ECLI:NL:GHARL:2022:8665

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.293.942
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschillen over de verdeling van kosten van kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die na hun echtscheiding de kosten van hun drie kinderen willen verdelen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, waarin onder andere is bepaald dat de man een bedrag van € 2.856,10 aan de vrouw moet betalen ter zake van de kinderrekening. De man heeft ook hoger beroep ingesteld en vordert dat de vrouw hem een bedrag van € 5.422,58 moet betalen ter zake van de en/of rekening. De rechtbank heeft in haar vonnis de vorderingen van beide partijen gedeeltelijk toegewezen.

De vrouw en de man hebben in hun ouderschapsplan afspraken gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen. De vrouw stelt dat de man ten onrechte bedragen van de kinderrekening heeft onttrokken en vordert dat de man € 29.025,16 op de kinderrekening overmaakt. De man betwist dit en vordert dat de vrouw hem € 1.690,21 betaalt. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw en de man deels toegewezen, maar beide partijen zijn het niet eens met de uitkomst.

Het hof heeft de grieven van beide partijen beoordeeld en komt tot de conclusie dat de vrouw gedeeltelijk in haar gelijk wordt gesteld. Het hof vernietigt de eerdere bedragen die door de rechtbank zijn vastgesteld en stelt nieuwe bedragen vast die de man aan de vrouw moet betalen. Het hof bekrachtigt verder het vonnis van de rechtbank, behalve de bedragen die zijn vernietigd. Beide partijen moeten hun eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.293.942
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 241117
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna de vrouw te noemen
vertegenwoordigd door mr. J.G.M. Stassen
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna de man te noemen
vertegenwoordigd door mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 20 januari 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • een akte van de man.

2.De kern van de zaak

2.1
De man en de vrouw zijn getrouwd geweest en gescheiden. Zij hebben drie kinderen, een dochter die nu 23 jaar is en twee zoons van 22 en 19 jaar. Zij hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld in een convenant (oktober 2014). Voor de kosten van de kinderen hebben zij een regeling getroffen die vastligt in een brief aan de rechtbank van 6 februari 2014. Zij hebben verder in hun ouderschapsplan een regeling voor de verdeling van de kosten van de kinderen getroffen. In de echtscheidingsbeschikking van 30 oktober 2014 is bepaald dat de man en de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2014 ieder per maand € 1.000 overmaken op een gezamenlijke bankrekening (hierna: de kinderrekening). De man en de vrouw hebben ook een en/of rekening. Op een van deze rekeningen hebben vanaf 2014 betalingen plaatsgevonden. Zowel de vrouw als de man vindt dat een deel van deze betalingen niet strookt met de afspraken van partijen. Het lukt hun niet dat samen te regelen. Beiden hebben daarom de gang naar de rechtbank gemaakt.
2.2
De vrouw heeft gevorderd dat de rechtbank de man veroordeelt:
€ 29.025,16 op de kinderrekening en € 15.071,57 op de en/of rekening over te maken
eraan mee te werken de en/of rekening op naam van de vrouw te zetten.
2.3
De man heeft gevorderd dat de rechtbank de vrouw veroordeelt:
eraan mee te werken de en/of rekening op naam van de man te zetten en het debetsaldo aan te zuiveren
aan hem € 1.690,21 te betalen
€ 15.076,19 en de kinderbijslag na het tweede kwartaal van 2019 op de kinderrekening over te maken of - als de voorgestelde verrekening niet toelaatbaar is - € 27.926 en de kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2019 op die kinderrekening over te maken.
2.4
De rechtbank heeft:
ter zake van het geschil over de kinderrekening de vrouw veroordeeld aan de man € 2.856,10 en de helft van de kinderbijslag over het derde kwartaal van 2019 te betalen (met wettelijke rente)
ter zake van het geschil over de en/of rekening de man veroordeeld aan de vrouw € 5.422,58 te betalen (met wettelijke rente)
de man en de vrouw veroordeeld eraan mee te werken de en/of rekening op naam van de vrouw te zetten
de vrouw veroordeeld het debetsaldo op de en/of rekening aan te zuiveren.
De rechtbank heeft haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de proceskosten gecompenseerd en alle andere vorderingen afgewezen.
2.5
De bedoeling van het hoger beroep van de vrouw is dat haar vorderingen alsnog geheel worden toegewezen of in elk geval voor een bedrag van € 22.039,24.
