ECLI:NL:GHARL:2022:8721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21-001462-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van journalist voor het achterlaten van een nepbom op defensieterrein

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een journalist die eerder door de rechtbank Gelderland was veroordeeld voor het achterlaten van een nepbom in de eetzaal van een defensieterrein. De journalist had op 21 augustus 2018 een zwarte attachékoffer met daarin een nepbom achtergelaten, met de bedoeling om de beveiliging van het terrein te testen. De rechtbank had hem in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 2000,-. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de journalist's beroep op de journalistieke exceptie verwierp. Het hof oordeelde dat de journalist met zijn handelen onrust had veroorzaakt en dat zijn acties niet in verhouding stonden tot de journalistieke doeleinden die hij nastreefde. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de journalist veroordeeld tot een hogere geldboete van € 4750,-, met de mogelijkheid van 57 dagen hechtenis als de boete niet wordt betaald. De koffer die in beslag was genomen, werd verbeurd verklaard. Het hof benadrukte dat het plaatsen van een nepbom niet alleen onacceptabel was, maar ook ernstige gevolgen had voor de betrokken instanties en de samenleving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001462-20
Uitspraak d.d.: 12 oktober 2022 TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem- Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 9 maart 2020 met parketnummer 05-740083-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof heeft daarnaast ook kennisgenomen van dat wat door verdachte en zijn raadslieden, mr. E.M. Witjens en mr. J.A.K. van den Berg, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van 9 maart 2020 door de meervoudige kamer in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 2000,-, wegens – kort gezegd – het tezamen en in vereniging achterlaten van een attachékoffer met daarin onder andere een nepbom op [defensieterrein] , met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht. De inbeslaggenomen koffer is verbeurd verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een voorwerp, te weten een zwarte (attaché) koffer (met daarin o.a. een nepbom), op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats, in de/het eetzaal/restaurant van [defensieterrein] , heeft achtergelaten en/of geplaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het aan hem ten laste gelegde feit. Hij heeft hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de koffer met inhoud een voorwerp is als bedoeld in artikel 142a van het Wetboek van Strafrecht. Voor het voldoen aan de vereisten van dit artikel is enkel noodzakelijk dat het gaat om het achterlaten van een voorwerp. Er worden geen extra voorwaarden aan het voorwerp gesteld. De feiten en omstandigheden rondom het aantreffen van de koffer en de inhoud spelen wel mee bij de beoordeling over wat voor een voorwerp kan worden gesproken.
Er is sprake van een in de eetzaal van [defensieterrein] onbeheerd achtergelaten attachékoffer met daarin een nepbom. Dat verdachte het oogmerk had om de koffer met inhoud te laten doorgaan voor een bom is duidelijk. Hij wilde met het plaatsen van de koffer met een nepbom binnen de kazerne de reactie hierop testen van Defensie en opsporingsinstanties. Daarvoor moest de dreiging serieus zijn en leiden tot actie. Verdachtes oogmerk was dus ook om een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht.
Standpunt verdediging
De raadslieden van verdachte hebben bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het aan hem ten laste gelegde feit. Zij hebben hiertoe, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte een gesloten koffertje heeft achtergelaten en dat dus moet worden getoetst of deze koffer een voorwerp is als bedoeld in artikel 142a lid 1 Wetboek van Strafrecht. Dit geldt ook voor het bakje met klei. Het is onjuist om het bakje separaat van de koffer te beschouwen. Het ontstaan c.q. bestaan van een verdachte situatie is niet relevant bij de kwalificatie van een voorwerp in de zin van dit artikel.
Indien het hof aanneemt dat er wel sprake is van een voorwerp in de zin van artikel 142a lid 1 Wetboek van Strafrecht dan bepleit de verdediging dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het oogmerk heeft gehad een ander ten onrechte te doen geloven dat door dit voorwerp een ontploffing teweeg zou kunnen worden gebracht, noch dat er sprake is van een noodzakelijkheidsbewustzijn. Uit de verklaring van verdachte volgt het tegendeel.
