ECLI:NL:GHARL:2022:8656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
200.222.258
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap onder opschortende voorwaarde van vereffening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het de verdeling van een nalatenschap. Het hof heeft op 11 oktober 2022 een eindarrest gewezen, waarin het de wijze van verdeling gelast onder de opschortende voorwaarde van vereffening. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J. Veldhuis, heeft in eerste aanleg als eiseres opgetreden tegen twee geïntimeerden, waarvan één niet verschenen was. De procedure volgde op een eerder arrest van het hof van 30 november 2021, waarin het hof had beslist dat het registergoed moest worden verkocht en dat de geïntimeerden moesten meewerken aan de verdeling van de nalatenschap.

Het hof heeft in dit arrest de resterende geschilpunten beslecht en de wijze van verdeling gelast, ondanks dat de vereffening nog niet voltooid was. De appellante en geïntimeerde2 hebben beiden vorderingen ingediend met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap, waarbij de appellante onder andere stelde dat zij kosten had gemaakt voor het opknappen van het huis. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vorderingen en dat de kosten die zij had gemaakt niet voor rekening van de nalatenschap kwamen.

Het hof heeft de nalatenschap als volgt samengevat: het bestaat uit een registergoed, enkele inboedelzaken en diverse schulden. De wijze van verdeling is vastgesteld, waarbij het registergoed moet worden verkocht en de opbrengst na betaling van schulden verdeeld zal worden. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, gezien de familiebanden tussen de partijen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en alle andere vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.258
(zaaknummer rechtbank Gelderland 312503)
arrest van 11 oktober 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna ook: [appellante] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat mr. J.J. Veldhuis te Leeuwarden,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
hierna ook: [geïntimeerde1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
niet verschenen,
2.
[geïntimeerde2] ,
wonende te [woonplaats3] ,
hierna ook: [geïntimeerde2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven,

1.Het verdere verloop van de procedure

Het hof heeft op 30 november 2021 in zijn vijfde arrest in deze zaak dat deels een eindarrest en deels een tussenarrest is, beslist dat het registergoed moet worden verkocht en geleverd en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] veroordeeld mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap onder de opschortende voorwaarde van voltooiing of opheffing van de vereffening. Het hof heeft nog niet beslist op de resterende vorderingen van [geïntimeerde2] , te weten de vordering tot verdeling van de nalatenschap voor een periode van drie jaar uit te sluiten dan wel de wijze van verdeling van de nalatenschap te gelasten als in haar conclusie van antwoord al is omschreven. Het hof heeft iedere verdere beslissing op deze vorderingen aangehouden totdat de vereffening is voltooid. Het hof heeft partijen gevraagd het hof over het verloop en zo mogelijk de voltooiing of opheffing van de vereffening op 5 juli 2022 nader te informeren. Dat is gebeurd. [geïntimeerde2] heeft op 5 juli 2022 een akte uitlaten ingediend, [appellante] op 2 augustus 2022.

2.De verdere beoordeling

Is de vereffening voltooid?
2.1
[geïntimeerde2] bericht het hof dat de vereffening is voltooid, [appellante] dat daarvan geen sprake is. De vereffening is voltooid als de vereffenaars de bekende schuldeisers die opeisbare vorderingen hebben, tevreden hebben gesteld door betaling of anderszins (
Parl. Gesch. Boek 4 BW(Vastst. Wet) p. 946). Dat is hier zeker niet het geval. Er is nog een groot aantal schuldeisers van wie de vorderingen niet zijn voldaan en met wie ook geen regeling is getroffen. Dat zijn de Rabobank (hypothecaire lening en negatief saldo ervenrekening), de kinderen en kleinkinderen van erflater (zie arrest van 26 februari 2019 onder 4.1) en een vriendin van erflater.
wijze van verdeling gelasten?
2.2
In het vijfde tussenarrest heeft het hof de vordering van [appellante] om [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] te veroordelen mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap onder de opschortende voorwaarde dat de vereffening is voltooid of opgeheven toegewezen. Het hof zal, nu dit de wens is van [geïntimeerde2] en [appellante] , in zijn zesde en laatste arrest in deze zaak- ook al is de vereffening nog niet voltooid - de resterende geschilpunten beslechten en de wijze van verdeling gelasten, eveneens onder de opschortende voorwaarde van voltooiing van de vereffening.
