ECLI:NL:GHARL:2022:8751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
21-002900-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met bewijsbeslissing en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1966 en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor mishandeling op 26 november 2019, waarbij hij aangeefster [benadeelde] pijn en letsel toebracht. De politierechter had de verdachte een taakstraf van 40 uren opgelegd, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van dit vonnis, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing. Tijdens de zitting op 12 september 2022 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de verklaringen van de aangeefster en getuigen werden gewogen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de aangeefster geloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een taakstraf op van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade werd gematigd tot €150,-. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die tot een andere beslissing zouden leiden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002900-20
Uitspraak d.d.: 26 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 augustus 2020 met parketnummer 18-005827-20 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg, met dien verstande dat de aan het voorwaardelijke gedeelte van de taakstraf verbonden proeftijd wordt bepaald op één jaar. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.A. de Boer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij (€ 32,70 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade), is volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2019 te [plaats], gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft mishandeld door haar meermalen, althans eenmaal
- (met beide handen) bij haar keel vast te pakken en/of
- op/tegen de borst, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- tegen het lichaam te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
Verdachte heeft stellig ontkend dat hij aangeefster heeft mishandeld. Volgens hem heeft hij alleen geprobeerd de biljartballen van aangeefster af te pakken en heeft hij haar daarbij in het geheel niet aangeraakt. In het verlengde hiervan is door de raadsman ter zitting van het hof vrijspraak bepleit. In het bijzonder is door hem aangevoerd dat de door de verbalisanten waargenomen roodgekleurde hals verklaard zou kunnen worden door stress. Daarnaast is het volgens de raadsman aannemelijk dat de geconstateerde blauwe plekken door aangeefster zelf zijn veroorzaakt, toen zij de biljartballen van het biljart pakte en deze tegen haar borst sloeg. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat geen belang moet worden gehecht aan de belastende getuigenverklaringen in het dossier, nu die verklaringen onderling op belangrijke onderdelen niet overeenkomen, er onderling overleg kan zijn geweest tussen de getuigen en het bovendien geen onafhankelijke getuigen betreft.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat en dat de politierechter terecht en op grond van de juiste bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van mishandeling is gekomen.
Centrale vraag
Niet ter discussie staat dat verdachte en aangeefster [benadeelde] zich in de middag van 26 november 2019 in de gemeenschappelijke ruimte bevonden van het wooncomplex aan [adres] te [plaats]. Verdachte woonde daar op dat moment en aangeefster was er werkzaam als vrijwilligster. Op een gegeven moment is tussen verdachte en aangeefster bij de biljarttafel onenigheid ontstaan. Verdachte wilde biljarten, maar volgens aangeefster was dat niet toegestaan, omdat de ruimte verhuurd was. [1]
De vraag die in hoger beroep centraal staat, is of op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld, zoals is ten laste gelegd. Daarbij is de vraag of verdachte op dat moment wel of niet mocht biljarten niet relevant.
