ECLI:NL:GHARL:2022:8980

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
21-000043-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met gevangenisstraf en verbeurdverklaring

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod uit de Opiumwet, waarbij hij betrokken was bij de teelt en verkoop van cocaïne. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en een gevangenisstraf van 11 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest. De verdachte heeft in de periode van 4 november 2016 tot 7 november 2017 samen met anderen cocaïne verhandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden, wat heeft geleid tot een strafvermindering. Daarnaast is de inbeslaggenomen auto van de verdachte verbeurd verklaard, omdat deze is gebruikt voor de drugshandel. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn herstel van verslaving en zijn huidige levensomstandigheden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000043-20
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2019 met parketnummer 16-700184-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 december 2019 ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist dat het inbeslaggenomen voertuig wordt verbeurdverklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2016 tot en met 7 november 2017 te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt enof verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een (gebruikers)hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij zich in de periode van kerst 2016 tot mei/juni 2017 niet schuldig heeft gemaakt aan het dealen van drugs. Hij werd namelijk vanwege zijn eigen drugsgebruik onbetrouwbaar gevonden en mocht daarom enkele maanden niet als koerier werken.
Het hof acht het aannemelijk dat verdachte in de tenlastegelegde periode enkele maanden niet als koerier werkzaam is geweest. Dit maakt voor de bewezenverklaring echter geen verschil, nu de tenlastegelegde periode ziet op 4 november 2016 tot 7 november 2017 en verdachte op meerdere momenten in deze periode wel in drugs heeft gehandeld. Het hof zal deze omstandigheid wel bij de strafoplegging betrekken.

De door het hof gebezigde bewijsmiddelen

Het hof volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door de verdediging ten aanzien van dit feit geen vrijspraak is bepleit.
1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 30 september 2022;
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige met bijlagen van 1 februari 2018, opgenomen op pagina 4817 e.v. van het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland, onderzoek [naam onderzoek] d.d. 30 maart 2018, inhoudende de verklaring van [getuige 1] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 4 november 2016 tot 7 november 2017 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, met aftrek van het voorarrest. Tevens dient de inbeslaggenomen auto te worden verbeurdverklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, in combinatie met een taakstraf, dan wel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van aanzienlijk kortere duur dan twaalf maanden. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het LOVS-oriëntatiepunt ‘art. 2 onder B en D Opiumwet (telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen harddrugs)' een kortere gevangenisstraf voorschrijft voor de hoeveelheid drugs die verdachte zou hebben verkocht dan de rechtbank heeft opgelegd. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte één keer per week, met uitzondering van de maand oktober 2017, drugs heeft verkocht. Bovendien is het aandeel van verdachte bij de drugslijn relatief beperkt geweest en heeft een medeverdachte een kortdurende gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf opgelegd gekregen. Daarnaast heeft verdachte zijn leven inmiddels op de rit gekregen. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende enkele maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne in [pleegplaats] door als koerier drugs rond te brengen. Hij maakte deel uit van een goed georganiseerde koerierslijn die op een professionele wijze te werk ging. De koerierslijn bestond uit een binnen- en buitenlijn, de koeriers kenden elkaar en zij werkten volgens een rooster. Verdachte heeft aldus een aandeel gehad in de met de handel gepaard gaande instandhouding van de verslaving van een groot aantal drugsverslaafden in [plaats] . Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren voor de gezondheid van gebruikers ervan kunnen opleveren. Ook gaat het gebruik en de handel van cocaïne vaak gepaard met criminaliteit, overlast en illegale geldstromen. Verdachte heeft puur gehandeld uit eigen belang en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de gezondheid van de gebruikers en de gevolgen voor de samenleving.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 25 augustus 2022. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof houdt daarnaast rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij de strafoplegging heeft het hof gekeken naar het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) dat ziet op het dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat. Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende 6 tot 12 maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Verdachte is ongeveer 8 maanden werkzaam geweest als koerier. Het hof zal daarom als uitgangspunt voor de strafoplegging een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden nemen. In de toelichting op het oriëntatiepunt staat dat het oriëntatiepunt uitgaat van een alleen opererende dader. Het hof overweegt dat verdachte zich in een georganiseerd verband schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. Bovendien is het hof van oordeel dat verdachte zich vaker dan ‘met enige regelmaat’ heeft beziggehouden met de handel in cocaïne. Deze omstandigheden weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
Naar het oordeel van het hof komt, gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de LOVS-oriëntatiepunten, slechts een gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking. Het hof acht, uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door verdachte begane delict, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Het hof houdt echter ten voordele van verdachte rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals deze uit het dossier blijken en door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd. Verdachte is in 2019 opgenomen geweest in een verslavingskliniek en is inmiddels afgekickt, een enkele terugval daargelaten. Verdachte woont in een huurwoning, heeft geen schulden en werkt. Ook is verdachte bezig met het opstarten van een muziekproductiebedrijf.
Het lijkt er aldus op dat verdachte zijn leven op orde heeft gekregen. Daarnaast neemt het hof ten voordele van verdachte in overweging dat hij inzicht heeft getoond in het strafwaardige van zijn handelen.
Gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen, zal het hof een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Het hof acht het in beginsel passend en geboden om aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, op te leggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient tevens als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten zal begaan.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 3 januari 2020 en de uitspraak in hoger beroep op 14 oktober 2022 zijn ruim twee jaren en negen maanden verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in dit geval twee jaren. De termijn is dus overschreden met ruim negen maanden. Die overschrijding dient te leiden tot strafvermindering. Het hof zal daarom in plaats van voornoemde gevangenisstraf, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 11 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest.