2.6
De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de vrouw hem niet € 2.856,10, maar € 8.838,10 moet betalen ter zake van de kinderrekening (en de helft kinderbijslag derde kwartaal 2019) en dat de man ter zake van de en/of rekening niet € 5.422,58, maar € 1.006,79 aan de vrouw moet betalen.

3.Het oordeel van het hof

principaal hoger beroep
3.1
De vrouw kan zich goed vinden in de uitvoerige beoordeling door de rechtbank van de geschilpunten. Zij beperkt haar hoger beroep tot drie geschilpunten (twee grieven en een vermeerdering van haar eis).
grief 1 van de vrouw
3.2
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man ten onrechte € 2.171,81 aan de kinderrekening heeft onttrokken (onderdeel 3.3 van het bestreden vonnis). Volgens de vrouw is dat oordeel niet juist. Zij stelt dat de man ten onrechte aan de kinderrekening heeft onttrokken:
€ 9.945,59
€ 1.908,35
€ 9.979,05
Het bedrag van € 1.908,35 (b) is terecht opgenomen in het bedrag van € 2.171,81. Grief 1 van de vrouw luidt dat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - de man ook de onder a en c genoemde bedragen ten onrechte heeft onttrokken.
3.3
Het hof zal deze stelling toetsen aan de afspraken van partijen over betalingen van de kinderrekening. Zij hebben in artikel 4 van het ouderschapsplan een regeling gemaakt voor de verdeling van de kosten van de kinderen:
"Artikel 4: De verdeling van de kosten van de kinderen
4.1
De kinderen zullen allen ingeschreven staan op het adres van de moeder.
4.2
De moeder zal de kinderbijslag ontvangen, innen en direct overmaken naar de
kinderrekening zoals in art. 4.5 dezes is bepaald ten behoeve van de kosten van de
kinderen met ingang van 1 januari 2014.
4.3
De kinderen zullen met ingang van 1 januari 2015 zijn meeverzekerd in de
zorgverzekering van de moeder (ONVZ). Alle kosten (tevens niet meeverzekerde
kosten) van tandheelkundige zorg van de kinderen, voorzover deze door de vader
worden verricht zijn voor rekening van de vader. Niet vergoede ziektekosten van de
kinderen zullen bij helfte worden verdeeld tussen de vader en de moeder en worden
voldaan van de gezamenlijke rekening als bedoeld in 4.5.
4.3
De ouders zorgen ervoor dat de kinderen bij zowel de vader als de moeder tegen
wettelijke aansprakelijkheid zijn verzekerd en zullen hiervoor een WA-verzekering
afsluiten. De kosten zullen worden voldaan van de gezamenlijke rekening als bedoeld
in 4.5.
4.5
Met ingang van 1 januari 2014 maken de vader en de moeder een netto bijdrage van
€1.000 per maand over, telkens bij vooruitbetaling op de eerste dag van de maand te
voldoen op een gezamenlijke bankrekening nummer [nummer1] t.n.v.
beide partijen. Deze bijdragen van partijen zijn bedoeld ter voldoening van alle
verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen. Over de uitgaven voor kleding dienen
partijen elkaar vooraf toestemming te verlenen. Indien toestemming vooraf uitblijft,
blijven de kosten voor rekening van de ouder die de kleding heeft aangeschaft.
4.6
Voor de kosten van studiebegeleiding en bijlessen zijn partijen een afwijkende
regeling overeengekomen. De man zal alle kosten van studiebegeleiding en bijlessen
van [naam1] voor zijn rekening nemen en de vrouw zal alle kosten van
studiebegeleiding en bijlessen van [naam2] voor haar rekening nemen. De kosten van
studiebegeleiding van bijlessen van [naam3] zullen partijen ieder voor de helft betalen.
4.7
Tevens beschouwen partijen de kosten van oppasopvang niet als
verblijfsoverstijgende kosten die door hen bij helfte dienen te worden betaald. leder
draagt derhalve zorg voor voldoening van de eigen opvangkosten.
4.8
De vrouw zal het beheer voeren over de kinderrekening, doch partijen hebben beiden
toegang tot de rekening. De vrouw neemt het op zich om alle lasten en kosten van de
kinderen te voldoen van de gezamenlijke rekening. De vrouw zal de man eenmaal per
jaar rekening en verantwoording afleggen over het beheer en indien grote uitgaven of
kosten ten behoeve van de kinderen moeten worden gemaakt, zal de vrouw zo nodig
ook tussentijds rekening en verantwoording afleggen door middel van overlegging
van facturen.
