ECLI:NL:GHARL:2022:8852

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21-004894-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling en bedreiging in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2006, was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling en bedreiging. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld zonder straf of maatregel, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 8 augustus 2021 de benadeelde partij heeft bedreigd en geprobeerd heeft haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar bij de nek vast te pakken en een wurggreep aan te brengen. Het hof heeft de bewijsvoering van de kinderrechter overgenomen en geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Ondanks de ernst van de feiten heeft het hof besloten geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder ernstige problematiek en kwetsbaarheid. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 500,00, ter compensatie van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004894-21
Uitspraak d.d.: 11 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 27 oktober 2021 met parketnummer 05-212951-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.J.C. van Dorsselaer-Spapen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft verdachte wegens een poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling veroordeeld zonder oplegging van een straf of maatregel. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel zonder gijzeling.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het op de weg van het hof ligt om in de tekst van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde voorkomende misslag ten aanzien van de pleegdatum te verbeteren. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 9 augustus 2021 te [plaats] , [gemeente]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte,
- die voornoemde [benadeelde] (met kracht) bij de nek en/of hals vastgepakt en/of
- ( vervolgens) een wurggreep/nekklem aangebracht en/of
- ( daarbij) de keel van voornoemde [benadeelde] dichtgedrukt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 9 augustus 2021 te [plaats] , [gemeente]
[benadeelde] heeft mishandeld door
- die voornoemde [benadeelde] (met kracht) bij haar keel vast te pakken en/of
- een nekklem/wurggreep aan te brengen bij die voornoemde [benadeelde] en/of
- ( met kracht) de keel van voornoemde [benadeelde] dicht te drukken;
2.
hij op of omstreeks 8 augustus 2021 te [plaats] , [gemeente]
[benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik pak haar nog wel een keer als ze alleen is", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair tenlastegelegde. Zij refereert zich voor het overige aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof sluit zich aan bij de navolgende overwegingen van de kinderrechter. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar ‘kinderrechter’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Waar de overweging van de kinderrechter aanvulling of op kleine punten- verbetering behoeft, is dit aangegeven met niet-cursieve tekst. Indien in de overwegingen van de kinderrechter taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte heeft aangeefster bij de nek /hals vastgepakt in een verwurging en met kracht druk gezet. Verdachte heeft de verwurging zodanig lang aangehouden, dat aangeefster naar lucht lag te happen. Er waren meerdere collega’s nodig om aangeefster uit de greep van verdachte te bevrijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebied van de hals en keel kwetsbaar is. Hier bevindt zich het strotten
hoofd en de luchtpijp. Door langdurig en met zoveel kracht aangeefster in een wurgklem te houden waardoor haar adem werd ontnomen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen in de vorm van zuurstofgebrek of een beschadiging aan de luchtpijp. Dat verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans blijkt ook, omdat hij heeft verklaard dat ze er bijna was geweest. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat verdachte aangeefster heeft bedreigd met zware mishandeling door te zegg
en dat hij haar nog wel een keertje zou pakken. Verdachte had aangeefster vlak daarvoor bijna gewurgd. Gelet hierop voelde aangeefster zich bedreigd. Gelet op de aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder deze is geuit, is de kinderrechter van oordeel dat dit een strafbare bedreiging met zware mishandeling oplevert.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op
of omstreeks8 augustus 2021 te [plaats] , [gemeente]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft hij, verdachte,
- die voornoemde [benadeelde]
(met kracht
)bij de nek en
/ofhals vastgepakt en
/of
-
(vervolgens
)een wurggreep/nekklem aangebracht en
/of
-
(daarbij
)de keel van voornoemde [benadeelde] dichtgedrukt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks8 augustus 2021 te [plaats] , [gemeente]
[benadeelde] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling, door die [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen "ik pak haar nog wel een keer als ze alleen is", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd om te volstaan met een schuldigverklaring zonder straf of maatregel, overeenkomstig artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling van zijn begeleidster. Hij heeft op deze manier het slachtoffer pijn en letsel bezorgd. Beide feiten zijn voor het slachtoffer beangstigend geweest. Het handelen van verdachte rechtvaardigt in beginsel dan ook het opleggen van een straf. Het hof heeft echter in doorslaggevende mate rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Uit het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 14 oktober 2021 blijkt dat verdachte kampt met ernstige problematiek en kwetsbaar is. Verdachte is onder andere gediagnostiseerd met FAS-D en heeft een hersenbeschadiging en ontwikkelingsachterstanden op verschillende gebieden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert dan ook om in het belang van [verdachte] geen straf of maatregel op te leggen. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op verdachtes justitiële documentatie van 17 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Ook is verdachte sinds de pleegdatum van het onderhavige feit niet meer met justitie in aanraking geweest voor (soortgelijke) misdrijven. Voorts is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat verdachte na dit incident niet nog een keer zo boos is geworden. Verdachte heeft uitgelegd dat hij na het incident gediagnostiseerd is. Op basis van deze diagnose is er met de begeleiding een signaalplan is gemaakt. Als hij merkt dat hij boos wordt, steekt hij zijn hand uit naar de begeleiding. Dit helpt hem om te voorkomen dat, zoals hij dat vertelt, ‘bij hem het licht uitgaat’. Ook heeft hij ter terechtzitting aangegeven dat hij trucjes heeft geleerd om niet te ontploffen van boosheid. Daarnaast heeft verdachte tijdens de zitting van het hof meermalen zijn excuses gemaakt aan het slachtoffer. Het hof vindt het positief dat verdachte op de goede weg is en houdt hier dan ook rekening mee.