Bewijsmiddelen
Aangeefster [benadeelde] heeft op 30 november 2019 verklaard dat nadat zij verdachte had gevraagd te vertrekken, hij boos reageerde en onder andere “rot op” tegen haar zei. Aangeefster verklaarde: “Ik pakte vervolgens de biljartballen van de tafel af. De bewoner stond op dit moment vlak voor mij. Ik keek hem in zijn gezicht aan. Ik voelde ineens pijn ter hoogte van mijn sleutelbeen. Ik heb niet gezien wat hieraan vooraf ging. Ik voelde vervolgens dat de bewoner mij met zijn rechterhand net onder mijn keel beetpakte. Ik voelde dat dit pijn deed.” [2]
Een van de andere aanwezigen, getuige [getuige 1], bevestigt de verklaring van aangeefster in die zin dat zij heeft gehoord dat aangeefster verdachte aansprak en tegen hem zei dat hij moest stoppen met biljarten, waarna hij “rot op” of “rot maar op” riep. Volgens [getuige 1] stond verdachte heel dreigend voor aangeefster en stond hij op ongeveer een halve meter afstand van aangeefster “te razen”. [3]
Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard te hebben gezien dat aangeefster verdachte aansprak, hem zei dat hij moest stoppen met biljarten, waarna verdachte recht voor haar ging staan. [getuige 2] verklaarde: “Ik heb niet duidelijk gezien wat er precies gebeurde. Ik zag op een gegeven moment dat die man één arm uitstrekte naar het lichaam van [benadeelde] (het hof begrijpt: aangeefster). In de andere hand hield hij de keu vast. Hij duwde of sloeg [benadeelde], dat heb ik dus niet goed gezien, maar hij deed wel wat. Ik hoorde dat die man riep: "Rot op”. [4]
Verdachte heeft op 19 december 2019 bij de politie verklaard dat het een ‘welles nietes’ spelletje werd met [benadeelde] (het hof begrijpt: aangeefster) en dat zij daarna verdachtes biljartballen van de biljarttafel pakte. Verdachte: “[benadeelde] hield de biljartballen, in beide handen een biljartbal, vast met haar handen gekruist voor haar borst. Ik probeerde vervolgens de biljartballen van [benadeelde] af te pakken. Ik weet niet precies hoe dit gegaan is maar uiteindelijk had ik de biljartballen weer terug”. [5] Ter zitting in eerste aanleg heeft verdachte in diezelfde lijn verklaard. Zijn verklaring dat hij zijn ene hand heeft uitgestrekt en dat hij in de andere hand een keu hield [6] , strookt met de verklaring van [getuige 2], zoals hiervoor opgenomen.
Ten slotte slaat het hof acht op de waarneming van de politie dat de hals van aangeefster vlak na het gebeuren roodgekleurd was [7] en dat geconstateerd is dat zij twee blauwe plekken had. Het dossier bevat twee foto’s met als bijschrift “blauwe plek aan de linkerzijde van de borst van aangeefster” en ‘blauwe plek, rechterzijde borst van de aangeefster ter hoogte van de hals”. [8] Op de foto op p. 18 van het dossier is te zien dat de blauwe plek zich onder het sleutelbeen van aangeefster bevindt, zoals ter zitting van het hof door de voorzitter is benoemd.
Oordeel hof
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, ziet het hof geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen. De verklaring van aangeefster is concreet en gedetailleerd en vindt op essentiële onderdelen steun in ander bewijsmateriaal, zoals hierna zal worden overwogen. Dat zij op een specifiek onderdeel heeft aangegeven niet te weten hoe de pijn werd veroorzaakt, zonder dat bijvoorbeeld zelf in te vullen, sterkt het hof in de overtuiging dat zij oprecht en authentiek heeft verklaard.
De verklaring van aangeefster houdt in dat er twee momenten zijn geweest waarop haar pijn is toegebracht: het eerste moment waarop ze pijn ter hoogte van haar sleutelbeen voelde (maar niet precies wist waardoor dat kwam), en het tweede moment waarbij verdachte haar onder de keel beetpakte. Dat er (vlak na elkaar) twee momenten zijn geweest waarop verdachte aangeefster heeft aangeraakt, komt overeen met het feit dat er op twee verschillende plekken letsel is waargenomen.
De getuigenverklaringen zoals die hiervoor zijn weergegeven bevestigen dat verdachte boos was, omdat aangeefster zijn biljartballen pakte: hij heeft volgens hen ‘rot op’ geroepen en stond dichtbij aangeefster te ‘razen’. [getuige 2] heeft bovendien gezien dat verdachte zijn arm uitstrekte naar aangeefster en dat hij haar – zo leidt het hof uit zijn verklaring af – daarbij raakte.
Het verweer dat geen waarde moet worden gehecht aan de getuigenverklaringen, schuift het hof terzijde. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat getuigen onderling overleg hebben gevoerd en hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Sterker nog: het feit dat hun verklaringen niet op alle onderdelen gelijkluidend zijn en dat getuigen open zijn over zaken die zij niet goed hebben gezien, wijzen op het tegendeel.
Het voorgaande betekent dat het hof de verklaring van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar acht en bruikbaar voor het bewijs.