4.9
Indien tussentijds, danwel aan het einde van het jaar, blijkt dat er een (structureel)
tekort is op de gezamenlijke rekening, zullen partijen overleg voeren over de redenen
ervan en in overleg ieder een gelijk extra in overleg te bepalen bedrag storten op de
gezamenlijke rekening.
4.1
Indien aan het einde van het jaar blijkt dat er een overschot is op de gezamenlijke
rekening, zullen partijen het overschot storten op de studierekening ten behoeve van
de kinderen als bedoeld in art. 4.15. de bedragen zullen worden aangevoerd voor de
kosten van levensonderhoud en studie van de kinderen als bedoeld in de artikelen
4.14
en 4.15.
4.11
De bedragen als bedoeld in art. 4.5 zijn niet onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW
4.12
Alle verblijfskosten zoals de kosten van huisvesting, voeding, uitstapjes en vakanties
komen ten laste van de ouder bij wie de kinderen op dat moment verblijven. De
kosten voor levensonderhoud gedurende deze periode mogen niet in aftrek gebracht
of verrekend worden met de bijdragen van partijen.
4.13
Partijen verplichten zich vanaf het moment dat een kind uit huis gaat een (studie)
bijdrage te betalen, zolang het kind met redelijke resultaten en in overleg met partijen
met een beroepsopleiding bezig is of studeert, doch uiterlijk tot het tijdstip waarop het
kind 26 jaar is of de opleiding heeft voltooid. Partijen betalen de kosten van deze
studiebijdrage ieder voor de helft. Daarbij zullen z1 als norm hanteren de werkelijke,
reële kosten voor huisvesting, opleiding, levensonderhoud etc., dus niet uitsluitend de
WSF norm. Indien partijen het niet eens kunnen worden over hun bijdrage, dan zullen
zij in ieder geval vanaf de 18 jarige leeftijd dezelfde bijdrage voldoen als bedoeld in
art. 4.5. De bijdrage is alsdan € 333 per maand per ouder, te vermeerderen met de
wettelijke indexering ex art. 1:402a BW vanaf 1 januari 2015. Dit beding ten behoeve
van ieder van de kinderen is onherroepelijk, zodat de kinderen het recht hebben om
zo nodig nakoming van dit beding te vorderen. De ondertekening van dit convenant
geldt tevens als aanvaarding van dit beding door partijen als wettelijk
vertegenwoordigers van hun minderjarige kinderen.
4.14
Er zal met ingang van 1 januari 2014 zowel door de moeder als door de vader een
maandelijks bedrag gestort worden van €135 per kind per maand op te openen
studierekeningen ten behoeve van de 3 kinderen van partijen ter financiering van
studie-gerelateerde kosten totdat ieder kind 21 jaar is"
3.4
De vrouw stelt dat vooraf overleg en toestemming nodig is voor uitgaven van de kinderrekening en dat de uitgaven moeten worden verantwoord.
a. het bedrag van € 9.945,59
3.5
Het bedrag van € 9.945,59 is gespecificeerd in bijlage 8 en gebaseerd op de bankafschriften in bijlage 6 van de vrouw. Het betreft 50 betalingen van de man van de kinderrekening met een totaal van € 10.145,59. Omdat de vrouw zelf ten onrechte € 200 van de kinderrekening heeft gebruikt heeft zij dat bedrag op het totaal in mindering gebracht wat het opgevoerde bedrag van € 9.945,59 verklaart.
3.6
Uitgangspunt is dat de man en de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten die zij maken van de kinderrekening betalen (artikel 4.5 ouderschapsplan). Partijen hebben niet gedefinieerd wat verblijfsoverstijgende kosten zijn.
Uit het ouderschapsplan is wel af te leiden dat daaronder niet vallen: kosten huisvesting, voeding, uitstapjes en vakanties (artikel 4.12), de kosten van studiebegeleiding en bijlessen (artikel 4.6) en de kosten van oppas/opvang (artikel 4.7).
Uit het ouderschapsplan is ook af te leiden dat daaronder wel vallen: niet vergoede ziektekosten (artikel 4.3), premies WA-verzekering (artikel 4.3 bis).
