In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland een verzoek ingediend voor een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, welke was afgewezen. De vrouw verzocht het hof om deze afwijzing te vernietigen en de man te veroordelen tot betaling van € 1.401,- bruto per maand. De man, verweerder in hoger beroep, voerde verweer en vroeg het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie als ingetrokken had beschouwd. Het hof stelde vast dat de vrouw een behoefte had aan partneralimentatie van € 2.585,72 netto per maand in 2022, maar dat zij niet volledig in die behoefte kon voorzien. De vrouw ontving een WAO-uitkering en een arbeidsongeschiktheidspensioen, waardoor haar aanvullende behoefte € 2.213,- bruto per maand bedroeg.
De draagkracht van de man werd berekend, waarbij het hof rekening hield met zijn netto besteedbaar inkomen en de lasten die hij had. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de man een bijdrage van € 111,- bruto per maand moest betalen in de periode van 14 maart 2022 tot 1 augustus 2022, en € 76,- bruto per maand vanaf 1 augustus 2022. De beschikking van de rechtbank werd vernietigd voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek tot partneralimentatie, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.