Uitspraak
[appellant],
het OM,
plaatsvervangend advocaat-generaal bij het ressortsparket.
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.Waar gaat het in deze zaak om en wat is het oordeel van het hof
voorwaardelijkbestuursverbod opleggen. Het hof zal deze beslissing hierna motiveren, door eerst de relevante feiten weer te geven en vervolgens de standpunten van partijen te bespreken. In dat verband zal het hof uiteraard ook ingaan op de bezwaren (‘grieven’) van partijen tegen het vonnis van de rechtbank
3.De relevante feiten
1. De op advies van uw accountant [naam3] gekozen constructie om alle kosten en risico's te laten vallen in Houtproductie Groningen BV en alle revenuen elders is een ongeoorloofde. Deze BV heeft geen zelfstandig bestaansrecht. Volgens [appellant] worden opdrachten die in [naam2] worden aangenomen doorgezet naar Houtproductie tegen 99% van het oorspronkelijke bedrag. Houtproductie moeten dan nog wel de volledige huur van het gebouw betalen, al het personeel betalen (waaronder ook het personeel dat zich met verkoop en boekhouding etc bezighoudt) en zij moet een vergoeding betalen voor gebruik van
Deze faillissementen staan niet op zich zelf. Er zijn in de afgelopen jaren meerdere faillissementen geweest waarbij [appellant] en zijn echtgenote betrokken zijn geweest. [appellant] is niet geschikt gebleken als bestuurder van vennootschappen. Hij komt in mijn optiek in aanmerking voor het civielrechtelijk bestuursverbod. Daar moeten we het ook nog maar eens over hebben. Hoe dan ook het lijkt mij verstandiger dat [appellant] niet meer gaat ondernemen en gewoon weer als timmerman in loondienst gaat of hooguit als z.z.p-er. Dat zou hem ook een hoop rust geven.
ook heb ik privé de brandstof betaald. (…)”
4.De beoordeling van het geschilZienswijze – grief 1 [appellant]
nietoverwogen dat de schending van de boekhoudplicht een tekortschieten in de informatie- en medewerkingsverplichting in de zin van artikel 106a F oplevert. [appellant] onderkent dat zelf ook waar hij verwijst naar rov. 4.3 van de beschikking van de rechtbank. Deze grief faalt dus.
[appellant] heeft de snelle afwikkeling die de curator in het faillissement van HPG voorstond gefrustreerd door afspraken af te zeggen, niet te voldoen aan herhaalde verzoeken van de curator om informatie aan te leveren en geen toelichting te geven op de gebrekkige administratie. Meer in het bijzonder heeft [appellant] geweigerd inzicht te geven in de verwevenheid van HPG met [naam2] .
heeft verklaard dat hij zich binnen EB Holding BV bezig houdt met projectontwikkeling en binnen Whiel BV met het geven van bouwkundig advies. Beide activiteiten bevinden zich op het terrein van de bouw en het onderscheid daartussen is niet erg scherp. De broer van [appellant] , [naam5] , ontplooit ook activiteiten binnen Whiel BV, namelijk het reviseren van landbouwwerktuigen. De winstrechten van beide vennootschappen zijn via de Stichting toegekend aan [naam5] . Dat roept vragen op nu [appellant] heeft verklaard dat juist zijn eigen activiteiten de grootste bijdrage leveren aan de winst.
voorwaardelijkbestuursverbod op te leggen. Hierdoor wordt enerzijds voorkomen dat de huidige vennootschappen als gevolg van een onvoorwaardelijk bestuursverbod in de (financiële) problemen komen en wordt anderzijds bewerkstelligd dat direct een bestuursverbod in werking treedt als een vennootschap waarvan [appellant] bestuurder is failleert en zich daarbij een omstandigheid voordoet als genoemd in art. 106a lid 1 sub c F, zodat verdere schade aan het handelsverkeer zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Hoewel de wetgever heeft aangegeven dat een voorwaardelijke variant van een bestuursverbod van nul dagen niet mogelijk is [1] , dient hieruit niet te volgen dat een voorwaardelijk civielrechtelijk bestuursverbod niet is toegelaten. De wetgever heeft de rechter namelijk de ruimte willen geven voor een op de omstandigheden van het geval toegesneden werking van het bestuursverbod. Dit blijkt met name uit de zinsnede ‘Tenzij in de uitspraak anders is bepaald’ in art. 106b lid 2 F en uit de mogelijkheid voor de rechter om alle overige gevolgen van een door hem uitgesproken bestuursverbod te regelen in art. 106b lid 4 F [2] .
Het verbod is voorwaardelijk in die zin dat het in werking treedt in het geval binnen drie jaar na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking een vennootschap failleert waarvan [appellant] bestuurder of feitelijke beleidsbepaler is dan wel in het jaar voorafgaand aan het faillissement van die vennootschap is geweest èn de curator vervolgens in dat faillissement constateert dat [appellant] tekort schiet in de nakoming van zijn informatie- en medewerkingsverplichting jegens de curator als bedoeld in artikel 106a lid 1 sub c F.
5.Slotsom
6.De beslissing
1 december 2021 en doet opnieuw recht:
voorwaardelijkbestuursverbod op in de zin van artikel 106a F voor de duur vijf jaren;
€ 100.000,-;
voorwaardelijkbestuursverbod in het Handelsregister;