Kleding valt wel onder de verblijfsoverstijgende kosten, maar blijft voor rekening van de ouder die de kleding heeft gekocht als de andere ouder daarvoor niet vooraf toestemming heeft gegeven. Wie zonder voorafgaande toestemming van de ander kleding voor de kinderen koopt mag dat niet van de kinderrekening betalen.
3.7
Gelet op dit uitgangspunt oordeelt het hof dat de man de betalingen in bijlage 6 die kleding betreffen niet van de kinderrekening mocht doen. Niet is gebleken dat hij daarvoor vooraf toestemming van de vrouw had. De man betwist de stelling van de vrouw dat hij deze betalingen ten onrechte van de kinderrekening heeft gedaan en licht zijn betwisting toe. De vrouw doet in hoger beroep een algemeen bewijsaanbod, maar geeft niet concreet aan om welke stellingen dat gaat. Haar bewijsaanbod is dan ook onvoldoende specifiek. Het totaal van de kosten voor kleding op bijlage 6 is € 1.457,80. Naar het oordeel van het hof heeft de man een bedrag van € 1.457,80 in totaal ten onrechte betaald van de kinderrekening. Grief 1 van de vrouw slaagt gedeeltelijk.
b. het bedrag van € 9.979,05
3.8
De vrouw stelt dat de man in de jaren 2016-2019 zakelijke telefoonrekeningen van de kinderrekening heeft betaald. In bijlage 9 heeft zij deze betalingen opgesomd. De man betwist dat en licht toe dat toe. Bij de telefoonrekeningen die van de kinderrekening zijn betaald gaat het om abonnementen van de kinderen die op naam van de man respectievelijk zijn tandartspraktijk stonden. Omdat de man de stelling van de vrouw gemotiveerd betwist staat niet vast dat de man andere telefoonrekeningen dan die van de kinderen van de kinderrekening heeft betaald. De vrouw doet ook hier geen voldoende specifiek bewijsaanbod. Net als de rechtbank zal het hof niet treden in de vraag of de man met de vrouw over de telefoonabonnementen had moeten overleggen en of deze te duur zijn. Uit de afspraken die de vrouw en de man hebben gemaakt over de verdeling van de kosten van de kinderen blijkt niet (zoals bij de kosten voor kleding) dat deze kosten alleen na overleg of toestemming van de ander mogen worden gemaakt en betaald van de kinderrekening. Wel blijkt uit die afspraken dat de vrouw de regie had over deze rekening en de man mocht vragen zich eenmaal per jaar te verantwoorden voor grote uitgaven die hij had gedaan. Niet blijkt dat de vrouw daarvan gebruik heeft gemaakt om deze telefoonkosten of de hoogte daarvan met de man te bespreken. Op dit onderdeel faalt grief 1.
grief 2 van de vrouw
3.9
De rechtbank heeft geoordeeld dat de man aan de vrouw € 5.422,58 moet betalen ter zake van hun geschil over de betalingen op en van de en/of rekening (onderdeel 3.4 van het bestreden vonnis). Volgens de vrouw is dat oordeel niet juist. Zij stelt dat de man aan haar een hoger bedrag moet betalen en wel € 10.215,32. Het hof zal haar stellingen onder meer toetsen aan de afspraken die partijen hebben gemaakt over de en/of rekening. In artikel 3 van een bijlage bij het convenant staat de volgende afspraak opgenomen (bijlage 10 van de vrouw):
“Bankrekening op beider naam
3.1
Debetsaldo
De eenvoudige gemeenschap van partijen omvat naast de voormalige echtelijke
woning de bankrekening bij [de bank1] onder rekeningnummer
[nummer2] . Partijen komen overeen dat het debetsaldo op deze bankrekening
ad€ 6765.42per 1 januari 2014 bij helfte wordt gedeeld - na verrekening van
de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen - in die zin dat het debet saldo
voor rekening komt van beide partijen ieder voor de helft hetgeen verrekend zal
worden in het kader van de totale afrekening onder verwijzing naar artikel 3.2.