Verdachte heeft zijn best gedaan om geen sprake te laten zijn van een voorwerp waarvan mensen zouden kunnen denken dat het zou kunnen ontploffen. Hij heeft meerdere maatregelen getroffen die meteen duidelijk zouden moeten maken dat het om een actie van verdachte ging en niet om een explosief. Het feit dat verdachte het voorwerp heeft achtergelaten als onderzoeksjournalist is een belangrijke tegenindicatie dat het oogmerk zou bestaan.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder – deels met de rechtbank – als volgt.
Door de verdediging wordt niet betwist dat verdachte samen met een ander op 21 augustus 2018 in de eetzaal van [defensieterrein] een koffer met inhoud onbeheerd heeft achtergelaten en zich vervolgens die dag tijdens een telefoongesprek met [naam 1] en [teamleider TEV] heeft voorgedaan als [alias] .
Is er sprake van een nepbom?
Het hof dient eerst te beoordelen of de koffer met inhoud een voorwerp is als bedoeld in artikel 142a van het Wetboek van Strafrecht. Voldoende is dat het voorwerp gelijkenis vertoont met een voorwerp dat een ontploffing kan doen veroorzaken. De vraag is dus kort gezegd of verdachte een voorwerp heeft achtergelaten dat (op het eerste gezicht) voor een bom door kan gaan. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat voor de beoordeling hiervan de gesloten koffer niet los kan worden gezien van de inhoud van deze koffer. Bij de beoordeling gaat het hof dus uit van dat wat verdachte in de eetzaal heeft achtergelaten, een koffer met inhoud.
Verbalisant [naam 1] heeft verklaard dat hij omstreeks 12.34 uur een melding ontving over een onbeheerde koffer in de eetzaal. Er was toen al personeel van de Defensie Bewakings- en Beveiligings Organisatie (DBBO) aanwezig en de ruimte rondom de koffer was afgezet met afzetlint. Een Teamleider Explosieven Verkenner (TEV) was onderweg. [naam 1] heeft zorg gedragen voor ontruiming van de eetzaal. Na de komst van de TEV heeft [naam 1] tweemaal gebeld met het telefoonnummer dat op het naamlabel (“ [alias] ”) van de koffer vermeld stond. De oproepen werd niet beantwoord. Enkele minuten later werd [naam 1] gebeld met vermelding van dit telefoonnummer. Een man zei: “Met [alias] , je belt zeker voor de koffer.” [naam 1] heeft dat bevestigd en gemeld dat de koffer als verdacht object werd beschouwd. Hierna heeft hij de telefoon aan zijn collega [teamleider TEV] gegeven. [teamleider TEV] heeft de man kenbaar gemaakt dat hij de Teamleider Explosieven Verkenner was. Deze [teamleider TEV] hoorde een mannenstem op vragen antwoorden dat hij (‘ [alias] ’) de koffer had laten staan, samen met [naam 2] op de kazerne was geweest en dat beiden bij de MIVD werkten. Hij gaf op geboren te zijn in Apeldoorn op 20 juni 1958 en zou met een vriendin wonen op een vakantiepark in Apeldoorn, waarvan hij het adres niet wist. Zijn peoplesoft nummer wist hij zo niet en hij was op dezelfde manier als altijd op het kazerneterrein gekomen. Gevraagd naar de inhoud van de koffer antwoordde ‘ [alias] ’ dat daarin defensiepapieren, een camera en een plastic doosje zaten. Toen [teamleider TEV] ‘ [alias] ’ vroeg naar de naam van zijn leidinggevende heeft ‘ [alias] ’ gezegd dat hij ‘hier geen zin in had’, waarop ‘ [alias] ’ de verbinding heeft verbroken.
[teamleider TEV] heeft hierop de door ‘ [alias] ’ opgegeven namen [alias] en [naam 2] uitgezet bij de Real Time Intelligence Desk van de Koninklijke Marechaussee. Hieruit kwam naar voren dat beide namen niet bekend waren binnen het Ministerie van Defensie en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst.
