ECLI:NL:GHARL:2022:8800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.845
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een mentor in het kader van mentorschap en de rechtsgeldigheid van de bestreden beschikking

In deze zaak gaat het om de benoeming van een mentor voor verzoekster, die als gevolg van haar geestelijke toestand niet in staat is haar belangen zelf te behartigen. De beschikking van de kantonrechter van 30 november 2021, waarin het verzoek tot instelling van een mentorschap werd toegewezen, is in hoger beroep aan de orde. Verzoekster heeft drie grieven ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een nieuwe mentor te benoemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 september 2022 was verzoekster niet aanwezig, maar werd zij vertegenwoordigd door haar advocaat. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster zwakbegaafd is en lijdt aan stemmingsklachten en een (borderline) persoonlijkheidsstoornis. De huidige mentor en bewindvoerder hebben goed samengewerkt, en het hof oordeelt dat er geen gegronde redenen zijn om de huidige mentor te vervangen. Verzoekster heeft geen voldoende onderbouwde voorkeur voor een andere mentor aangetoond. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.845
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9486481)
beschikking van 13 oktober 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. G.W. Wullink te [woonplaats1] ,
en
[verweerster1],
gevestigd te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
en
[verweerster2],
gevestigd te [woonplaats3] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de mentor.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[dochter1],
wonende te [woonplaats4] ,
verder te noemen: dochter 1;
en
[dochter2],
wonende te [woonplaats5] ,
verder te noemen: dochter 2.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Zutphen) van 30 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna de ‘bestreden beschikking’ noemen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 februari 2022;
- het standpuntstuk van de bewindvoerder met een productie;
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 september 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de advocaat van verzoekster;
- de bewindvoerder;
- de mentor.
Verzoekster was niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
Verzoekster is geboren [in] 1970.
3.2
De goederen van verzoekster zijn onder bewind gesteld, per 1 september 2020 is de (huidige) bewindvoerder als opvolgend bewindvoerder benoemd.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 7 oktober 2021, heeft de bewindvoerder om instelling van een mentorschap ten behoeve van verzoekster verzocht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder tot instelling van een mentorschap ten behoeve van verzoekster toegewezen.
4.2
Verzoekster is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Verzoekster verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, ingeval het hof de bestreden beschikking bekrachtigt, een nieuwe mentor te benoemen als nader door verzoekster zal worden verzocht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen. Op grond van 1:452 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de mentor de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de betrokkene is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot mentor benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot mentor benoemd.
5.2
Voor zover verzoekster stelt dat de kantonrechter haar ten onrechte niet heeft gehoord, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld (HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1991).
Nu verzoekster geen gebruik heeft gemaakt van de door het hof geboden mogelijkheid om te worden gehoord, maar ervoor heeft gekozen zich op de mondelinge behandeling door haar advocaat te laten vertegenwoordigen, heeft op dit moment hoor en wederhoor voldoende plaatsgevonden. Deze stelling leidt daarom niet tot vernietiging van de bestreden beschikking.
5.3
Verzoekster stelt verder dat de kantonrechter de beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd en dat aan de hand van de ingediende stukken niet voldoende is komen vast te staan dat mentorschap noodzakelijk is.
5.4
Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat verzoekster als gevolg van haar geestelijke toestand duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt haar belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof ziet daarnaast geen aanleiding om de huidige mentor te vervangen. Het hof geeft daarvoor de volgende redenen
5.5
Uit de schriftelijke stukken en de informatie die het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft gekregen van de aanwezigen is het volgende gebleken. Verzoekster is zwakbegaafd, daarnaast heeft zij stemmingsklachten, een (borderline) persoonlijkheidsstoornis en is zij suïcidaal. Deze beschrijvende diagnose is gesteld op 25 juni 2021 en als eerste bijlage gevoegd bij het verzoek tot instelling mentorschap (productie 2 bij het beroepschrift).
In juli 2021 hebben de betrokken hulporganisatie [naam1] , en [naam2] de bewindvoerder geadviseerd een mentorschap voor verzoekster aan te vragen. Dit was nodig omdat er een PGB aanvraag gedaan moest worden en er hulp moest komen voor het vinden van passende woonruimte voor verzoekster, met de juiste zorg. Verzoekster heeft eind november 2021 de caravan waar zij tot dat moment verbleef, noodgedwongen verlaten. Zij is toen ongeveer een maand dak- en thuisloos geweest.
Sinds januari 2022 verblijft verzoekster bij [naam3] . De mentor zoekt samen met [naam3] naar passende woonruimte. Op grond van de Wlz-indicatie (Wet langdurige zorg) van verzoekster heeft zij recht op wonen in een GGZ-instelling: wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering.
5.6
Verzoekster neemt niet altijd de voorgeschreven medicatie in. De medicatie-inname wordt op dit moment gemonitord door [naam3] . De mentor heeft bevoegdheden om de medicatie inname bij verzoekster in de gaten te houden en eventueel in een gedwongen kader maatregelen te nemen. Gelet op de geschiedenis van verzoekster, waarin zij zorgmijdend gedrag heeft laten zien, vindt het hof het van belang dat de mentor hierop zicht houdt en zo nodig kan ingrijpen.
5.7
Volgens de bewindvoerder is de samenwerking tussen haar en de mentor prettig en is de mentor doorgaans goed te bereiken. Ook de samenwerking tussen de mentor en [naam3] lijkt goed te verlopen. Het hof acht het van belang dat de lijn die de huidige mentor heeft ingezet wordt voortgezet. Dat er, zoals verzoekster aanvoert, onvoldoende vertrouwen en binding is met de huidige mentor, lijkt met name, zo niet uitsluitend, te worden veroorzaakt door het gegeven dat verzoekster telkens de afspraken met de mentor afzegt.
Verzoekster heeft (subsidiair) kenbaar gemaakt dat zij een andere mentor wil. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat desgevraagd gezegd dat verzoekster wel naar [naam4] in [woonplaats1] wil. In artikel 1:452 lid 3 BW staat dat de rechter ‘de uitdrukkelijke voorkeur’ van de betrokkene volgt bij de benoeming van een mentor, tenzij gegronde redenen zich daartegen verzetten.
Het hof ziet de namens verzoekster genoemde beoogd opvolgend mentor niet als een ‘uitdrukkelijke’ voorkeur voor een andere mentor. Verzoekster heeft geen bereidverklaring overgelegd, evenmin heeft zij al contact gehad met [naam4] . Nu zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig was om een toelichting te geven dat en waarom zij naar [naam4] wil, en evenmin in contact is met haar huidige bewindvoerder en mentor, zal het hof dit subsidiaire standpunt van verzoekster verwerpen.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 30 november 2021,
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, P.B. Kamminga en L. Hamer, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 13 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.