ECLI:NL:GHARL:2022:8732

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.309.250
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en kinderalimentatie in geschil tussen ouders van minderjarige

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de hoofdverblijfplaats van een minderjarige centraal, evenals de kinderalimentatie die door de vader aan de moeder moet worden betaald. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen, zijn in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem vast te stellen, terwijl de moeder verzoekt om de eerdere beschikking te bekrachtigen.

De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder zou zijn, en dat de vader € 40,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen. De vader voert aan dat hij meer betrokken is bij de opvoeding van de minderjarige en dat de moeder in het verleden zonder overleg met hem is vertrokken. De moeder daarentegen stelt dat de hoofdverblijfplaats slechts een formaliteit is en dat de vader zijn verzoek vooral om financiële redenen indient.

Tijdens de mondelinge behandeling adviseert de raad voor de kinderbescherming om de hoofdverblijfplaats bij de moeder te laten, omdat de huidige zorgregeling goed functioneert en er geen zorgelijke signalen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof volgt dit advies en oordeelt dat er geen redenen zijn om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. Ook het verzoek van de vader om de kinderalimentatie op nihil te stellen wordt afgewezen, omdat hij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.250
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 507436)
beschikking van 11 oktober 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Spronk te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.E. Brokers-van Dijk te Vleuten, gemeente Utrecht.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 december 2020 en 18 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 18 januari 2022 wordt hierna ook de ‘bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 april 2022;
  • het verweerschrift met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Spronk van 18 mei 2022 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Spronk van 31 augustus 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de GI,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 18 december 2020 heeft de rechtbank als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige] bij de vader verblijft:
  • in de even weken van maandag 8.30 uur tot woensdag 8.30 uur:
  • in de even week van vrijdag 8.30 uur tot woensdag 8.30 uur in de oneven week,
De rechtbank heeft in die beschikking verder de voorlopige vakantieregeling vastgesteld:
  • [de minderjarige] verblijft tijdens de kerstvakantie 2020 bij de ouders volgens de reguliere zorgregeling, met dien verstande dat [de minderjarige] tijdens Eerste Kerstdag bij de moeder verblijft en tijdens Tweede Kerstdag bij de vader:
  • de overige vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld.
3.3
Bij tussenbeschikking van 18 december 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, een voorlopige zorgregeling vastgesteld en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 21 december 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld tot 21 december 2022.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald;
  • de volgende zorgregeling vastgesteld: [de minderjarige] verblijft in een tijdsbestek van twee weken:
  • als zorgregeling tijdens de vakanties en feestdagen vastgesteld dat:
  • de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 18 januari 2022 bepaald op € 40,- per maand;
  • bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten betaald; en
  • het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het gaat in dit hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de kinderalimentatie.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te wijzen en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking, opnieuw beschikkende:
  • de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader vast te stellen;
  • de door de moeder aan de vader te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 167,- per maand vanaf de datum van de door het hof te wijzen beschikking dan wel met ingang van de datum dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is gewijzigd dan wel de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, in het geval dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] niet wordt gewijzigd, op nihil te stellen.
4.3
De moeder voert verweer. De moeder verzoekt het hof. De moeder verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats
5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft omvatten.
5.2
De vader vindt dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem moet zijn en voert daartoe het volgende aan. De afgelopen jaren heeft de vader meer aandacht besteed aan [de minderjarige] dan de moeder. Dit kwam deels omdat de vader tijdelijk werkloos was, maar ook omdat hij dit van nature graag doet. De vader onderhoudt contact met school en is sinds september 2020 klassenouder. Bovendien bracht de vader [de minderjarige] naar speltherapie [naam1] . De moeder is in mei 2020 zonder overleg met de vader met [de minderjarige] vertrokken en mag niet voor dit gedrag worden beloond door de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar vast te stellen. De raad heeft bovendien geadviseerd de hoofdverblijfplaats bij de vader vast te stellen, omdat de vader meer aan de moeder gunt dan andersom. De moeder weigert ook om met de vader te communiceren en informeert hem nauwelijks, aldus de vader.
