wordt ervan uitgegaan dat betrokkene minimaal 1 vrijdag per week werkzaam was als koerier. [2] Betrokkene heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij vanaf 14 november 2016 één keer in de week op de vrijdag cocaïne rondbracht. In de periode van 1 januari 2013 tot 14 november 2016 reed betrokkene mee met andere koeriers, reed ze af en toe zelf en viel zij weleens in voor koeriers.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat betrokkene tussen 14 november 2016 en 29 september 2017 één keer per week (op de vrijdag) als koerier werkzaam was. Het hof stelt vast dat betrokkene zelf geen inzicht heeft gegeven in het aantal dagen dat zij als koerier werkzaam was in de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 tot 14 november. Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, gaat het hof er, ten voordele van betrokkene, vanuit dat zij vanaf 2013 in toenemende mate handelde in cocaïne. Te weten in 2013 en 2014 een kwart van het aantal diensten dat zij vanaf 14 november 2016 reed (te weten één dienst per week), in 2015 de helft van deze diensten en vanaf 2016 tot 14 november 2016 driekwart. Het hof komt aldus tot de volgende berekening van het aantal dagen dat betrokkene als koerier werkzaam is geweest:
2013 13
2014 13
2015 26
1 januari 2016 tot 14 november 2016 33
14 november 2016 tot 29 september 2017 45
+
Totaal aantal dagen 130
Aantal transacties per dag
In het ontnemingsrapport wordt uitgegaan van een gemiddelde van 53 ontmoetingen per dag. Omdat betrokkene geen verklaring heeft afgelegd over het aantal ontmoetingen dat zij per dag had, gaat het hof uit van het aantal ontmoetingen dat in het ontnemingsrapport staat. Volgens het ontnemingsrapport is dit aantal berekend na analyse van de tapgesprekken van [medeverdachte] in een periode van 6 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017. In die periode is [medeverdachte] op drie vrijdagen werkzaam geweest. Hij heeft op die drie vrijdagen in totaal 159 ontmoetingen gehad. Dat is een gemiddelde van 53 ontmoetingen per dag.
Omdat is gekeken naar drie vrijdagen acht het hof het aannemelijk dat het gemiddelde aantal ontmoetingen van die drie vrijdagen een representatief beeld geeft van het gemiddelde aantal ontmoetingen op één vrijdag. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat dat betrokkene in de hiervoor genoemde periode 6.890 drugstransacties heeft verricht (130 dagen x 53 transacties).
Gemiddelde afname drugs per klant
Verder wordt in het ontnemingsrapport uitgegaan van een gemiddelde afname per klant van 0,67 gram cocaïne. Dat gemiddelde is gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen afname cocaïne per klant. [3] Gelet op dat proces-verbaal acht het hof een gemiddelde afname van 0,67 gram per klant aannemelijk. Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat het aannemelijk is dat betrokkene in de hiervoor periode in totaal 4.616,30 gram cocaïne (6.890 transacties x 0,67 gram) heeft verkocht.
Totaal opbrengsten in de periode van 1 januari 2013 tot 29 september 2017
Het hof is verder van oordeel dat het aannemelijk is dat betrokkene per verkochte gram drugs een bedrag van € 10,00 heeft verdiend. Het hof komt tot deze conclusie op basis van de volgende bewijsmiddelen:
- Een proces-verbaal van verhoor van [naam persoon] (ook koerier geweest voor de drugslijn), waarin [naam persoon] verklaart dat hij € 10,00 verdient per gram die hij verkoopt [4] ;
- Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam getuige 2] , waarin [naam getuige 2] verklaart dat koeriers € 10,00 per verkochte hele gram verdienen [5] ;
- Een proces-verbaal van bevindingen afname cocaïne per klant, waarin op basis van aangetroffen briefjes met berekeningen ook kan worden geconcludeerd dat koeriers voor iedere verkochte gram € 10,00 mochten houden [6] .
Gelet op al het voorgaande acht het hof het aannemelijk dat betrokkene een bedrag van
€ 46.163,- (4.616,30 gram cocaïne x € 10,00 opbrengst per verkochte gram) heeft verdiend in de periode waarin zij werkzaam was als drugskoerier.
Totaal opbrengsten in de periode van 29 september 2017 tot 7 november 2017
Uit het dossier blijkt dat betrokkene vanaf 29 september 2017 meer coördinerende taken kreeg vanwege haar zwangerschap. Betrokkene heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat zij door dit werk te verrichten € 1.000,- van een schuld heeft afgelost. Het hof zal dit bedrag bij het wederrechtelijk verkregen voordeel optellen.
Totaal aantal opbrengsten
Het hof acht het aldus aannemelijk dat betrokkene in totaal een bedrag van € 47.163,-
(€ 46.163,- + € 1.000,-) heeft verdiend met haar koeriers- en coördinerende werkzaamheden.
Gemaakte kosten
Betrokkene heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 6 december 2019 verklaard dat zij bij de verkoop van drugs gebruik heeft gemaakt van een auto. In het ontnemingsrapport is berekend hoeveel betrokkene gemiddeld aan benzine moet hebben uitgegeven gelet op het aantal kilometers dat zij heeft gereden. De verdediging heeft deze berekening niet betwist. Uitgaande van de berekening is het aannemelijk dat betrokkene € 1.780,12 aan kosten heeft gemaakt voor benzine. Het hof komt tot die conclusie op basis van de volgende berekening:
  • Gemiddeld reed betrokkene 2,3 kilometer per dag per klant.
  • Bij gemiddeld 53 klanten per dag is dat 121,9 kilometer per dag (53 ontmoetingen x 2,3 kilometer).
  • Betrokkene heeft 130 dagen als koerier gewerkt en heeft in dat verband in totaal 15.847 kilometer gereden (130 dagen x 121,9 kilometer per dag).
  • Bij een gemiddeld verbruik van 6,9 liter per 100 kilometer (zoals omschreven in het ontnemingsrapport) heeft zij 1.093,44 liter benzine verbruikt (6,9 liter x 158,47).
  • Gelet op de onderzochte gemiddelde benzineprijs van € 1,628 per liter (zoals omschreven in het ontnemingsrapport) heeft betrokkene € 1.780,12 (1.093,44 liter x € 1,628) aan kosten gemaakt voor benzine.

Het wederrechtelijk verkregen voordeel

Gelet op het voorgaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 45.382,88 (€ 47.163,- (opbrengsten) – € 1.780,12 (kosten)).

De verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof zal aan betrokkene de verplichting tot betaling aan de Staat opleggen van een bedrag van € 45.382,88.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden met ruim 7 maanden. Tussen het moment van instellen van hoger beroep op 21 februari 2020 en de uitspraak in hoger beroep op 14 oktober 2022 zijn immers ruim 2 jaren en 7 maanden verstreken. Het hof volstaat met de constatering dat sprake is van een termijnoverschrijding, nu in de met de ontnemingszaak samenhangende en gelijktijdig behandelde strafzaak de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep door strafvermindering is gecompenseerd (vgl. HR:2008:BD2578).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
45.382,88 (vijfenveertigduizend driehonderdtweeëntachtig euro en achtentachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 45.382,88 (vijfenveertigduizend driehonderdtweeëntachtig euro en achtentachtig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 907 dagen.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 14 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 maart 2018, onderzoek [onderzoeksnaam] , opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict van 2 april 2018, opgemaakt door [naam] , inspecteur van politie, opgenomen op p. 4991 e.v. van voornoemd dossier.
3.Pagina 4933 tot en met 4936.
4.Pagina 4064.
5.Pagina 4839.
6.Pagina 4934 en 4935.