Naar aanleiding van deze bevindingen heeft [teamleider TEV] een analyse uitgevoerd waarvan de uitkomst was “verdachte situatie ja / wel dreiging”. Hierop heeft hij een afzetting gerealiseerd van 50 meter en het gebouw laten ontruimen.
Vervolgens is er een hondengeleider explosieven, [hondenbegeleider] , ingeschakeld. Hij heeft met zijn gecertificeerde speurhond explosieven onderzoek uitgevoerd op de koffer. [hondenbegeleider] concludeerde naar aanleiding hiervan dat de hond geen geurherkenning had van een hem aangeleerde explosieve stof. Hierop heeft [hondenbegeleider] de koffer geopend. In de koffer trof hij – voor zover hij kon zien – aan:
- een camera met een brandend groen lampje, die vast zat met zwart tape;
- een plastic bakje, dat met zwart tape zat vastgemaakt, van ongeveer 20 x 15 x 5 cm met een deksel;
- in het bakje losse metalen voorwerpen, zoals moeren;
- onder de metalen voorwerpen een wit kleiachtig organisch materiaal;
- in het vak boven in de koffer nog 2 voorwerpen, die hij niet nader kon duiden;
- een witte kabel die door de koffer heen liep.
Nadat [hondenbegeleider] zijn waarnemingen deed heeft hij IED (Improvised Explosive Device) geroepen.
Hierop heeft de Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD) nader onderzoek gedaan met onder meer een robot. Uiteindelijk is na onderzoek om 22.13 uur het sein “veilig” gegeven.
Na onderzoek na inbeslagname van de koffer bleek hier in te zitten:
- Aan de binnenzijde stukken zwartkleurig tape en in een binnenvakje bevond zich een witkleurig USB-kabel
- Zakmes, merk Gamma;
- GSM, merk Nokia, voorzien van een T-mobile simkaart;
- Powerbank en een dualband WiFi hotspot (met tape aan elkaar verbonden);
- Powerbank;
- Kabel, zwartkleurig, met zwartkleurig tape;
- USB-kabel, Nest-camera, camerahouder en plastic deksel (met zwartkleurig tape aan elkaar verbonden);
- Plastic bakje met inhoud: grijskleurig USB-kabel, diverse schroeven, 5 stuks witkleurig modelleerklei en een gebruiksaanwijzing modelleerklei op witkleurig papier;
- A4 enveloppe;
- 23 stuks A4 vellen met diverse foto’s en teksten.
In het dossier bevinden zich foto’s van de koffer met inhoud. Deze foto’s zijn besproken ter zitting van het hof. Onder meer is gesproken over de telefoon die blijkens de foto’s zich bevond in het plastic bakje. Eén van de besproken foto’s staat pagina 0164 van het dossier.
Aan de buitenzijde van de koffer bevond zich een naam/adreslabel. Op het label was geschreven: [alias] [telefoonnummer] .
Verdachte heeft over de inhoud van het koffertje tijdens de zitting in hoger beroep herhaald dat het een ‘Bassie en Adriaan-achtige’ nepbom was. Het was geen nepbom in juridische zin, aldus verdachte. Hij heeft zodanige voorwerpen uitgekozen dat het meteen duidelijk zou zijn dat het geen echte bom was. Zo zat de gebruiksaanwijzing van de klei nog in het doosje waarin de klei was verpakt. Ook heeft hij een stapel papieren in de koffer – bovenop de overige inhoud – gedaan, betreffende artikelen over zijn eerdere reportages over gebrekkige beveiliging van defensieterreinen, met daarop onder meer zijn foto. In de koffer zat daarnaast een draaiende camera en aan de koffer zat een label met de naam [alias] . Volgens verdachte had door al deze elementen snel duidelijk moeten zijn dat het geen terroristische aanslag was èn dat verdachte de persoon was die zij zochten.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het oproepen van beveiligingspersoneel en een TEV, het afzetten van het gebied rond de koffer en het ontruimen van de eetzaal dat al voor het telefoontje met (naar later bleek) verdachte en het openen van de koffer sprake was van een situatie die door de betrokkenen als verdacht werd beschouwd en dat rekening werd gehouden met de mogelijke aanwezigheid van een explosief in de koffer. Met de rechtbank overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat bomaanslagen in veel gevallen worden gepleegd met bommen die zijn geplaatst in (onbeheerd achtergelaten) koffers of tassen. Door tijdens het telefoongesprek een valse naam, valse geboortedatum en
-plaats op te geven en bovendien te beweren dat hij en zijn mededader bij de MIVD werkten, heeft hij meerdere rookgordijnen opgeworpen. Uit eerdergenoemde reactie van [teamleider TEV] blijkt ook dat dit telefoongesprek heeft bijgedragen aan zijn conclusie dat er sprake was van een dreiging.