2.3
[geïntimeerde2] heeft aanvankelijk verweer gevoerd tegen de vordering van [appellante] tot verdeling en verlangd dat het hof de vordering tot verdeling voor drie jaar uitsluit (artikel 3:178 lid 3 BW). Omdat [geïntimeerde2] nu zelf wil dat het hof de wijze van verdeling gelast of de verdeling vaststelt gaat het hof ervan uit dat [geïntimeerde2] dit verweer laat varen.
De geschilpunten ten aanzien van de verdeling
2.4
Om de wijze van verdeling te kunnen gelasten is het nodig zicht te krijgen op de samenstelling van de nalatenschap. Het hof zal hieronder de geschilpunten van partijen daarover bespreken en beoordelen.
1. het registergoed en de hypothecaire geldlening bij de Rabobank Tiel
2.5
Tot de nalatenschap behoren nog steeds de woning met bijbehorend terrein en waterplas, gelegen aan de [adres] te [woonplaats2] (ook het registergoed genoemd) en een hypothecaire schuld aan de Rabobank Tiel van € 207.664,93 (stand 31 december 2016). In het vijfde arrest heeft het hof al beslist dat partijen het registergoed op de kortst mogelijke termijn zullen verkopen en leveren en de netto-opbrengst daarvan na wat daarvan resteert na vereffening van de nalatenschap zullen verdelen. Verdere beslissingen daarover zijn niet nodig.
2. de auto: Toyota RAV kenteken [kenteken]
2.6
Vaststaat dat deze auto tot de nalatenschap heeft behoord heeft en kennelijk door de toenmalige vereffenaar (een oudoom, die vereffenaar was van 30 augustus 2011 tot 15 mei 2013) op naam van [geïntimeerde1] is gezet (memorie van antwoord [geïntimeerde2] ). Het hof begrijpt daaruit dat de auto destijds al is verdeeld. [geïntimeerde1] moet aan [appellante] en [geïntimeerde2] nog wel de waarde vergoeden. Beiden gaan akkoord met een waarde op het moment van verdeling van € 14.000. Het hof zal bij het gelasten van de wijze van verdeling daarmee rekening houden.
3. de inboedel
2.7
Een groot deel van de inboedel is al verdeeld. Aan alle drie de erfgenamen zijn inboedelzaken toegedeeld. Het hof zal bij het gelasten van de wijze van verdeling ermee rekening houden dat aan [geïntimeerde2] inboedelzaken zijn toegedeeld ter waarde van € 2.050 en aan [geïntimeerde1] ter waarde van € 125. Vaststaat dat ook aan [appellante] inboedelzaken zijn toegedeeld, maar niet tegen welke waarde. [geïntimeerde2] stelt dat die waarde € 6.837 is, maar [appellante] betwist dat en [geïntimeerde2] biedt daarvan geen bewijs aan. Bij gebreke van nadere informatie kan het hof die waarde niet vaststellen.
2.8
Het hof zal bepalen dat de deelgenoten aan [geïntimeerde2] de volgende zes inboedelzaken moeten toedelen:
1). zwart marmeren pendule, ca 1900 (incompleet) tegen een waarde van € 30
2). Rijtuiglantaarn tegen een waarde van € 30
3). kerfsnee vogelhuisje tegen een waarde van € 5
4). spiegel in zwarte lijst tegen een waarde van € 40
5). rechthoekige spiegel met bewerkte lijst tegen een waarde van € 10
6). Commode tegen een waarde van € 70
(totale waarde € 185).
2.9
Het hof zal verder bepalen dat de deelgenoten de na deze toedelingen nog resterende inboedelzaken aan [geïntimeerde2] moeten toedelen zonder vergoeding van overwaarde. [geïntimeerde2] kan deze goederen dan overeenkomstig haar wens opruimen.
4. vordering op [appellante] van € 10.000 (auto-ongeluk Mauriksestraat)?