5.3
De moeder voert verweer. De moeder voert aan dat de vader in totaal vier jaar werkloos is geweest, zodat het logisch is dat hij meer tijd aan [de minderjarige] besteedde. Partijen hebben een traject van parallel ouderschap doorlopen en dan is het juist de bedoeling om zo min mogelijk contact met elkaar te hebben. De argumenten die de vader aanvoert om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem vast te stellen hebben ook niets van doen met het vaststellen van de hoofdverblijfplaats. De hoofdverblijfplaats is volgens de moeder bovendien slechts een formaliteit waar [de minderjarige] niets van merkt. De moeder voert ten slotte aan dat het er alle schijn van heeft dat het verzoek van de vader is ingegeven door financiële motieven.
5.4
De raad heeft op de mondelinge behandeling in hoger beroep het hof als volgt geadviseerd. Het advies in het raadsrapport waar de vader het over heeft, is inmiddels bijna een jaar oud. In dat rapport heeft voor de raad meegewogen dat de vader de moeder meer ruimte leek te kunnen bieden dan andersom. Gelet op de overgelegde stukken en de verklaringen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep lijkt dit volgens de raad niet meer het geval te zijn. De raad ziet verder dat de huidige zorgregeling al een tijd goed loopt en dat het goed gaat met [de minderjarige] . Uitsluitend de strijd die de ouders samen blijven voeren is nu nog een punt van (grote) zorg. De raad heeft verder verklaard dat de ouders de beslissing over de hoofdverblijfplaats heel groot maken, maar dat het met name een administratieve beslissing betreft, omdat waar [de minderjarige] haar hoofdverblijf heeft niets verandert aan de invulling van de zorgregeling. Al deze omstandigheden maken dat de raad adviseert de bestreden beschikking te bekrachtigen en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder te laten.
5.5
Het hof neemt het advies van de raad over en zal de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder laten. Het hof neemt op dit punt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over en maakt deze, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed en er zijn geen zorgelijke signalen over haar. Daar zijn (ook) de ouders het over eens. Wel is zorgelijk dat de ouders met elkaar blijven strijden. Door de vader zijn in hoger beroep geen argumenten aangevoerd die het hof tot het oordeel leiden dat de huidige hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] gewijzigd zou moeten worden. Dat de vader zeer betrokken blijft bij de school en andere activiteiten van [de minderjarige] is in ieder geval geen argument daartoe: dat is de invulling van het vaderschap die ook als een kind niet het hoofdverblijf bij de vader heeft, van een vader mag worden verwacht (en wat is het fijn voor [de minderjarige] dat haar vader tot die betrokkenheid in staat is). Ook anderszins is het hof niet gebleken dat het in het belang van [de minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen. Dit leidt tot de conclusie dat het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder in stand zal laten.
Kinderalimentatie
5.6
Nu het hof de hoofverblijfplaats van [de minderjarige] niet wijzigt, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het (voorwaardelijke) verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder kinderalimentatie aan hem moet betalen.
5.7
De vader heeft het hof verder verzocht om, indien de hoofdverblijfplaats niet wordt gewijzigd, de door hem te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen, omdat hij het niet redelijk vindt dat hij kinderalimentatie aan de moeder blijft betalen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de vader financiële stukken overgelegd. De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.
5.8
Het hof overweegt dat het tegenover de gemotiveerde betwisting door de moeder op de weg van de vader ligt om nader te onderbouwen waarom het volgens hem niet redelijk is dat hij nog langer kinderalimentatie dient te voldoen. De vader dient daarbij ook te onderbouwen waarom en op welke onderdelen de bestreden beschikking volgens hem niet juist is. Weliswaar heeft de vader hoger beroep recente inkomensgegevens overgelegd, maar de vader heeft op geen enkele wijze onderbouwd waarom die gegevens moeten leiden tot het oordeel dat de bestreden beschikking voor wat betreft de daarbij vastgestelde kinderalimentatie van € 40,- niet juist is. De omstandigheid dat de moeder - volgens de vader - onvoldoende inzage heeft gegeven in haar financiële situatie ontslaat de vader niet van zijn verplichting zijn verzoek in hoger beroep om de kinderalimentatie op nihil te stellen voldoende te onderbouwen. Het hof zal het verzoek van de vader verzoek daarom afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 januari 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, P.B. Kamminga en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 11 oktober 2022 uitgesproken door mr. Van Vugt in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.