Ter zitting in hoger beroep is verdachte nader bevraagd over de redenen voor het plaatsen van bepaalde voorwerpen in de koffer. Over de metalen schroefjes heeft hij verklaard dat dit was om eventuele beveiliging door middel van een scanapparaat op het terrein te kunnen testen. Over de mobiele telefoon heeft hij verklaard dat de personen die de koffer onderzochten hiermee hadden kunnen bellen. Ten aanzien van de aanwezigheid van de klei heeft verdachte verklaard dat dit was om het ‘Bassie en Adriaan-gehalte’ van de ‘nepbom’ te verhogen. Het bakje en de camera waren met zwart tape vastgemaakt zodat de camera stabiel in de koffer bleef zitten.
Met de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat verdachte een nepbom – een voorwerp in de zin van artikel 142a Wetboek van Strafrecht – heeft gebruikt. Gelet op de combinatie van voorwerpen ìn de koffer, de koffer zelf, de wijze waarop de objecten in de koffer zijn vastgemaakt met zwart tape en de omstandigheden waaronder de koffer onbeheerd in de eetzaal van [defensieterrein] is achtergelaten, is het hof van oordeel dat er sprake is van een voorwerp dat sterke gelijkenis vertoont met een voorwerp dat een ontploffing kan doen veroorzaken. Zoals eerder opgemerkt is het een feit van algemene bekendheid dat bomaanslagen in veel gevallen worden gepleegd met bommen die zijn geplaatst in (onbeheerd achtergelaten) koffers of tassen. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat mobiele telefoons als onderdeel van een ontsteker voor een bom kunnen worden gebruikt, dat kleine metalen voorwerpen worden verwerkt in spijkerbommen en dat voor kneedbommen materialen gebruikt worden die qua uiterlijk overeenkomsten vertonen met de aangetroffen klei.
Met de rechtbank is het hof verder van oordeel dat de papieren die verdachte in de koffer heeft gedaan niet de dreiging die van de nepbom uitging konden wegnemen. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van een draaiende camera. Het hof begrijpt dat verdachte de camera in de koffer heeft geplaatst om beelden voor zijn uitzending te maken, maar deze intentie staat los van de indruk die een draaiende camera met een brandend lampje – in combinatie met de andere voorwerpen in de koffer – kan maken op de vinder van de koffer. Het hof merkt op dat het bij aanslagen niet ongebruikelijk is om de actie te filmen. Ten aanzien van het in de koffer aanwezige stapeltje papieren – waarbij het ook om andere papieren gaat dan die rechtstreeks te linken zijn aan het programma van verdachte – overweegt het hof dat nergens in die papieren staat dat het slechts gaat om een nepbom en/of dat het om een actie van verdachte gaat. Daarnaast is het moeilijk voorstelbaar dat bij het aantreffen van een onbeheerde koffer met een inhoud als eerder beschreven, teksten of afbeeldingen op bijgevoegde papieren rustig zullen worden bekeken of kunnen maken dat de situatie direct als minder bedreigend wordt ingeschat. Zij doen immers op zich niet af aan de samenstelling van de nepbom en het beeld dat daarmee wordt opgeroepen.
Ook het toevoegen (of het niet verwijderen) van de gebruiksaanwijzing voor de klei heeft geen invloed gehad op de dreiging die van de nepbom uitging. Die gebruiksaanwijzing zat immers onder de klei en werd pas zichtbaar nadat het na onderzoek van de EODD veilig was gebleken om de inhoud van de koffer nader te onderzoeken.
