ECLI:NL:GHARL:2022:8864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
21-004575-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het meermalen plegen van ontucht met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1962, was eerder veroordeeld voor ontucht met een minderjarige, die aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. De rechtbank had hem een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van tien maanden geëist, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte meermalen ontuchtige handelingen heeft verricht met de minderjarige, die in een kwetsbare positie verkeerde. De verklaringen van het slachtoffer werden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en foto’s. Het hof concludeerde dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer, wat de strafbaarheid van de verdachte onderstreepte.

De uiteindelijke straf die het hof oplegde, bestond uit een gevangenisstraf van 26 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 120 uren. Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en eerdere strafblad. Het hof legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004575-21
Uitspraak d.d.: 30 september 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 oktober 2021 met parketnummer 18-024642-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het bewezenverklaarde en tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijke met een proeftijd van twee jaren, en met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een beroepsverbod. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A. de Haan, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 11 maart 2018 te Leeuwarden ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000, door in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
- de penis van die [slachtoffer] zogenoemd af te trekken en/of aan te raken en/of
- de penis van die [slachtoffer] zogenoemd te pijpen, in elk geval in de mond te nemen en/of vervolgens te houden en/of
- de penis van die [slachtoffer] te ontbloten (door de onderbroek van die [slachtoffer] opzij te bewegen);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 11 maart 2018 te Leeuwarden,
in elk geval in de gemeente Leeuwarden en/of (elders) in Nederland, een of meermalen door
giften of beloften van geld of goed of misbruik van uit feitelijke verhoudingen
voortvloeiend overwicht of door misleiding, een persoon, te weten [slachtoffer] , geboren
op [geboortedatum] 2000, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de
leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige
handelingen te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden, hebbende verdachte
in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
- de penis van die [slachtoffer] zogenoemd afgetrokken en/of aangeraakt en/of
- de penis van die [slachtoffer] zogenoemd gepijpt, in elk geval in de mond genomen
en/of vervolgens gehouden en/of
- de penis van die [slachtoffer] ontbloot (door de onderbroek van die [slachtoffer]
opzij te bewegen)
en bestaande dat misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of die
misleiding hierin dat verdachte (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een
psychisch overwicht welke verdachte (telkens), (mede) gelet op
- verdachtes leeftijd en/of
- de minderjarige leeftijd van die [slachtoffer] en/of
- verdachtes geestelijke ontwikkeling (en/of overwicht) en/of
- de (min of meer beperkte) geestelijk ontwikkeling van die [slachtoffer] en/of
- de ((mede) gelet op de hierboven en/of hieronder genoemde omstandigheden) voor die [slachtoffer] ontstane afhankelijke situatie,
op die [slachtoffer] had en/of heeft verdachte die [slachtoffer] in voornoemde periode (telkens) geschenken (te weten (onder meer) ondergoed en/of een vest en/of (andere) kleding en/of shag en/of drank en/of geld en/of beltegoed en/of een of meerdere andere goed(eren)) gegeven en/of heeft verdachte die [slachtoffer] , wanneer deze om geld en/of (een) goed(eren) vroeg, de woorden toegevoegd: “Maar dan moetje daar wel wat voor doen.”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, (en heeft verdachte daarbij de penis van die [slachtoffer] aangewezen).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt primair verweten, zakelijk weergegeven, dat hij ontuchtige handelingen heeft verricht met de aan zijn zorg toevertrouwde [slachtoffer] . Bij zijn verhoren bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt. In hoger beroep heeft hij berust in de door de rechtbank uitgesproken veroordeling. Door of namens verdachte zijn geen bewijsverweren gevoerd.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] op belangrijke onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Hoewel de tenlastegelegde ontuchtige handelingen daarin niet direct worden bevestigd, volgt uit de bewijsmiddelen wel dat er tussen verdachte en aangever intiem fysiek contact heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zelf bevestigd dat hij [slachtoffer] heeft gemasseerd en dat hij sterretjes in de lies van [slachtoffer] heeft getekend. Ook heeft getuige [getuige] verklaard dat haar moeder heeft gezien dat verdachte en [slachtoffer] ontbloot waren en dat verdachte zich aan het bevredigen was terwijl hij naar [slachtoffer] keek. Verder heeft zij waargenomen dat [slachtoffer] een erectie had kort nadat hij met verdachte alleen in de keuken van de woning was geweest. Daarnaast vinden de verklaringen van [slachtoffer] steun in het daadwerkelijk aantreffen van een foto van de penis van [slachtoffer] in de telefoon van verdachte.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er geen reden is om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen en dat deze voldoende steun vinden in overige bewijsmiddelen. Het hof stelt dan ook vast dat verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft verricht.