3.2
Toedeling aan de vrouw
De bankrekening met nummer [nummer2] wordt aan de vrouw toegedeeld,
onder de verplichting om de toename van het debetsaldo sedert 1 januari 2014
voor haar rekening te nemen, zonder nadere verdeling, behoudens de eventuele
verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen die nog vanaf 1 januari 2014 van
deze rekening zijn betaald c.q. afgeschreven. Deze kinderkosten zullen worden
verrekend met de bijdragen van partijen met ingang van 1 januari 2014 op de
gezamenlijke, door de vrouw beheerde, kinderrekening [nummer1]
( [de bank1] te [plaats1] ) onder verwijzing naar artikel 4 van het
ouderschapsplan. Partijen zullen bewerkstelligen dat de tenaamstelling van de bankrekening wordt gewijzigd aldus, dat de rekening uitsluitend op naam komt te staan van de vrouw en dat alle machtigingen ten name van de man worden ingetrokken, en dat de vrouw de man vrijwaart voor alle aanspraken terzake van de bank.”
3.1
Partijen hebben de afspraak over de toedeling van de en/of rekening niet uitgevoerd. Ook heeft de man nog betalingen van en op deze rekening gedaan. Om de grief van de vrouw goed te begrijpen zal het hof eerst opschrijven welke bedragen de rechtbank heeft gebruikt voor de berekening van wat de man nog aan de vrouw moet vergoeden. Het gaat om:
De man moet de vrouw de helft van de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen over 2014 van € 9.084,16 die nog zijn betaald van de en/of rekening vergoeden: € 4.542,08 (onderdeel 3.4.3.1 van het bestreden vonnis).
De man heeft verder ten onrechte van de en/of rekening betalingen gedaan van totaal € 4.912,50 en moet dit bedrag aan de vrouw vergoeden (onderdeel 3.4.3.2 van het bestreden vonnis).
De man heeft op de en/of rekening onverschuldigd € 5.032 betaald; de vrouw moet dat aan hem terugbetalen (onderdeel 3.4.3.5 van het bestreden vonnis).
De man moet aan de vrouw € 1.000 betalen voor rente en kosten van de en/of rekening.
De som luidt dan dat de man aan de vrouw moet betalen:
€ 4.542,08 + € 4.912,50 + € 1.000 - € 5.032 = € 5.422,58.
3.11
De vrouw vindt dat de man ook nog aan haar de helft van de bedragen moet betalen die in 2016-2018 voor de kinderen van de en/of rekening zijn betaald (vermeld op bijlage 12 van de vrouw). Dit is een bedrag van € 210; de helft is € 105. De man is het daarmee eens. Grief 2 slaagt wat dit punt betreft.
3.12
De vrouw vindt verder dat de man aan haar de helft van de rente moet betalen die in rekening is gebracht voor de en/of rekening in de jaren 2014-2019 en ook de helft van de kosten voor bankpassen voor die rekening. De rente is volgens bijlage 12 van de vrouw € 11.194,93; de helft daarvan is € 5.597,47. De kosten voor de bankpassen zijn volgens die bijlage 12 € 181,15; de helft daarvan is € 90,57. Het hof sluit zich wat deze rente en kosten betreft aan bij het oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan. De rechtbank heeft de bijdrage van de man in die kosten in redelijkheid begroot op € 1.000, omdat ook de man gebruik is blijven maken van die rekening, zij het beperkt. Het hof wijst bovendien op de afspraak van partijen dat de toename van het debetsaldo vanaf 2014 voor rekening van de vrouw komt. Grief 2 van de vrouw faalt op deze punten.
de aanvulling van de vrouw in hoger beroep
3.13
De vrouw stelt dat zij van haar eigen rekening kosten voor de jongste zoon van partijen heeft betaald die niet van de kinderrekening konden worden betaald, omdat daarop geen geld meer stond doordat de man de (hoge) telefoonrekeningen daarvan liet afschrijven. Het betreft in deze (bijlage 24 van de vrouw):
kosten wegwijs € 180,00
Vodafone € 139,88
Basic fit € 28,99
kleding € 1.383,00
ticket Oxford
€ 82,98
totaal € 1.814,85
De vrouw vindt dat de man de helft daarvan (€ 907,42) aan haar moet betalen. De man merkt deze kosten aan als verblijfsoverstijgende kosten die eigenlijk van de kinderrekening betaald hadden moeten worden en voert geen verweer daartegen. De man moet daarom € 907,42 aan de vrouw vergoeden.
incidenteel hoger beroep van de man
3.14
Ook de man kan zich goed vinden in de uitvoerige beoordeling door de rechtbank van de geschilpunten. Hij beperkt zijn hoger beroep tot vier geschilpunten (vier grieven).