Het hof concludeert dat verdachte een voorwerp als bedoeld in artikel 142a Wetboek van Strafrecht heeft achtergelaten in de eetzaal.
Heeft verdachte het oogmerk gehad een ander ten onrechte te doen geloven dat met het voorwerp (te weten de koffer met inhoud) een ontploffing kon worden teweeggebracht?
Verdachte stelt nimmer de bedoeling te hebben gehad om mensen te doen denken dat het daadwerkelijk ging om een voorwerp dat kon ontploffen en stelt er juist alles aan te hebben gedaan om dit te voorkomen.
Hetgeen verdachte stelt komt niet overeen met de feiten. Toen verdachte (kort nadat de door verdachte geplaatste koffer was aangetroffen) de Teamleider Explosieven Verkenner ( [teamleider TEV] ) aan de telefoon had, heeft verdachte niet kenbaar gemaakt wie hij was. Ook heeft hij niet kenbaar gemaakt dat de koffer met inhoud ongevaarlijk was. Verdachte heeft tijdens het telefoongesprek gebruik gemaakt van een valse naam en zodanige informatie gegeven dat het gevoel van dreiging (bij onder andere [teamleider TEV] ) juist sterker werd.
Daarnaast heeft verdachte – en dit is tevens doorslaggevend voor het bewijs van tenlastegelegde oogmerk - zodanige voorwerpen uitgekozen en zodanig verpakt en achtergelaten in de eetzaal van [defensieterrein] dat anderen (zoals [hondenbegeleider] , werkzaam als hondengeleider Explosieven) serieus rekening hielden (en konden houden) met de aanwezigheid van een echte bom, waardoor de EODD werd ingeschakeld en andere maatregelen werden getroffen. Gelet op de plaatsing, aard en wijze van verpakking van die voorwerpen door verdachte, kan het niet anders zijn dan dat verdachte heeft beseft en ook de bedoeling heeft gehad dat de koffer met inhoud werd gezien zoals deze (door bijvoorbeeld [hondenbegeleider] ) werd gezien, namelijk als een geïmproviseerd explosief.
Naar het oordeel van het hof kan dus bewezen worden dat verdachte het oogmerk heeft gehad een ander ten onrechte te doen geloven dat een ontploffing kon worden teweeggebracht met de door hem geplaatste koffer met inhoud.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 augustus 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging
, althans alleen, een voorwerp, te weten een zwarte (attaché) koffer (met daarin o.a. een nepbom), op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats, in de
/heteetzaal
/restaurantvan [defensieterrein] , heeft achtergelaten
en/of geplaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Standpunt verdediging
De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij een beroep is gedaan op de journalistieke exceptie als bedoeld in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Zij hebben hiertoe, kortgezegd en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verdachte te goeder trouw was bij zijn handelen en een zorgvuldige uitzending heeft gewijd aan zijn handelen en bevindingen. Hij heeft een uitvoerige toelichting gegeven op de concrete uitvoering van zijn actie en het maatschappelijke belang daarvan onder meer onderstreept door politici aan het woord te laten over zijn bevindingen. De inbreuk op de rechtsorde is zeer gering geweest. De intentie van verdachte is van groot belang bij de belangenafweging. Hij had journalistieke beweegredenen. Het oordeel moet dan ook zijn dat het maatschappelijk belang van de journalistieke handeling moet prevaleren boven het belang van strafrechtelijke vervolging en bestraffing van verdachte.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep hierop dient te worden verworpen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat journalisten in beginsel niet op basis van hun bescherming ex. art. 10 EVRM kunnen worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen zij worden ontslagen van hun plicht zich aan de strafwet te houden. Hiervan is in casu geen sprake.