2.1
[geïntimeerde2] stelt dat (het erop lijkt dat) [appellante] een verzekeringsuitkering van € 10.000 heeft ontvangen in verband met een auto-ongeluk op de Mauriksestraat en dat de nalatenschap daarom een vordering op [appellante] heeft van € 10.000. [geïntimeerde2] licht deze vordering als volgt toe. Een automobilist is met zijn auto over de kop geslagen en tegen de toegangspoorten en de omheining van het registergoed gevlogen. [appellante] is op de hoogte gebracht wat is bevestigd door de vereffenaar; de vereffenaar heeft haar gezegd ‘het’ (waarmee [geïntimeerde2] kennelijk de schadeafhandeling bedoelt) te regelen. Omdat [geïntimeerde2] hierover niets meer vernam van de vereffenaar, heeft zij zelf in 2014 contact opgenomen met de verzekeraar. De verzekeraar heeft uitgelegd, dat de vergoeding rechtstreeks aan de gedupeerde moet zijn uitgekeerd. Omdat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] niets hebben ontvangen, kan het niet anders dan dat [appellante] het geld heeft geïncasseerd (zonder het te melden). De verzekeringsuitkering wordt door [geïntimeerde2] geschat op € 10.000. [appellante] betwist dit en zegt dat zij de schade administratief heeft geactiveerd maar dat zij nooit enig bedrag heeft ontvangen. Het hof zal geen rekening houden met deze vordering. Het bestaan ervan staat niet vast en [geïntimeerde2] biedt niet aan deze stelling te bewijzen. Uit de toelichting van [geïntimeerde2] volgt ook dat zij het zo precies niet weet, maar dat zij wel vermoedt dat [appellante] een bedrag van € 10.000 heeft gehad.
5. vordering nalatenschap op [appellante] van € 15.000/schuld nalatenschap aan [appellante]
2.11
[geïntimeerde2] stelt dat [appellante] op 11 november 2011 van de ervenrekening een bedrag van € 15.000 heeft ontvangen. [appellante] erkent dit bedrag op die dag te hebben ontvangen. Zij zegt dat zij dat bedrag niet hoeft terug te betalen aan de nalatenschap, omdat zij daarmee kosten voor het opknappen van het huis, repareren van lekkages in het plafond en in de keuken heeft betaald. Het bedrag van € 15.000 moet volgens [appellante] in mindering worden gebracht op het totale bedrag dat [appellante] voor de nalatenschap heeft uitgegeven.
2.12
Wat is dan het bedrag dat [appellante] voor de nalatenschap heeft uitgegeven? In haar dagvaarding in eerste aanleg stelt zij:
“ [appellante] heeft zelf in het verkoop klaar maken van het huis een bedrag gestoken van € 65.841,72. Daarnaast heeft [appellante] nog voor een bedrag van € 34.639,49 kosten betaald ter zake van water, elektra, gas, WOZ-belasting etc.”Zij heeft bij de rechtbank gevorderd dat bij de verdeling (van het registergoed) ermee rekening wordt gehouden dat zij deze bedragen met een totaal van € 101.481 terugkrijgt. De rechtbank heeft deze stelling niet beoordeeld. In haar memorie van grieven vraagt [appellante] andermaal bij de verdeling de kosten die zij, in het belang van de boedel, heeft besteed aan het verkoop klaarmaken van het registergoed te verrekenen. In geen van beide stukken legt zij uit hoe de door haar genoemde bedragen tot stand zijn gekomen.
2.13
In haar akte van 2 augustus 2022 besteedt [appellante] opnieuw aandacht aan deze kosten, en wel in de nummers 32 en 33. Zij volstaat daar met een verwijzing naar bijlagen. Dat is een Excel sheet (productie 7) waarin zij op de bladen 1-5 kosten opsomt over de periode eind 2010 tot begin 2012 (kosten vanwege opdrachten aan aannemers tot herstel van het registergoed). Die kosten zijn in totaal € 66.418,14. In dat Excel sheet somt zij vervolgens in de bladen 6-9 andere kosten op die zij heeft betaald tot een totaal van € 154.134,57. Zij merkt nog op dat de tijd voor haar te kort was een totale lijst te presenteren, maar dat zij dat nog wel gaat doen. In bijlage 9 legt zij een groot aantal bonnen en facturen voor de verbouwing over.
2.14
[geïntimeerde2] betwist dat [appellante] deze kosten namens de nalatenschap heeft gemaakt. Zij heeft in een bijlage haar reactie op (een deel van) deze kosten verwerkt (bijlage 11 bij memorie van antwoord).
