ECLI:NL:GHARL:2022:8807

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.312.034
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over ouderlijk gezag en verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2022, gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na hun scheiding. De moeder en de vader hebben van 2000 tot 2019 een relatie gehad en zijn samen de ouders van [de minderjarige], geboren in 2006. Na de scheiding hebben zij een ouderschapsplan opgesteld waarin de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder is en waarin afspraken zijn gemaakt over de zorgregeling. De moeder heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, gericht op de regeling van het halen en brengen van [de minderjarige]. De vader heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven ingediend, eveneens met betrekking tot deze regeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 september 2022 is gebleken dat er een communicatieprobleem tussen de ouders bestaat, wat invloed heeft op de opvoeding van [de minderjarige]. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de zorg- en opvoedingstaken gelijk te verdelen, maar het hof heeft geoordeeld dat de bestaande regeling, waarbij de moeder 75% van de tijd verantwoordelijk is voor het halen en brengen, in stand moet blijven. Het hof heeft overwogen dat er geen wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de regeling rechtvaardigt en dat het belang van [de minderjarige] voorop staat.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland te bekrachtigen en de proceskosten in hoger beroep te compenseren. Het hof heeft de ouders aangeraden om hulp te zoeken voor hun communicatieproblemen, zodat zij in de toekomst beter kunnen samenwerken in het belang van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.034
(zaaknummer rechtbank Gelderland 399771)
beschikking van 13 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Wong in Amsterdam,
en
[verweerder],
woonplaats [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.A. Hauwert in Duiven.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 juni 2022;
- het verweerschrift met incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, en
- een journaalbericht van mr. Hauwert van 21 september 2022 met productie.
2.2
[de minderjarige] heeft bij brief van 12 juli 2022 haar mening gegeven over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- een zittingsvertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben van 2000 tot 2019 een affectieve relatie met elkaar gehad. De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2006 in [woonplaats2] . De ouders zijn samen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij ongedateerd ouderschapsplan zijn de moeder en de vader overeengekomen dat:
1. [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben;
2. [de minderjarige] elk weekeinde in de oneven weken bij de vader is;
3. Dat het in goed overleg mogelijk is dat [de minderjarige] een avond bij de vader is wanneer de vader op tijd van zijn werk thuis is. In goed overleg is ook mogelijk dat bij speciale dagen of feestdagen, [de minderjarige] bij de vader of de moeder kan zijn.
3.3
De moeder woonde tot augustus 2021 met [de minderjarige] in [woonplaats2] . Sinds augustus 2021 woont de moeder met haar partner en [de minderjarige] in [woonplaats1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen met betrekking tot [de minderjarige] waar het de regeling over welke ouder brengt of haalt betreft.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het ouderschapsplan met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders als volgt gewijzigd:
zorgregeling
[de minderjarige] verblijft in de oneven weken van zaterdag 10.30 tot zondag 18.30 uur bij de vader;
waarbij de moeder [de minderjarige] het eerste weekend zowel brengt en haalt en de moeder [de minderjarige] het tweede weekend naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] terugbrengt bij de moeder.
4.2
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op het halen en brengen van [de minderjarige] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking voor zover dit gaat om het halen en brengen van [de minderjarige] te vernietigen en te bepalen dat [de minderjarige] door de moeder naar de vader wordt gebracht en dat dat de vader [de minderjarige] bij de moeder terugbrengt, of een andere regeling vast te stellen die het hof juist vindt, kosten rechtens.
4.3
De vader is op zijn beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op het halen en brengen van [de minderjarige] . De vader vraagt het hof in het principaal hoger beroep de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het gaat om de haal- en brengregeling en te bepalen dat de moeder zorg draagt voor het halen en brengen van [de minderjarige] , of een regeling te bepalen die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.4
De moeder voert verweer en zij vraagt het verzoek in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, of ongegrond te verklaren, kosten rechtens.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
Niet in geschil is dat er in dit geval een wijziging van omstandigheden is die een hernieuwde beoordeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken rechtvaardigt.