Het hof dient voorts te beoordelen of deze ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden
in een situatie waarin [slachtoffer] was toevertrouwd aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat voor strafbaarheid op grond
van artikel 249, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake moet zijn van
een element van afhankelijkheid bij de minderjarige enerzijds en een element van overwicht
bij de dader anderzijds. Dit overwicht moet op meer berusten dan de feitelijke
omstandigheden zoals het verschil in leeftijd of lichaamskracht. Het moet uit die
afhankelijkheid voortkomen, welke afhankelijkheid juist wordt gecreëerd doordat het kind
aan de ander wordt toevertrouwd door de ouders of verzorgers. Het overwicht gaat dus met
misbruik van vertrouwen gepaard. De strekking van artikel 249 Sr is dan ook bescherming te verlenen aan minderjarigen die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader kunnen bieden dan anderen (Vgl. HR 7 januari 1997, NJ 1997/361; HR 26 juni 1990, ECLI:NL:HR: I990:AD1168, NJ 1991/95).
Het hof overweegt dat verdachte [slachtoffer] heeft leren kennen toen hij hem als taxichauffeur van huis naar speciaal onderwijs vervoerde en dat hij vanuit die rol ook op de hoogte was van de verstandelijke beperking van [slachtoffer] . De ontuchtige handelingen hebben later plaatsgevonden in de woning van verdachte, waar [slachtoffer] eens in de veertien dagen kwam op basis van een bezoekregeling. Deze bezoekregeling was na een kennismakingsgesprek tussen de begeleiding van de woongroep van [slachtoffer] en het gezin van verdachte tot stand gekomen. Daarbij zijn duidelijke afspraken gemaakt. [slachtoffer] mocht eens in de twee weken bij het gezin verblijven, maar mocht er niet overnachten. Het bezoek van vrienden was begrensd en hij mocht geen alcohol drinken. Voorgenomen giften aan [slachtoffer] dienden te worden overlegd met zijn begeleiding. Verdachte en [slachtoffer] verschilden ruim dertig jaar in leeftijd van elkaar. Gedurende de bezoeken nam verdachte een vaderrol aan en ook [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in verdachte een vaderfiguur zag. Gelet op voornoemde omstandigheden was er naar het oordeel van het hof sprake van een afhankelijke positie van [slachtoffer] , waarin hij aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd en waardoor hij minder weerstand heeft kunnen bieden aan het overwicht dat verdachte op hem had.
Het hof acht op grond van het voorgaande het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 11 maart 2018 te Leeuwarden ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2000, door in voornoemde periode meermalen, althans eenmaal,
- de penis van die [slachtoffer] zogenoemd af te trekken en aan te raken en
- de penis van die [slachtoffer] in de mond te nemen
- de penis van die [slachtoffer] te ontbloten (door de onderbroek van die [slachtoffer] opzij te bewegen).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een minderjarige die aan zijn zorg
en waakzaamheid was toevertrouwd en aan het ad informandum ten laste gelegde vervaardigen en het in bezit hebben van kinderporno. Verdachte heeft met het slachtoffer een speciale band opgebouwd in de periode dat hij zijn taxichauffeur was. Gedurende de bezoekregeling die in samenspraak met de groepsleiding van [slachtoffer] is vastgesteld, was sprake van een vader-zoon relatie.
Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een
kwetsbaar slachtoffer. Bij het slachtoffer was sprake van een verstandelijke beperking en hij
was minderjarig. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk. Bepaalde groepen
personen, zoals mensen met een verstandelijke beperking en minderjarigen, dienen in hun
eigen tempo te leren omgaan met hun seksualiteit en moeten daarbij kunnen vertrouwen op
personen van wie zij afhankelijk zijn. Dit is dan ook de reden waarom de wetgever seksuele
handelingen of gedragingen tussen deze ongelijkwaardige partijen strafbaar heeft gesteld.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het tijdsverloop en het feit dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het hof houdt voorts rekening met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof ook gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 augustus 2022, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Over de persoon van verdachte bevat het dossier reclasseringsrapporten van 23 maart 2021 en van 24 augustus 2022. Verder heeft [persoon] , die sinds januari 2021 als maatschappelijk werker bij (het gezin van) verdachte betrokken is, voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep een schriftelijke toelichting gegeven op de huidige levenssituatie van verdachte. Uit deze stukken komt, kortgezegd, naar voren dat verdachte na een traumatische ervaring in 2016 in een depressie is geraakt en dat zijn psychische klachten na zijn aanhouding in de onderhavige strafzaak en vervolgens na zijn veroordeling in eerste aanleg steeds verder zijn verergerd. Verdachte heeft te kampen met straatvrees, met PTSS-klachten en met suïcidale gevoelens. Hij wordt op vrijwillige basis behandeld en gebruikt kalmerende medicatie. Ook in de fysieke gezondheid van verdachte zijn er problemen, zo heeft hij in 2019 een hartaanval gehad. Zowel de reclassering als dhr. [persoon] hebben in het licht van de psychische gesteldheid van verdachte zorgen geuit met betrekking tot diens detentiegeschiktheid. In het meest recente advies van de reclassering wordt het opleggen van een gevangenisstraf uitvoerbaar geacht, waarbij de voorkeur wordt uitgesproken voor detentie binnen een PPC. Ook een taakstraf wordt, anders dan in het advies van 23 maart 2021, thans uitvoerbaar geacht.
Het hof is, gelet op de ernst van de feiten en het bepaalde in artikel 22b Sr, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet als uitgangspunt geen reden om af te wijken van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden. Wel ziet het hof in de hiervoor beschreven zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om een groter deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan, en daarnaast een taakstraf op te leggen.
Het hof zal, alles afwegend, een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 26 weken, waarvan 20 weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daaraan zal het hof de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling verbinden. Om voldoende recht te doen aan de ernst van de feiten zal het hof daarnaast een taakstraf opleggen van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Het hof acht de combinatie van voornoemde straffen passend en geboden.
Het hof ziet ten slotte geen aanleiding voor het opleggen van een beroepsverbod, nu verdachte ten tijde van de ontuchtige handelingen niet de taxichauffeur van het slachtoffer was en hij sindsdien geen werkzaamheden als taxichauffeur heeft verricht en zich niet nogmaals schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
26 (zesentwintig) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
20 (twintig) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij Reclassering Nederland, [locatie] en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang die instelling dat noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd een individuele ambulante behandeling volgt die zich richt op zedendelinquenten. Indien de huidige behandelaar [behandelaar] onvoldoende mogelijkheden biedt om voorgaande behandeling te voegen in de behandeling die al gaande is, moet de behandeling uitgevoerd worden door Forensische Psychiatrie van de GGZ, of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en aanwijzingen die hij in het kader van de behandeling zal krijgen.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. van Linde en mr. E.C. Kole, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Buiten staat
Mrs. Wemes en Kole zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.