grief 1 van de man
3.15
De man stelt dat de vrouw in de periode 2015-2019 in totaal € 11.964 van de kinderrekening naar de en/of rekening heeft overgemaakt en dat zij hem de helft daarvan (€ 5.982) moet vergoeden. De vrouw is het daarmee eens. Zij schrijft in haar memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep dat dit bedrag “verrekend dient te worden”. Zij laat daar nog een zin op volgen die luidt: “Bij de verrekening dienen echter wel de door haar aan de kinderrekening betaalde bedragen meegenomen te worden”. Wat zij met deze laatste zin bedoeld is niet helemaal duidelijk; zij noemt ook geen concrete bedragen. Het hof kan daarmee dan ook geen rekening houden. Grief 1 van de man slaagt.
grief 2 van de man
3.16
De rechtbank heeft - zoals hiervoor al is opgemerkt bij de bespreking van de grieven van de vrouw - beslist dat de man aan de vrouw de helft van de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen over 2014 van € 9.084,16 die nog zijn betaald van de en/of rekening moet vergoeden: € 4.542,08 (onderdeel 3.4.3.1 van het bestreden vonnis). De man is het met deze beslissing niet eens. Hij wijst erop dat hij de stelling van de vrouw, dat in totaal € 9.084,16 aan verblijfsoverstijgende kosten van de en/of rekening zijn betaald, betwist. Een deel daarvan ten bedrage van € 3.399,97 betreffen volgens hem geen verblijfsoverstijgende kosten, maar kosten die geheel voor rekening van de vrouw zijn.
Het hof is het met de rechtbank eens dat de handgeschreven opmerkingen van de man op productie 12 van de vrouw niet overtuigend genoeg zijn om hem daarin te volgen. In hoger beroep is het debat daarover iets ruimer gevoerd. De vrouw licht de posten (op een na) afzonderlijk toe; de man zegt er niet al te veel over en maakt zijn grief niet op alle onderdelen concreet. Het hof zal de posten een voor een noemen en beoordelen of deze als verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen zijn aan te merken.
assurantiën van € 1.169,46.
3.17
De vrouw erkent dat dit geen verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen zijn. Het hof leidt uit de stellingen van partijen af dat dit bedrag is afgeschreven van de en/of rekening van partijen, waarna de vrouw een gelijk bedrag van de kinderrekening naar de en/of rekening heeft overgemaakt. De vrouw moet dit bedrag vergoeden aan de man. Zij vindt overigens dat de man deze post assurantiën eigenlijk had moeten betalen en wil dat bedrag daarom kennelijk verrekenen. Het hof kan haar daarin niet volgen. De man betwist immers dat hij dat bedrag zou moeten betalen en licht dat ook toe (akte uitlating producties nr. 4 en 5). De vrouw doet geen voldoende specifiek aanbod dat te bewijzen.
vaste telefonie.
3.18
De vrouw stelt dat de vaste telefoon er alleen voor de kinderen was. De man betwist dat onvoldoende en gaat niet duidelijk kenbaar in op wat de vrouw hierover zegt. Hij licht ook zijn grief op dit onderdeel niet duidelijk toe. Het hof volgt daarom de vrouw in haar stelling.
notariskosten
3.19
De post notariskosten van € 694,26 zijn kosten voor de akte van verdeling tussen partijen en daarmee ook geen (verblijfsoverstijgende) kosten van de kinderen.
De kosten apotheek
3.2
Kennelijk zijn dit niet door de verzekering gedekte ziektekosten van de kinderen. Partijen hebben in 4.3 van het ouderschapsplan bepaald dat deze bij helfte zullen worden verdeeld.
Kosten rekening.
3.21
Het is voor het hof onduidelijk hoe hoog deze kosten zijn en waarvoor ze precies zijn gemaakt. De man licht dat in zijn grief ook niet toe.
Ticketkosten [naam1] .
3.22
Het wordt voor het hof helaas niet duidelijk wat precies de strekking is van de opmerkingen van de man en de vrouw over deze kosten.
Betaling aan de belastingdienst van € 287.
3.23
De vrouw bestrijdt niet dat dit geen verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen zijn.