Het hof stelt op grond van haar verklaring en de overige hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte kort na elkaar twee handelingen heeft verricht waarbij hij aangeefster pijn en letsel heeft toegebracht toen hij de biljartballen van haar wilde afpakken. Hoewel aangeefster de eerste beweging niet heeft gezien, leidt het hof uit het geheel van bewijsmiddelen en het geconstateerde letsel af dat verdachte haar tegen de borst geduwd moet hebben, terwijl zij de biljartballen tegen haar borst hield. Meteen daarna heeft verdachte aangeefster bij de keel beetgepakt.
Gelet op het ontstane letsel kan het niet anders zijn dan dat de duwende beweging van verdachte met kracht is gegeven en dat hij haar met kracht bij de keel heeft beetgepakt. Het hof is van oordeel dat de kans dat iemand pijn en/of letsel oploopt als hij/zij tegen de borst wordt geduwd, terwijl daar harde voorwerpen zoals biljartballen worden vastgehouden, alsmede het met kracht bij de keel beetpakken, aanmerkelijk is. Deze handelingen zijn bovendien naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van pijn en/of letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Contra-indicaties daarvoor heeft het hof niet aangetroffen.
Het voorgaande betekent dat het hof het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht, zoals hierna is vermeld. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 november 2019 te [plaats], gemeente [gemeente], [benadeelde] heeft mishandeld door haar
- bij haar keel vast te pakken en
- op/tegen de borst te duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 26 november 2019 schuldig gemaakt aan mishandeling van aangeefster [benadeelde]. Verdachte heeft pijn en letsel veroorzaakt en aldus inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 8 augustus 2022 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Omdat deze feiten dateren van lang geleden, zal het hof deze veroordelingen niet in negatieve zin bij de strafoplegging meewegen.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Gebleken is dat verdachte niet meer woonachtig is in het complex waar het onderhavige feit zich heeft afgespeeld. Dit neemt niet weg dat een begeleider van verdachte in een rapportage van 24 februari 2020 beschreven heeft dat het gebeuren verdachte nog erg dwars zit en dat het op dat vlak niet goed met verdachte gaat. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat dat thans ook nog het geval is en dat hij wekelijks gesprekken met een psycholoog heeft waarin dit vaak aan bod komt.
Gelet op het hiervoor overwogene, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde deels voorwaardelijke taakstraf een passende bestraffing. Het hof legt verdachte aldus een taakstraf op van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis, in voorwaardelijke vorm. Met het voorwaardelijke gedeelte van de straf beoogt het hof te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit. Conform de vordering van de advocaat-generaal stelt het hof de proeftijd vanwege het tijdsverloop vast op één jaar. Van omstandigheden die zouden moeten leiden tot toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - zoals de raadsman heeft geopperd - is niet gebleken. Ook een geheel voorwaardelijke straf is gezien het hiervoor overwogene niet aan de orde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 332,70, bestaande uit € 32,70 aan materiële schade (reiskosten naar Slachtofferhulp Nederland) en € 300,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, tot de dag der algehele voldoening.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu evenwel uit het dossier van een zekere wederkerigheid in (het escaleren van) de situatie op 26 november 2019 is gebleken, ziet het hof aanleiding het toe te wijzen bedrag te matigen. Het hof zal de gevorderde materiële schade geheel toewijzen en de gevorderde immateriële schade tot € 150,-. Het hof acht de vordering in zoverre voldoende onderbouwd en toewijzing daarvan redelijk. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 182,70 (honderdtweeëntachtig euro en zeventig cent) bestaande uit € 32,70 (tweeëndertig euro en zeventig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 182,70 (honderdtweeëntachtig euro en zeventig cent) bestaande uit € 32,70 (tweeëndertig euro en zeventig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 november 2019.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 26 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 november 2019, p. 15 e.v.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 november 2019, p. 15 e.v.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 november 2019, p. 20 e.v.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 november 2019, p. 23 e.v.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 december 2019, p. 28 e.v.
6.Proces-verbaal van de ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 25 augustus 2020.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 november 2019, p. 11 e.v.
8.Proces-verbaal van relaas d.d. 17 januari 2020, p. 3 bovenaan, in samenhang met de foto’s op p. 18 en 19.