ECLI:NL:GHARL:2022:8691

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21-004646-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, bedreiging en mishandeling van ex-vriendin met bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor een poging tot zware mishandeling, bedreiging en mishandeling van een ex-vriendin. De verdachte heeft op 10 februari 2019 in [plaats 1] geprobeerd een persoon, [benadeelde], van het leven te beroven door deze met een mes in de rug te steken. Dit gebeurde tijdens een confrontatie buiten een uitgaanscentrum. De verdachte heeft ook [slachtoffer] bedreigd en mishandeld op 26 en 27 augustus 2018. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zestien maanden opgelegd, met een proeftijd van drie jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) en toezicht door de reclassering. De verdachte is als recidivist aangemerkt, en de strafoplegging is bedoeld om verdere schade aan de slachtoffers en de samenleving te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van € 2.452,42.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004646-20
Uitspraak d.d.: 10 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 26 november 2020 met parketnummer 18-830032-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Leeuwarden te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 juli 2022 en 26 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering in het rapport van 8 april 2022 geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarbij heeft de advocaat-generaal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.722,34. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen op 26 juli 2022 door verdachte en zijn raadsman mr. R.G. Knegt en op 26 september 2022 door de raadsman naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft voorts de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van
€ 2.722,34 en deze voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 10 februari 2019 te [plaats 1] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes althans een scherp voorwerp die [benadeelde] in de bovenrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 10 februari 2019 te [plaats 1] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes althans een scherp voorwerp die [benadeelde] in de bovenrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 te [plaats 2] , [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een woeste, woedende en/of agressieve houding
- zich in de woning van die [slachtoffer] te bevinden met een mes in diens (rechter)hand,
- ( vervolgens) zwaaiende bewegingen te maken met een mes, en/of
- ( vervolgens) te schreeuwen naar die [slachtoffer] ;
3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2018 te [plaats 2] , [gemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door die met kracht meermalen, althans eenmaal,
- bij de keel te grijpen/pakken,
- te slaan/stompen in het gezicht, althans het (boven)lichaam en/of
- te schoppen/trappen tegen de (rechter)heup en/of de (linker)knie, althans het (onder)lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat – kort gezegd – niet kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die ter plaatse was, laat staan dat hij het was die letsel heeft toegebracht. De verklaring van getuige [getuige 1] is onrechtmatig, dan wel onbetrouwbaar. De verklaringen van getuige [getuige 2] zijn te weinig specifiek om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De verklaring van [getuige 3] wordt ontkracht door de verklaringen van [getuige 4] , [getuige 5] en verdachte zelf.
Voorts volgt, aldus de verdediging, onvoldoende uit het dossier hoe het letsel bij aangever [benadeelde] is ontstaan. Het blijft onduidelijk of, en zo ja waarmee en door wie er letsel is toegebracht aan aangever [benadeelde] . Het is niet uit te sluiten, of op voorhand hoogst onwaarschijnlijk dat aangever op een scherp voorwerp is gevallen en daardoor letsel heeft opgelopen. Van toegebracht letsel zou dan geen sprake zijn, aldus de raadsman. Ook is niet uit te sluiten dat de dader een voorwerp heeft gebruikt dat op zichzelf niet scherp is, maar door de aanvaring met aangever is afgebroken en letsel tot gevolg heeft gehad.
Nu naar het oordeel van de verdediging niet kan worden vastgesteld of is gestoken en zo ja met welk oogmerk, met welk voorwerp, met welke kracht is gezwaaid, of met welke gerichtheid, kan ook niet uit het uitvoeren van een zwaaiende beweging in iemands richting, al dan niet met enig voorwerp in de hand, volgen dat sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Feiten en omstandigheden
Gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 9 op 10 februari 2019 bevond aangever [benadeelde] zich met zijn broer [naam 1] , [naam 10] , [getuige 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] in [uitgaanscentrum] in [plaats 1] . Voor [uitgaanscentrum] bevond zich onder meer een groepje van drie jongens, bestaande uit twee blanke jongens en één donkere jongen. Getuige [getuige 1] verklaarde over dit groepje dat hij ze herkende als een groepje dat eerder voor trammelant had gezorgd in [uitgaanscentrum] . [naam 1] verklaarde dat hij deze jongens een beetje in de gaten hield, omdat hij [getuige 1] kende en bij hem stond toen [getuige 1] aan het werk was bij [uitgaanscentrum] .
Uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat hij samen met [getuige 5] en verdachte om een uur of 3.00 voor [uitgaanscentrum] stond in de nacht van 9 op 10 februari 2019. [getuige 5] was rond 2.30 langsgekomen en had gezegd dat ze een andere jongen, [naam 6] , moesten ophalen uit [uitgaanscentrum] , omdat hij dronken was en ruzie maakte. [getuige 5] is toen naar [uitgaanscentrum] gegaan en verdachte en [naam 7] bleven buiten wachten. [getuige 5] wilde naar binnen, maar de beveiliger trok de deur dicht voordat [getuige 5] naar binnen kon gaan. [getuige 1] verklaarde hierover dat hij het groepje van drie jongens die hij herkende, niet binnen wilde laten en de deur op de knip deed toen zij rond 2.30-2.45 uur naar binnen wilden. De drie jongens liepen daarna weg.
Op een bepaald moment wilde een andere vriend van aangever en zijn broer, genaamd [naam 8] , naar huis. Toen [naam 8] richting het bushokje liep, stonden daar de drie jongens die aangever, zijn broer en getuige [getuige 1] eerder ook hadden gezien. Er ontstond een woordenwisseling tussen [naam 8] en de drie jongens. Aangever en zijn broer zijn toen samen met [naam 10] en [getuige 2] naar [naam 8] toe gelopen. Toen is het uit de hand gelopen.
[getuige 1] heeft daarover verklaard dat hij zag dat de drie jongens die hij geweigerd had voorbij het café liepen, dat deze groep van drie jongens met nog een andere groep jongens zich verplaatste richting de bushalte en dat er op een gegeven moment een soort van worsteling ontstond.
Aangever heeft verklaard dat de donkere jongen van de drie, die eerder bij de bushalte stonden, het op hem gemunt kreeg en hem probeerde te slaan. Aangever zag dat hij met zijn rechterhand iets in zijn jas/tas zocht en dat hij vervolgens een zwaaiende beweging maakte richting aangever. Op dat moment voelde aangever een heftige pijn in zijn rug. [naam 1] verklaarde dat hij zag dat zijn broer [benadeelde] (
het hof begrijpt: aangever [benadeelde]) in worsteling was met de donkere jongen. [getuige 2] zag dat de donkere jongen een zwaaibeweging maakte met zijn rechterarm naar de rug van aangever, en dat aangever kennelijk zijn evenwicht verloor en door zijn knieën zakte. Op het moment dat aangever naar de grond ging, hoorde [getuige 2] hem zeggen: “volgens mij ben ik gestoken”. [getuige 2] heeft toen het shirt van aangever omhoog gedaan en zag een snee in de rug van aangever. Even later zag [getuige 1] dat de donkere jongen uit het groepje van drie wegrende.
Oordeel van het hof
Op grond van de verklaring van [getuige 3] , die zich bij verdachte bevond op de avond van de tenlastegelegde gebeurtenissen, in combinatie met de overige hiervoor genoemde getuigenverklaringen, acht het hof bewezen dat verdachte zich in de nacht van 9 op 10 februari 2019 bij [uitgaanscentrum] bevond, dat hij deel uitmaakte van het groepje van drie jongens dat bij [uitgaanscentrum] niet naar binnen mocht en dat hij de donkere jongen was waarover in de hiervoor genoemde verklaringen wordt gesproken. Gelet op deze verklaringen in combinatie met de medische verklaringen in het dossier, acht het hof voorts wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever in zijn rug heeft gestoken met een scherp voorwerp.