3.24
De slotsom van grief 2 is dat op het genoemde bedrag van € 9.084,16 in mindering moeten komen € 1.169,46 en € 694,26 en € 287. Dat leidt tot een bedrag aan verblijfsoverstijgende kosten in 2014 van € 6.933,44. De man moet dan ook niet € 4.542,08, maar slechts € 3.466,72 aan de vrouw betalen. Grief 2 slaagt voor een deel en faalt voor het overige.
grief 3 van de man
3.25
De man vindt de rechtbank de bijdrage van de man in de rente en de kosten van de en/of rekening ten onrechte begroot op € 1.000. Het hof sluit zich als hiervoor al is overwogen en anders dan de man en de vrouw aan bij dat oordeel van de rechtbank en de motivering daarvan, omdat ook de man gebruik is blijven maken van die rekening, zij het beperkt. Hij had dat niet hoeven en mogen doen. Het is heel lastig om een exacte berekening te maken van de kosten die dan redelijkerwijs voor zijn rekening moeten komen en daarom mag het bedrag geschat worden. Het hof volgt daarom met instemming de begroting van de rechtbank. Grief 3 van de man faalt.
grief 4 van de man
3.26
De man vindt dat de vrouw de helft moet dragen van de kosten van het examenfeest van de oudste zoon van partijen van € 3.140,79 en de kosten van de elektrische fiets voor de jongste zoon van € 500. De vrouw reageert niet op deze grief, maar heeft in eerste aanleg deze vordering van de man wel bestreden. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat deze vordering moet worden afgewezen. De vrouw betwist gemotiveerd dat zij de helft van deze kosten moet dragen. De man legt niet goed uit dat dit verblijfsoverstijgende kosten zijn die van de kinderrekening betaald hadden moeten worden. Zoals gezegd hebben partijen niet gedefinieerd wat verblijfsoverstijgende kosten zijn. Valt daar ook een elektrische fiets onder die een ouder voor zichzelf koopt en door een kind laat gebruiken? Vallen de kosten van een examenfeest daar ook onder of alleen als ze beneden een bepaald bedrag blijven? Is dat bedrag van € 3.140,79 niet zo hoog dat de man redelijkerwijs niet mag verwachten dat de vrouw daar zonder meer mee zou instemmen? Al deze vragen laat de man liggen. Hij legt trouwens ook niet uit waarom hij deze betalingen nu juist niet van de kinderrekening heeft gedaan die partijen voor dat doel in het leven hebben geroepen. Grief 4 faalt.
slotsom
3.27
Zowel de man als de vrouw hebben op onderdelen succes met hun hoger beroep. Vanwege het slagen van de grieven 1 en 2 (deels) en de toewijzing van de vermeerderde eis van de vrouw en de grieven 1 en 2 van de man moeten de bedragen die zij over en weer moeten betalen worden aangepast.
3.28
De man moet aan de kinderrekening vergoeden: € 263,46 + € 1.908,35 + € 1.457,81 (grief 1 vrouw) = 3.629,61 hetgeen erop neerkomt dat de man aan de vrouw € 1.814,81 moet betalen. De vrouw moet aan de man € 3.942,01 betalen, zodat de vrouw per saldo nog aan de man moete betalen: € 2.127,20. Dat bedrag komt in de plaats van het bedrag in het bestreden vonnis van de rechtbank van € 2.856,10 (onderdeel 4.1).
3.29
De man moet aan de vrouw vanwege de betalingen op en van de en/of rekening betalen: € 3.466,72 (grief 2 van de man) + € 4.912,50 + € 1.000 + € 105 (grief 2 van de vrouw) + € 907,42 (vermeerdering eis vrouw) – (€ 5.302 + € 5.982 (grief 1 man) = € 892,36. Dit bedrag zou in de plaats moeten komen van het bedrag in het bestreden vonnis van de rechtbank van € 5.422,58 (onderdeel 4.2). Omdat de man zelf een hoger bedrag vordert, te weten € 1.006,79 zal het hof beslissen dat de man dat hogere bedrag moet betalen.
3.3
Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen wat de bedragen betreft die in 4.1 en 4.2 zijn vermeld en dat vonnis verder bekrachtigen.
3.31
Het hof zal bepalen dat elke partij in beide beroepen zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat partijen ieder deels gelijk en ongelijk hebben gekregen.

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 januari 2021, behalve de bedragen van € 2.856,10 in onderdeel 1 en € 5.422,58 in onderdeel 4.2 van de beslissing die hierbij worden vernietigd en vervangen door de volgende bedragen:
 € 2.127,20 in onderdeel 4.1
 € 1.006,79 in onderdeel 4.2.
2. bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het principaal als het incidenteel hoger beroep;
3. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en M.L. van der Bel, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.