ECLI:NL:GHARL:2022:8799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
200.307.144
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de afwijzing van partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend voor een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, welke was afgewezen. De vrouw verzocht het hof om deze afwijzing te vernietigen en de man te veroordelen tot betaling van € 1.401,- bruto per maand. De man, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en vroeg het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie als ingetrokken had beschouwd. Het hof stelde vast dat de vrouw een behoefte had aan partneralimentatie van € 2.585,72 netto per maand in 2022, maar dat zij niet volledig in die behoefte kon voorzien. De vrouw ontving een WAO-uitkering en een arbeidsongeschiktheidspensioen, waardoor haar aanvullende behoefte € 2.213,- bruto per maand bedroeg.

De draagkracht van de man werd berekend, waarbij het hof rekening hield met zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij had. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de man een bijdrage van € 111,- bruto per maand moest betalen in de periode van 14 maart 2022 tot 1 augustus 2022, en € 76,- bruto per maand vanaf 1 augustus 2022. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.144
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 511797)
beschikking van 13 oktober 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.C. Cooman te De Meern, gemeente Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 februari 2022;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Cortet van 21 augustus 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 14 maart 2022 ontbonden door echtscheiding. De echtscheiding is uitgesproken in de bestreden beschikking.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2004 in [woonplaats1] .
[de minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de inhoud van het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de man aan de vrouw als kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] voldoet een bedrag van € 324,- per maand met ingang van de datum van de bestreden beschikking ofwel 26 november 2021. Met ingang van meerderjarigheid van [de minderjarige] – 31 maart 2022 – betaalt de man de bijdrage aan [de minderjarige] . Zolang [de minderjarige] bij de vrouw woont, zullen partijen in onderling overleg de wijze van betaling overeenkomen.
De onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] bedraagt ingevolge de wettelijke indexering per 1 januari 2022 € 330,- per maand.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hiervan belang, het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van € 1.401,- bruto per maand, afgewezen.
4.2
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de afwijzing van haar verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de partneralimentatie en, opnieuw beschikkende, de man te veroordelen te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 1.401,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bedrag dat het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en hij verzoekt het hof het verzoek van de vrouw af te wijzen en, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Rechtsmacht
5.1
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De Nederlandse rechter is op basis van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening bevoegd kennis te nemen van het verzoek, nu het alimentatieverzoek als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure is ingediend en de Nederlandse rechter in die procedure bevoegd is. Op basis van artikel 3 Brussel IIbis heeft de Nederlandse rechter in echtscheidingszaken rechtsmacht indien de echtgenoten hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, zoals hier het geval is.
Intrekken primaire verzoek
5.2
Het hof is met partijen van oordeel dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie als ingetrokken heeft beschouwd, nu de mededeling hiervan door de vrouw zelf is gedaan op de mondelinge behandeling bij de rechtbank en niet, zoals vereist, door een procesvertegenwoordiger. De vrouw werd in eerste aanleg immers niet bijgestaan door een advocaat.
Ingangsdatum
5.3
Partijen zijn het erover eens dat de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking – 14 maart 2022 – als ingangsdatum moet worden gehanteerd.
De behoefte van de vrouw
5.4
De behoefte van de vrouw aan de door haar verzochte partneralimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast. Deze behoefte bedraagt € 2.463,60 netto per maand in 2020. Op basis van de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de vrouw in 2022 € 2.585,72 netto per maand.
Behoeftigheid
5.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw niet volledig in die behoefte kan voorzien.
De vrouw heeft een WAO-uitkering van € 1.435,28 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Daarbij ontvangt de vrouw een arbeidsongeschiktheidspensioen van ABP van € 425,73,- bruto per maand.
Op basis hiervan bedraagt de aanvullende behoefte € 2.213,- bruto per maand.
De draagkracht van de man
5.6
Uit de aangehechte berekeningen volgt de draagkracht aan de zijde van de man.