Gelet op het voorgaande en daarbij in aanmerking genomen hetgeen verder omtrent de persoon van verdachte is gebleken, zal het hof – evenals de advocaat-generaal en raadsvrouw hebben voorgesteld – geen straf of maatregel opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 3.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, zodat deze oorspronkelijke vordering ter beoordeling voorligt.
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat verdachte functioneert op een beneden gemiddeld leeftijdsniveau en derhalve niet civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schadevergoeding gematigd dient te worden gelet op de draagkracht van verdachte.
De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal en voert aan dat het eigenlijk op het bordje van de werkgever en in de rede ligt om de werkgever van de benadeelde partij aansprakelijk te houden voor de schade die zij lijdt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is ook tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof overweegt hierbij het volgende.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting uiteengezet wat het bewezenverklaarde fysiek en mentaal met haar heeft gedaan. Zij is een flinke tijd uit het arbeidsproces geweest, onder meer door een hersenschudding, heeft na terugkeer op het werk nog immer regelmatig last van stress en moet nog therapieën gaan volgen. Het hof merkt op dat de benadeelde partij zelf ook nog jong is.
Het hof heeft ook oog voor de geestelijke problematiek van verdachte en gaat ervan uit dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan onder invloed van voornoemde problematiek. Het hof ziet – zoals eerder overwogen – in deze persoonlijke omstandigheden aanleiding om geen straf op te leggen. Maar er zijn onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat verdachte civielrechtelijk niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade van de benadeelde partij. Het hof wijst hierbij op artikel 6:165 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarin is geregeld dat een lichamelijke of geestelijke tekortkoming waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, in beginsel geen beletsel vormt voor het opleggen van schadevergoeding.
Het hof gaat verder voorbij aan het verweer dat niet verdachte maar (uitsluitend) de werkgever van de benadeelde partij aansprakelijk is voor de schade die zij lijdt. Hoewel de aansprakelijkheid van de werkgever in deze procedure geen rol speelt, overweegt het hof dat niet kan worden vastgesteld, maar aan de andere kant ook niet kan worden uitgesloten dat een eerdere diagnose en een daarop aangepast plan van bejegening en toezicht, door de werkgever georganiseerd, het incident had kunnen voorkomen althans de ernst van de geweldsuitspatting had kunnen beperken. Hierbij hecht het hof er overigens aan op te merken dat de benadeelde partij in elk geval geen enkele blaam treft in deze en in de lastige situatie waarin zij zich bevond, alles heeft gedaan om verdachte te kalmeren en (verdere) schade te voorkomen.
Het hof houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte nog jong is, in een instelling woont en geen inkomen heeft (draagkrachtbeginsel), maar het is niet uitgesloten dat dit in de toekomst anders zal zijn.
Het hof ziet gelet op de hiervoor beschreven persoonlijke situatie van verdachte aanleiding om de schadevergoeding sterk te matigen tot het bedrag van € 500,00.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten overvloede merkt het hof op dat de oplegging van de schadevergoeding niet moet worden gezien als straf voor verdachte, maar als een tegemoetkoming in de schade die de benadeelde partij lijdt.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij de duur van de gijzeling op 0 dagen wordt bepaald.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2021.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.E. Schoenmakers, griffier,
en op 11 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.