Mocht het hof van oordeel zijn dat er wel sprake is van een dergelijke bijzondere omstandigheid dan dient alsnog geen ontslag van alle rechtsvervolging plaats te vinden nu verdachte een te vergaand middel heeft gebruikt. Het plaatsen van een nepbom was niet nodig om de beveiliging van het militaire terrein te testen omdat hij dit reeds had aangetoond door (wederom) het terrein te betreden zonder dat hij gecontroleerd was, alsmede doordat hij op het terrein heeft kunnen rondlopen, zonder dat hij daar door iemand is aangesproken of herkend.
Oordeel hof
Artikel 10 lid 1 EVRM beschermt het recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht is echter niet onbegrensd. Artikel 10 lid 2 EVRM laat beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting toe, mits dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving is ter bescherming van de in lid 2 genoemde belangen waaronder het voorkomen van strafbare feiten en het beschermen van rechten van anderen.
Het hof stelt verder dat uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat journalisten in beginsel niet op basis van de hun door art. 10 EVRM gegeven bescherming kunnen worden ontslagen van hun verplichting de door de strafwet getrokken grenzen in acht te nemen.
Hiervan kan slechts sprake zijn onder bijzondere omstandigheden.
Bij de vraag naar de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit in verband met het beroep op de journalistieke vrijheid van meningsuiting dient onder meer gelet te worden op:
- de ernst van de inbreuk op de rechtsorde door overtreding van de strafrechtelijke norm, gelet op het belang van het geschonden voorschrift;
- het daadwerkelijke nadeel dat door het bewezenverklaarde feit is ontstaan;
- het maatschappelijk belang van de door het bewezenverklaarde feit voorbereide openbaarmaking en
- de mate waarin de openbaarmaking daadwerkelijk op andere wijze had kunnen worden voorbereid.
Verdachte heeft verklaard dat het doel van zijn handelen drieledig was. Hij had aanwijzingen dat de beveiliging op legerterreinen in zijn algemeenheid nog steeds niet op orde was. Allereerst wilde hij daarom de beveiliging aan de poort testen. Ten tweede wilde hij de beveiliging op het terrein zelf testen. En tot slot wilde hij de opsporing nadien testen. Hiervoor was het meebrengen en achterlaten van de koffer met de door hem bewust gekozen inhoud noodzakelijk, aldus verdachte.
Het onderhavige geval kenmerkt zich door het gegeven dat de naar aanleiding van het handelen van de verdachte gemaakte uitzending van 31 augustus 2018 zonder enige belemmering kon worden uitgezonden en dat de verdachte ook overigens geen belemmering heeft ondervonden bij het uitdragen van de door hem als cruciaal ervaren boodschap, met name het tekortschieten van de beveiliging van legerterreinen. Aan de orde is slechts de vraag of bestraffing van het handelen van de verdachte ter voorbereiding van de openbaarmaking van deze boodschap, welk handelen bestond uit, kort gezegd, het achterlaten van een koffer met daarin een nepbom op een legerbasis, een zodanige beperking vormt van de vrijheid van de journalistieke meningsuiting van de verdachte dat art. 10 EVRM in de weg staat aan toepassing van de strafwet, te weten aan bestraffing ter zake van art. 142a Sr.
Met het plaatsen van een nepbom heeft verdachte onrust en – vanwege de inzet van verschillende personen en diensten – aanmerkelijke financiële schade veroorzaakt. Vervolging en bestraffing voor het overtreden van artikel 142a Sr heeft mede als doel om te voorkomen dat opnieuw dergelijke onrust en financiële schade wordt veroorzaakt.
Naar het oordeel van het hof waren er voor de verdachte minder vergaande alternatieven voorhanden, waarbij hij zijn doelstellingen zonder overtreding van artikel 142a Sr had kunnen realiseren. Minder vergaand, maar toch doeltreffend was bijvoorbeeld geweest als verdachte een geopende en daardoor zichtbaar lege koffer had achtergelaten met daarbij een briefje met de tekst ‘hier zit geen bom in, maar het had gekund’. Weliswaar had een dergelijke aanpak minder spannende televisie opgeleverd, maar dat is in het kader van het beroep op artikel 10 EVRM niet relevant. Ook het argument dat de koffer zekere materialen moest bevatten om zodoende ook een eventuele scan op het legerterrein te testen brengt niet met zich dat die materialen vervolgens op zo’n wijze in de koffer moesten worden gerangschikt dat ze tezamen de indruk wekten van een bom. Bovendien verklaart het niet waarom die materialen daar in de koffer achtergelaten moesten worden.