5.2
De moeder vraagt om een regeling waarin de ouders ieder de helft van het halen en brengen hun rekening nemen. De vader vraagt om een regeling waarin de moeder het halen en brengen voor 100% voor haar rekening neemt. Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank vastgestelde regeling voor het halen en brengen, waarin de moeder ongeveer voor 75% van de tijd en de vader voor 25% voor het halen en brengen zorgt, in stand moet blijven. Dat betekent dat beide ouders geen gelijk krijgen. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.3
De raad heeft op de mondelinge behandeling een gelijke verdeling van het halen en brengen geadviseerd, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] naar de moeder terugbrengt. Volgens de raad ervaart [de minderjarige] met deze verdeling de emotionele toestemming om een goed contact met beide ouders te hebben. Het hof begrijpt dit argument, maar ziet in dit geval niet in dat een wijziging in de regeling voor het brengen en halen in het belang is van [de minderjarige] .
5.4
Het gaat hier over een relatief gering verschil van inzicht tussen de ouders over het halen en brengen, waarbij de vader al een deel, zij het een kleiner deel, van het halen voor zijn rekening neemt. Daar gaat al een stuk emotionele toestemming voor [de minderjarige] van uit. Verder hebben zowel de moeder als de vader op de mondelinge behandeling bevestigd dat het halen en brengen op zichzelf goed verloopt. Nu de moeder bovendien op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat het voor [de minderjarige] niet zoveel uitmaakt wie haar brengt en haalt, en de vader heeft verteld dat hij tevreden was geweest met de door de rechtbank vastgestelde regeling als de moeder dit hoger beroep niet had ingesteld, ziet het hof onvoldoende redenen om een op zichzelf goed lopende breng- en haalregeling aan te passen. Bij deze beoordeling speelt de verhuizing van de moeder met [de minderjarige] naar [woonplaats1] geen rol, maar staat het belang van [de minderjarige] voorop. Deze beslissing is niet in strijd met nationaal of internationaal recht.
5.5
Het hof merkt op dat achter dit op het oog geringe verschil van inzicht tussen de ouders een groot communicatieprobleem schuilgaat. Want de ouders communiceren sinds zij uit elkaar zijn gegaan niet tot nauwelijks meer met elkaar over [de minderjarige] . Zoals de raad op de mondelinge behandeling heeft opgemerkt, voelt de moeder pijn over afwezigheid van de vader bij de opvoeding van [de minderjarige] en voelt de vader zich juist te weinig betrokken bij beslissingen over [de minderjarige] . Het is beide ouders tot nu toe niet gelukt die kloof te dichten. Zoals de raad op de mondelinge behandeling aan de ouders heeft uitgelegd, kan het niet anders dan dat [de minderjarige] last heeft van die situatie: zij voelt de spanningen tussen de ouders. Het hof raadt de ouders in navolging van het advies van de raad aan om verhalen van kinderen in een vergelijkbare situatie te lezen op de website van [naam1] én zich tot het wijkteam te wenden voor passende hulp. Zeker nu de ouders allebei op de mondelinge behandeling hebben gezegd dat zij open staan voor hulpverlening om hun onderlinge communicatie in het belang van [de minderjarige] te verbeteren, is het hun taak om daarvoor te zorgen. Omdat de vader het SCHIP-traject niet aanspreekt, heeft de raad op de mondelinge behandeling het traject “Ouderschap na scheiding” geadviseerd. De ouders kunnen in onderling overleg dit of een ander traject dat hen aanspreekt kiezen. Het belangrijkste voor [de minderjarige] is dat de ouders over hun eigen pijn heen stappen zodat zij in de toekomst op een ontspannen manier bij verjaardagen, diploma-uitreiking en andere belangrijke gebeurtenissen in het leven van [de minderjarige] aanwezig kunnen zijn. Want zij blijven hun hele leven de ouders van [de minderjarige] .

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen
6.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu de ouders een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure hun kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door de rolraadsheer en is op 13 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.