ECLI:NL:GHARL:2022:8805

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.312.609
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en zorgbehoefte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten, die op 18 maart 2022 had besloten om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] te verlengen tot 14 maart 2023. De moeder verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen, terwijl de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (GI) verweer voert en bekrachtiging van de beschikking vraagt.

De procedure in hoger beroep is gestart met een beroepschrift op 20 juni 2022, gevolgd door een verweerschrift en een mailbericht van de GI. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2022 waren de moeder, haar advocaat, de vader en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De raad voor de kinderbescherming was niet aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder en de vader samen gezag uitoefenen over hun kinderen, waaronder [de minderjarige2], die bij de vader woont. De kinderrechter had eerder [de minderjarige2] onder toezicht gesteld vanwege zorgen over zijn ontwikkeling. Het hof oordeelt dat de ontwikkeling van [de minderjarige2] nog steeds ernstig wordt bedreigd en dat de moeder niet voldoende bereid is om de noodzakelijke zorg te accepteren. Daarom heeft het hof besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 14 maart 2023, in lijn met de adviezen van de GI en de bevindingen van een rapport van [naam1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.609
(zaaknummer rechtbank Gelderland 399604)
beschikking van 13 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Willemsen te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
woonplaats [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 18 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juni 2022;
- het verweerschrift met producties, en
- een mailbericht van de GI van 2 augustus 2022 met productie.
2.2
[de minderjarige2] heeft bij brief, ingekomen op 3 augustus 2022, zijn mening gegeven over het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- twee zittingsvertegenwoordigers van de GI,
- de vader.
De raad voor de kinderbescherming was met bericht vooraf niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 in [woonplaats1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 in [woonplaats1] .
De moeder en de vader zijn samen belast met het gezag over de kinderen. De kinderen wonen bij de vader. Deze zaak gaat alleen over [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 14 maart 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige2] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar. Die termijn van ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn van ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] verlengd van 14 maart 2022 tot 14 maart 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is van oordeel dat [de minderjarige2] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Niet aannemelijk is dat de moeder de zorg die [de minderjarige2] nodig heeft voldoende zal accepteren. Het hof is daarom net als de rechtbank van oordeel dat de ondertoezichtstelling tot 14 maart 2023 verlengd moet worden. Het hof heeft daarvoor de volgende redenen.
5.3
Beide ouders en de GI onderschrijven de bevindingen en de adviezen van [naam1] in het rapport van 14 juli 2022. Dat advies houdt in dat er een concrete ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige2] is, namelijk dat zijn loyaliteitsproblemen groter zijn dan zijn identiteitsontwikkeling. Hoewel uit het rapport van [naam1] blijkt dat [de minderjarige2] , met behulp van PMT positieve ontwikkelingen doormaakt, wordt ook in het rapport geconcludeerd dat nodig blijft dat [de minderjarige2] actief keuzes kan maken voor zichzelf, en zijn gedachten en emoties beter weet uit te dragen in het contact met zijn ouders. [naam1] heeft de ouders geadviseerd individuele hulpverleningstrajecten aan te gaan om pijnen uit het verleden te verwerken/een plaats te kunnen geven, zodat zij uiteindelijk zonder hulpverlening in het belang van [de minderjarige2] kunnen communiceren.
5.4
Ten aanzien van de aan de ouders geadviseerde individuele hulpverleningstrajecten heeft de vader inmiddels een gesprek bij [naam1] gehad. Hij heeft daar afgesproken dat hij zijn zorgverzekering per 1 januari 2023 zal aanpassen waarna hij de hulp van een GZ-psycholoog zal aanvragen. Voor de moeder staat op 13 oktober 2022 een gesprek bij [naam1] gepland over de voor haar in te zetten individuele hulpverlening.
5.5
Omdat de moeder pas na een schriftelijke aanwijzing van de GI op 2 december 2021 haar medewerking heeft verleend aan het onderzoek van [naam1] , de GI hoort van [naam1] dat het moeilijk is om afspraken te maken met de moeder en de moeder op de mondelinge behandeling in tegenstelling tot de vader niet concreet heeft gemaakt welke hulp zij voor zichzelf gaat inzetten om de loyaliteitsproblematiek van [de minderjarige2] te verminderen, is niet aannemelijk dat hulpverlening in een vrijwillig kader in dit geval voldoende zal zijn.

6.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 18 maart 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, H. Phaff en
D.J.I. Kroezen, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.H. Lieber, en is op 13 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.