ECLI:NL:GHARL:2022:8740

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.312.386
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader en moeder van de kinderen hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing werden verlengd. De vader verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en een contra-expertise te gelasten, terwijl de moeder ook verzocht om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2022 waren de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De GI had eerder verklaard dat er positieve ontwikkelingen waren in de situatie van de kinderen, maar het hof oordeelde dat er geen gronden meer waren voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2]. Het hof heeft de ondertoezichtstelling opgeheven, omdat de zorgen over de schoolgang van [de minderjarige2] niet langer aanwezig waren en de moeder goed samenwerkte met haar begeleider.

Wat betreft [de minderjarige1] oordeelde het hof dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet verder verlengd kon worden, omdat de moeder in staat was om de benodigde hulpverlening te bieden. Het hof heeft de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] per 1 november 2022 beëindigd, waarmee het belang van het kind voorop stond. De beschikking van de kinderrechter werd gedeeltelijk bekrachtigd en gedeeltelijk vernietigd, met als gevolg dat de verzoeken van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.312.386 en 200.313.738
(zaaknummer rechtbank Overijssel 271831)
beschikking van 11 oktober 2022
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in de zaak 200.312.386,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats2] ,
verzoekster in de zaak 200.313.738,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de pleegmoeder van [de minderjarige1],
verder te noemen: de pleegmoeder van [de minderjarige1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 november 2021 en 25 april 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 25 april 2022 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties in de zaak met nummer 200.312.386, ingekomen op 15 juni 2022;
- het beroepschrift met producties in de zaak met nummer 200.313.738, ingekomen op 22 juli 2022;
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 15 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
Aan de ambulante begeleider van de vader en de ambulante begeleider van de moeder is bijzondere toegang verleend.
Hoewel behoorlijk opgeroepen was de pleegmoeder van [de minderjarige1] niet aanwezig. De raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2013 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2015 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 10 november 2016 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling nadien steeds is verlengd.
3.3
Bij beschikking van 25 juli 2017 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met spoed uit huis te plaatsen in een crisispleeggezin voor de termijn van vier weken.
3.4
Bij beschikking van 1 augustus 2017 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige1] uit huis te plaatsen tot uiterlijk 10 november 2017, welke machtiging nadien steeds is verlengd.
3.5
[de minderjarige1] woont sinds december 2019 in haar huidige pleeggezin.
3.6
Bij tussenbeschikking van 3 november 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] verlengd tot 10 mei 2022, de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot 10 november 2022, de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 mei 2022 en de raad, kort weergegeven, verzocht een onderzoek in te stellen naar het opgroeiperspectief van [de minderjarige1] en uiterlijk op 1 april 2022 in een rapport antwoord te geven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 10 november 2022.
4.2
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de GI af te wijzen, althans zijn verzoek ex artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een contra-expertise te gelasten toe te wijzen met benoeming van het NIFP tot deskundige.
4.3
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] af te wijzen, dan wel in duur te bekorten dan wel een nader onderzoek (NIFP) te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof het door de ouders ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
Het hof zal de grieven in de zaak met nummer 200.312.386 en de zaak met nummer 200.313.738 per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling [de minderjarige2]
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof overweegt als volgt. De zorgen die ten tijde van het nemen van de bestreden beschikking bestonden over de schoolgang van [de minderjarige2] zijn niet langer aanwezig.
Gebleken is dat [de minderjarige2] inmiddels naar een nieuwe school gaat waar hij goed op zijn plek zit. Er is in de ochtend dan ook geen strijd meer met [de minderjarige2] om hem naar school te krijgen, zodat van veelvuldige afwezigheid op school geen sprake meer is. Hier komt bij dat [de minderjarige2] in de ochtend wordt opgehaald met schoolvervoer, waardoor hij bovendien op tijd is.
De in de bestreden beschikking nog ‘pril’ genoemde positieve ontwikkeling van de samenwerking van de moeder met [naam1] heeft zich in de afgelopen periode voortgezet: gebleken is dat deze samenwerking al geruime tijd goed verloopt. De moeder en haar begeleider bespreken elke week welke hulp nodig is, waarna daar afspraken over worden gemaakt.
Ook de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij gezien de positieve ontwikkelingen in de afgelopen tijd mogelijkheden ziet om de ondertoezichtstelling af te sluiten en over te dragen naar het vrijwillig kader. Hoewel er nog een onderzoek loopt bij [naam2] , hoeven de resultaten van dat onderzoek niet te worden afgewacht. De resultaten van het onderzoek kunnen in het vrijwillig kader worden opgepakt, aldus de GI.
5.3
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken van gronden die een ondertoezichtstelling op dit moment nog langer rechtvaardigen. Het hof zal de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] dan ook met ingang van de datum van deze beschikking opheffen.
Machtiging uithuisplaatsing [de minderjarige1]
5.4
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.5
Het hof overweegt als volgt. [de minderjarige1] is inmiddels vijf jaar uit huis geplaatst en gebleken is dat de gedragsproblemen van [de minderjarige1] de afgelopen jaren niet zijn verbeterd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI in dit kader verklaard dat er geen behandeling kan worden ingezet zolang er bij [de minderjarige1] geen duidelijkheid bestaat over haar opgroeiperspectief.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk dat de voor haar benodigde hulpverlening zonder verdere vertraging kan worden ingezet. Anders dan de GI is het hof van oordeel dat [de minderjarige1] de daarvoor benodigde duidelijkheid niet verkrijgt door een verdere verlenging van de uithuisplaatsing. Een uithuisplaatsing is een tijdelijke maatregel met als doel te werken aan thuisplaatsing. Mede als gevolg van de jaarlijkse verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing blijft het zolang deze maatregel loopt voor [de minderjarige1] onduidelijk waar zij zal opgroeien. Hierbij acht het hof tevens van belang dat de GI heeft laten weten dat zij niet van plan is om een gezagsbeëindigende maatregel te verzoeken.
Door de moeder is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep onweersproken gesteld dat zij in staat is de benodigde hulpverlening voor [de minderjarige1] zonder vertraging in te zetten indien [de minderjarige1] weer thuis komt te wonen. De moeder heeft verder onderbouwd verklaard dat zij binnen het kader van een ondertoezichtstelling in staat is voor [de minderjarige1] te zorgen en dat zij een duidelijk idee heeft over wat [de minderjarige1] nodig heeft. Zij heeft, kortom, een plan.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige1] zich verzet tegen een verdere verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
Om de GI enige tijd en ruimte te geven om de terugplaatsing van [de minderjarige1] te kunnen effectueren, zal het hof de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet direct, maar per 1 november 2022 beëindigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 april 2022 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 april 2022 voor wat betreft de daarin uitgesproken verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] vanaf heden,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] per heden alsnog af;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 april 2022 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] zich uitstrekt over de periode tot 1 november 2022;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 25 april 2022 voor zover de daarin uitgesproken verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] zich uitstrekt over de periode vanaf 1 november 2022,
en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] per 1 november 2022 alsnog af;
beëindigt de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] met ingang van 1 november 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.H.F. van Vugt en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 11 oktober 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.