De verdediging heeft onder meer bepleit dat de fotoconfrontatie waaruit blijkt dat [getuige 1] verdachte heeft herkend, onrechtmatig en onbetrouwbaar was. Dit verweer behoeft naar het oordeel van het hof geen bespreking, nu het hof dat deel van de verklaring van getuige [getuige 1] niet voor het bewijs gebruikt.
De verklaring van [getuige 3] vindt naar het oordeel van het hof steun in de overige voor het bewijs gebezigde verklaringen. Het hof ziet in hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen reden om aan de inhoud en betrouwbaarheid van die verklaring te twijfelen.
Het hof acht voorts de verklaring van getuige [getuige 2] , in combinatie met de andere door het hof gebezigde bewijsmiddelen, voldoende specifiek om bij te dragen aan het bewijs van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit.
Poging tot zware mishandeling
Voor een veroordeling ter zake van een poging tot zware mishandeling is onder meer vereist dat ten minste het voorwaardelijk opzet van verdachte gericht was op de zware mishandeling. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de zich in het dossier bevindende medische verklaringen komt naar voren dat de wond van aangever 3 tot 4 centimeter diep was. Daaruit leidt het hof af dat met de nodige kracht en intensiteit is gestoken. Door [benadeelde] op deze wijze in zijn rug te steken, heeft verdachte naar het oordeel van het hof de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe zou brengen. Het op deze wijze steken door verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet ander kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Het hof acht het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario met betrekking tot het letsel van aangever [benadeelde] niet aannemelijk geworden. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt dat deze suggestie ondersteunt. Uit het dossier volgt dat aangever direct na de zwaaiende beweging in elkaar is gezakt. Het hof wijst voorts op de inhoud van de twee medische verklaringen die zich in het dossier bevinden. Uit het voorgaande leidt het hof af dat aangever met een scherp voorwerp is gestoken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 10 februari 2019 te [plaats 1] , [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een scherp voorwerp die [benadeelde] in de bovenrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 augustus 2018 te [plaats 2] , [gemeente] [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een woeste, woedende en agressieve houding
- zwaaiende bewegingen te maken met een mes, en
- vervolgens te schreeuwen naar die [slachtoffer] .
3.
hij op 27 augustus 2018 te [plaats 2] , [gemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door die met kracht
- te slaan tegen het bovenlichaam en
- te schoppen tegen het onderlichaam.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

bedreiging met zware mishandeling.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slachtoffer heeft een steekwond van 3 tot 4 centimeter diep in zijn rug opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ernstig geschonden. Daarnaast is de psychische impact van het feit op het slachtoffer groot, zo is gebleken uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring. Voorts zorgen dit soort geweldsfeiten in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij een steekincident als onderhavige, dat plaatsvond op de openbare weg en waar meerdere mensen getuige van zijn geweest.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een ex-vriendin. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer angst aangejaagd, pijn bij haar veroorzaakt en heeft hij zowel haar psychische als lichamelijke integriteit geschonden.
Uit het verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2022 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder meer soortgelijke feiten.
Het hof houdt voorts rekening met het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 april 2022. Hieruit komt naar voren dat de afgelopen jaren is gebleken dat (gedwongen) ambulante trajecten vanuit de reclassering onvoldoende toereikend zijn om zicht te krijgen op verdachte en te werken aan recidivevermindering. De reclassering ziet enkel mogelijkheden voor voortzetting van contact als een klinische opname wordt opgenomen als bijzondere voorwaarde. De reclassering signaleert risico’s op het gebied van huisvesting, psychosociaal functioneren, sociale contacten, middelengebruik en relaties. De kans op recidive wordt ingeschat als hoog en het risico op letselschade en onttrekking aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Blijkens het reclasseringsadvies heeft het IFZ (Indicatiestelling Forensische Zorg) op 5 april 2022 de volgende indicatie afgegeven:
‘Beveiligingsniveau 3, verblijfsintensiteit F. Op basis van de beschikbare informatie is intensieve behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek geïndiceerd.’In een instelling met beveiligingsniveau 3 worden patiënten geplaatst die langere tijd binnen een beveiligde ring moeten verblijven. Er is sprake van een gesloten setting met geringe bewegingsvrijheid.