Het hof is aldus van oordeel dat het door verdachte ingezette middel (namelijk het plaatsen van een nepbom), mede gelet op de gevolgen die het heeft gehad en het bestaan van alternatieven, veel te zwaar en dus niet nodig was om de door verdachte genoemde doeleinden te bereiken. Vervolging en bestraffing is noodzakelijk om duidelijk te maken dat het plaatsen van een nepbom niet mocht en om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Veroordeling van verdachte is daarom niet in strijd met artikel 10 EVRM.
Het hof wijst het beroep op art. 10 EVRM af.

Kwalificatie van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
het medeplegen van een voorwerp op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats achterlaten met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 2000,-.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, gelet ook op de persoon van de verdachte en zijn financiële draagkracht. Het hof ziet daarin redenen om verdachte te veroordelen tot een geldboete. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een nepbom achtergelaten in [defensieterrein] . Hij heeft daarmee teweeggebracht dat grote onrust is ontstaan en dat tot laat in de avond meerdere personen en instanties zijn ingezet. Dit is een ernstig feit en verdachte had zich – juist gelet op zijn ervaring met het aan de kaak stellen van misstanden en zijn journalistieke werk – moeten realiseren dat hij een strafrechtelijke grens overging.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof gelet op straffen die eerder zijn opgelegd bij het achterlaten van een nepbom. Het gaat dan veelal om taakstraffen, soms in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. De eis van de advocaat-generaal is gelet hierop in beginsel dan ook passend.
Uit het meest recente Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) betreffende verdachte leidt het hof af dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, maar wel vaker – (ook) in het kader van zijn werk als journalist – met politie en justitie in aanraking is geweest. Dit weegt in het voordeel noch in het nadeel mee voor verdachte.
Gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval ziet het hof aanleiding om te kiezen voor aan andere strafmodaliteit dan de advocaat-generaal. De achtergrond van de zaak is niet vergelijkbaar met andere zaken waarin een nepbom is geplaatst. Zoals eerder overwogen komt verdachte voor wat betreft de strafbaarheid van het feit geen beroep op de journalistieke exceptie toe, maar dit betekent niet dat in de bepaling van de strafmaat geen rekening kan worden gehouden met de context waarbinnen het feit gepleegd is. Duidelijk is dat verdachte (mede) heeft gehandeld vanuit zijn rol als onderzoeksjournalist, maar hij heeft hierbij een strafrechtelijke grens overschreden die niet verontschuldigbaar is enkel op basis van deze journalistieke achtergrond. Hij is te ver gegaan en had dit moeten beseffen. Dit besef heeft verdachte ook in hoger beroep niet getoond.
Verdachte heeft met zijn handelen veel schade en overlast veroorzaakt.
Net als de rechtbank acht het hof gelet op het hiervoor overwogene een geldboete passend. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van het feit enkel kan worden volstaan met een hogere geldboete dan opgelegd in eerste aanleg. Het hof acht een geldboete ter hoogte van € 5000,- geboden.
Echter, in hoger beroep is de redelijke termijn met ongeveer 6 maanden overschreden. Het hof zal rekening houden met deze overschrijding door de straf te matigen.
Het hof veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 4750,-, te vervangen door 57 dagen hechtenis als de boete niet wordt betaald.

Beslag

De onder verdachte in beslag genomen koffer is vatbaar voor verbeurdverklaring. Immers, met behulp van dit voorwerp is het hiervoor bewezen verklaarde feit begaan. Het hof ziet hierin aanleiding de verbeurdverklaring te bevelen. Het hof heeft hierbij gelet op de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 33, 33a, 47 en 142a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 4750,00 (vierduizendzevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
57 (zevenenvijftig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: de in beslag genomen koffer.
Aldus gewezen door
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. I.P.H.M. Severeijns, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 12 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.