Het hof heeft het netto besteedbaar inkomen van de man en zijn draagkracht berekend. De berekening is aan deze beschikking gehecht. Het hof verwijst naar die berekeningen en bespreekt hieronder alleen die posten waarover partijen van mening verschillen.
5.7
Het hof gaat voor het inkomen van de man uit van de jaaropgave 2021, omdat dat een volledig beeld geeft. Het hof houdt geen rekening met de door de vrouw aangevoerde cao- wijziging op basis waarvan de man een salarisverhoging zou ontvangen van 2,5%, omdat die wijziging geen substantiële wijziging is.
Lasten die ter discussie staan
5.8
Het hof houdt bij de ziektekosten geen rekening met het eigen risico, omdat de man – gelet op de betwisting door de vrouw – niet heeft onderbouwd dat hij deze kosten daadwerkelijk maakt.
5.9
Het hof houdt geen rekening met de door de man aangevoerde schuld aan het CJIB die de man aflost met een bedrag van € 46,55 per maand gedurende negen maanden. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat niet de man maar [de minderjarige] aansprakelijk is voor een deel van deze schuld. De man is niet verplicht om de boete die zijn meerderjarige dochter heeft gekregen te voldoen. Het andere deel van de schuld aan het CJIB betreft een boete die de man zelf aangaat en die hij heeft gekregen voor een gedraging nadat partijen al gescheiden waren. Het hof is van oordeel dat de man deze boete uit zijn vrije ruimte kan en moet voldoen.
5.1
Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde advocaatkosten, nu hij deze – gelet op de betwisting door de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd.
5.11
In tegenstelling tot hetgeen de vrouw aanvoert, zal het hof rekening houden met de zorgkorting – van 25% – die de man aan [de minderjarige] besteedt. Partijen zijn deze immers in het ouderschapsplan overeengekomen en op de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] regelmatig bij de man verblijft.
Uit de draagkrachtberekening behorend bij het ouderschapsplan blijkt dat de volledige zorgkorting in mindering is gebracht op het aandeel van de man. Het hof zal dan ook de volledig door de man te betalen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] – thans € 330,- te vermeerderen met een bedrag van € 161,-, zijnde 25% van de behoefte van [de minderjarige] , welk bedrag, net als de onderhoudsbijdrage, maandelijks op de draagkracht van de man drukt – in mindering brengen op de draagkracht van de man.
5.12
Uit de aangehechte berekeningen volgt een draagkracht aan de zijde van de man van € 111,- bruto per maand in de periode van 14 maart 2022 tot 1 augustus 2022. Het hof houdt vanaf 1 augustus 2022 gedurende twaalf maanden rekening met de schuld van de man aan de Belastingdienst waaraan hij € 27,- per maand aan aflossing dient te voldoen. Uit de berekening blijkt dat de man in die periode een draagkracht heeft van € 76,- bruto per maand. Het hof zal deze bijdragen opleggen.
Het hof kan de bijdrage per 1 september 2023 – wanneer de man de belastingschuld heeft afgelost – niet berekenen, omdat onduidelijk is wat de indexering zal zijn per januari 2023 en het hof op dit moment niet kan rekenen met de op dat moment geldende tarieven. Het is dan ook aan de advocaten om de partneralimentatie per 1 september 2023 opnieuw te berekenen, waarbij zij rekening houden met de indexering per 1 januari 2023 – voor zowel de bijdrage aan [de minderjarige] als de partneralimentatie – en dus de aflossing van € 27,- per maand voor de schuld aan Belastingdienst uit de draagkrachtberekening dienen te verwijderen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie, vernietigen en beslissen als hierna in het dictum vermeld.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de bruto aanvullende behoefte van de vrouw en berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 november 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen dus voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen:
- € 111,- bruto per maand in de periode van 14 maart 2022 tot 1 augustus 2022;
- € 76,- bruto per maand in de periode vanaf 1 augustus 2022,
de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.H.F. van Vugt en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 13 oktober 2022 uitgesproken door mr. H. Phaff in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.