Uit een e-mailbericht van 24 mei 2022 van [naam 11] van het Leger des Heils komt naar voren dat de reclassering dadelijke tenuitvoerlegging adviseert, omdat een klinische opname noodzakelijk is en zodat het toezicht direct kan worden opgestart. Voorts blijkt uit dit bericht dat verdachte na een intakegesprek bij FPK (Forensisch Psychiatrische Kliniek) [plaats 3] aldaar is geaccepteerd.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Het hof zal hieraan de bijzondere voorwaarden verbinden die het Leger des Heils in het hiervoor genoemde rapport van 8 april 2022 heeft geadviseerd, inclusief de opname in een FPK. Uit het hiervoor genoemde e-mailbericht blijkt dat er plek is voor verdachte in de FPK in [plaats 3] . De strafoplegging heeft tot gevolg dat verdachte zo snel mogelijk behandeld kan worden, hetgeen het hof van groot belang acht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht op de naleving daarvan bevelen. Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde misdrijf heeft gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Naar het oordeel van het hof moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat sprake is van recidive en dat eerder opgelegde straffen verdachte niet hebben weerhouden van het opnieuw plegen van strafbare feiten. Het hof baseert zich verder onder meer op het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 8 april 2022, waaruit blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, dat wordt geconcludeerd dat de afgelopen jaren is gebleken dat (gedwongen) ambulante trajecten onvoldoende toereikend zijn om zicht te krijgen op verdachte en te werken aan recidivevermindering en dat tot op heden risico’s op het gebied van huisvesting, psychosociaal functioneren, sociale contacten, middelengebruik en relaties worden gesignaleerd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.732,31. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.722,34. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht de gestelde schade aan de schoenen, mede gelet op de betwisting door de verdediging, onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk voor dat deel van de vordering.
Ten aanzien van de overige gestelde schade aan de kleding zal het hof uitgaan van een afschrijving van 25%, zodat deze posten gezamenlijk tot een bedrag van € 509,98 worden toegewezen.
Het hof ziet aanleiding om, gelet op het letsel dat aan de benadeelde partij is toegebracht, de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,-.
Het toe te wijzen bedrag is als volgt opgebouwd:
Reiskosten € 47,44
Parkeerkosten € 10,00
Eigen risico zorgverzekering € 385,00
Jas, broek, polo € 509,98
Immateriële schade
€ 1.500,00 +
Totaal € 2.452,42
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 2.452,42. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of
- geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen meldt bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres [adres] te [plaats 4] en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- dat de veroordeelde zich laat opnemen in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te [plaats 3] met beveiligingsniveau 3 of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, voor de duur van maximaal twaalf maanden, of zoveel korter als door de behandelaren in de FPK/zorginstelling noodzakelijk wordt geacht, waarbij
- de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de FPK/zorginstelling geeft voor de behandeling en
- het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling en
- veroordeelde meewerkt aan indicatiestelling en plaatsing wanneer de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt.
- dat de veroordeelde zich laat behandelen door Ambulante Forensische Psychiatrie [plaats 3] (ACT-team) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de behandeling de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als het innemen van medicijnen onderdeel is van de behandeling.
- dat de veroordeelde meewerkt aan ambulante begeleiding van de Ambulante Forensische Psychiatrie [plaats 3] (ACT-team), waarbij de begeleiding de gehele proeftijd duurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
- dat de betrokkene verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij het verblijf de gehele proeftijd voortduurt of zoveel korter als de reclassering nodig vindt en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met aangevers in beide zaken, zijnde [benadeelde] en [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de
dadelijke uitvoerbaarheidvan de gestelde bijzondere voorwaarden en het toezicht op de naleving daarvan, zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.452,42 (tweeduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 952,42 (negenhonderdtweeënvijftig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.452,42 (tweeduizend vierhonderdtweeënvijftig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 952,42 (negenhonderdtweeënvijftig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 februari 2019.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. A. Meester, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 10 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.