Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
“nader te noemen meester”. [de verkopers] hebben aan Fringilla meegedeeld dat een omzettingsvergunning aanwezig was. Deze omzettingsvergunning, die was verleend op 13 januari 2010, is op 10 september 2018 namens [de verkopers] aan Fringilla gestuurd. [appellant] heeft op 1 oktober 2018 een concept van de leveringsakte van de notaris ontvangen, waarin [de verkoper] stond vermeld als koper. Omdat dit nieuw was voor [appellant] heeft hij hierover overlegd met de notaris. De woning is op 2 oktober 2018 geleverd aan [de verkoper] . In de loop van 2019 is aan [de verkoper] gebleken dat de omzettingsvergunning uit 2010 niet bruikbaar was. [de verkopers] hadden het als voorwaarde voor de bruikbaarheid opgelegde compensatiebedrag namelijk niet betaald. Dat had weer tot gevolg dat het niet was toegestaan de kamers van de woning apart te verhuren.
3.Het oordeel van het hof in het principaal en incidenteel hoger beroep
De beslissing
“nader te noemen meester”. [appellant] raakte er op 1 oktober 2018 door toezending van een concept van de leveringsakte van op de hoogte dat niet Fringilla de woning zou kopen maar [de verkoper] . Dat was één dag voor het verlijden van de notariële leveringsakte. [de verkopers] voeren aan dat Fringilla niet zonder voorbehoud de naam van [de verkoper] als nader te noemen meester heeft opgegeven aan hen en bovendien dat die opgave niet binnen redelijke termijn is gebeurd. Zij beroepen zich op het arrest van het hof Amsterdam van 18 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:5020, waaruit volgens hen volgt dat de enkele vermelding van de naam van de meester in een concept van de leveringsakte niet kan gelden als het voldoende duidelijk en zonder voorbehoud noemen van de naam van de meester, terwijl bovendien het noemen van de meester één dag voor de levering niet binnen een redelijke termijn is. Volgens [de verkopers] is daarom niet [de verkoper] hun wederpartij, maar Fringilla en is deze omstandigheid een grond om de vorderingen van [de verkoper] af te wijzen. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.9 dat verweer verworpen, in essentie met het argument dat [de verkopers] [de verkoper] als wederpartij hebben aanvaard. Tegen deze beslissing komen [de verkopers] op in grief 1 in het principaal hoger beroep.