Beslag

De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen auto. Het hof oordeelt als volgt. De inbeslaggenomen auto, die niet aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard. De auto is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien verdachte met deze auto drugs heeft bezorgd en de moeder van verdachte (aan wie de auto toebehoort) bekend was met het gebruik van de auto bij de handel in drugs dan wel redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat de auto daarvoor werd gebruikt.
Het hof licht dit als volgt toe. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2018 blijk dat de moeder van verdachte de te naam gestelde is van de inbeslaggenomen [kleur] [merk auto] . Op 30 oktober 2017 heeft [naam persoon 1] gebeld met verdachte. Verdachte gaf toen aan dat hij in een [kleur] auto reed. Uit de tapgesprekken is gebleken dat verdachte die dag als koerier heeft gewerkt. Op 6 november 2017 is door het observatieteam waargenomen dat verdachte gebruikmaakte van de [kleur] [merk auto] . [1] Op deze dag was verdachte normaliter werkzaam als koerier. [2] Hieruit leidt het hof af dat het bewezenverklaarde is begaan met behulp van de auto. De moeder van verdachte heeft in een getuigenverhoor op 5 januari 2018 verklaard dat haar zoon gebruik heeft gemaakt van de [kleur] [merk auto] en dat zij ervan op de hoogte was dat verdachte op 12 oktober 2017 was aangehouden met een aantal wikkels cocaïne en geld.
Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij wist dat verdachte cocaïne gebruikte. [3] Uit het dossier is verder aannemelijk geworden dat de cocaïne werd verstrekt aan verdachte door [medeverdachte]. Op 12 oktober 2017 bericht [naam persoon 2] (de ex van verdachte) aan de moeder van verdachte dat hij moet afkicken en dat zij dit aan gaat geven bij [medeverdachte] . De moeder van verdachte reageert hierop dat [medeverdachte] niet geïnformeerd moet worden, omdat het zijn bron van inkomsten is. [4] Het hof leidt hieruit af dat de moeder van verdachte wist, dan wel redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat het voertuig gebruikt werd voor de handel in drugs.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Personenauto [kenteken] [merk auto] , kleur: [kleur] .
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 14 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2018, opgenomen op pagina 4778 e.v. van het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland, onderzoek [naam onderzoek] d.d. 30 maart 2018.
2.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 december 2017, opgenomen op pagina 4661 e.v. van het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland, onderzoek [naam onderzoek] d.d. 30 maart 2018.
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 4793 e.v. van het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland, onderzoek [naam onderzoek] d.d. 30 maart 2018.
4.Een schriftelijk bescheid, te weten ‘uitwerking voicenotes’, opgenomen op pagina 4800 van het dossier van politie Eenheid Midden-Nederland, onderzoek [naam onderzoek] d.d. 30 maart 2018.