2.15
Het hof kan bij de verdeling geen rekening houden met de bedragen die [appellante] noemt. De enkele opsomming in de Excel sheet is daarvoor onvoldoende. [appellante] laat na deze bedragen nader toe te lichten. Zij legt ook niet uit waarom dit schulden van de nalatenschap zijn die gedragen zouden moeten worden door de drie deelgenoten (de nalatenschap). Dat had zij wel moeten doen. Zij doet geen voldoende specifiek aanbod haar stellingen tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde2] te bewijzen. Het is overigens niet goed te begrijpen dat [appellante] die met uitzondering van de periode van 30 augustus 2011 tot 15 mei 2013 (mede-)vereffenaar was zonder meer schulden van de nalatenschap betaalt of schulden aangaat die ze wil toerekenen aan de nalatenschap, maar nalaat vereffeningshandelingen te verrichten. Zij stelt overigens niet dat het bij het betalen of aangaan van deze schulden gaat om vereffeningskosten.
2.16
Ook artikel 3:172 BW kan haar niet baten, als dat hier al van toepassing is; artikel 4:222 BW schakelt deze bepaling gedurende de vereffening uit. Volgens artikel 3:172 BW moeten deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de nalatenschap bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de nalatenschap zijn verricht. [appellante] was in elk geval in de periode van 30 augustus 2011 tot 15 mei 2013 daartoe niet bevoegd, omdat toen een oudoom van partijen vereffenaar was en in die hoedanigheid het beheer had. Ook in de periode daarvoor en daarna, toen zij met [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] , en later vanaf het faillissement van [geïntimeerde1] op 13 november 2018 met [geïntimeerde2] alleen het beheer had over de nalatenschap, was zij niet alleen bevoegd die handelingen te verrichten; niet staat vast dat zij dat samen met [geïntimeerde2] en (tot zijn faillissement) [geïntimeerde1] heeft gedaan.
2.16
De slotsom is dan ook dat [appellante] op 11 november 2011 al € 15.000 heeft ontvangen en dat niet vaststaat dat zij daarmee schulden heeft betaald die voor rekening van de nalatenschap komen. Bij het gelasten van de wijze van verdeling zal het hof daarmee rekening houden door dat bedrag van €15.000 aan te merken als een voorschot op de verdeling en daarmee als een partiële verdeling. Voor het vermeerderen van dit bedrag met wettelijke rente is geen aanleiding, omdat geen sprake is van vertraging in de voldoening van een geldsom en verzuim (artikel 6:119 BW).
6. vordering nalatenschap op [geïntimeerde1] vanwege het weghalen van de waterskibaan?
2.17
Vaststaat dat [geïntimeerde1] de waterskibaan heeft weggehaald (‘verduisterd’) en zijn aandeel daarin heeft verbeurd aan [geïntimeerde2] en [appellante] (artikel 3:194 lid 2 BW). Dat betekent dat de waterskibaan niet langer tot de nalatenschap behoort, maar aan [geïntimeerde2] en [appellante] samen. Ook een vordering tot vergoeding van schade die [geïntimeerde2] en [appellante] daardoor lijden behoort aan [geïntimeerde2] en [appellante] samen toe; deze behoort niet tot de nalatenschap. Het hof kan daarmee bij het gelasten van de wijze van verdeling van de nalatenschap dan ook geen rekening houden.
7. gebruiksvergoeding [geïntimeerde1]
2.18
Het hof zal bij het gelasten van de wijze van verdeling ook geen rekening houden met een door [geïntimeerde1] verschuldigde vergoeding voor het gebruik van het registergoed. Het hof heeft op 24 september 2019 in het tweede arrest (deels eindarrest, deels tussenarrest) [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering [geïntimeerde1] te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van het registergoed; deze vordering heeft de voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel en moet bij de curator ter verificatie worden aangemeld. Uiteraard geldt dit ook voor de vordering van [geïntimeerde2] . Het hof zal bij het gelasten van de wijze van verdeling van de nalatenschap geen rekening houden met een gebruiksvergoeding en kan in het midden laten of die is verschuldigd en voor welk bedrag.
8. erfbelasting [geïntimeerde1]
2.19
Op 14 november 2011 is de erfbelasting voor [geïntimeerde1] van € 6.752 van de ervenrekening betaald. Het hof zal bij het gelasten van de wijze van verdeling daarmee rekening houden door dat aan te merken als een voorschot op de verdeling en daarmee als een partiële verdeling. Voor het vermeerderen van dit bedrag met wettelijke rente is geen aanleiding, omdat geen sprake is van vertraging in de voldoening van een geldsom en verzuim (artikel 6:119 BW).
9. aandelen in Waterskibaan in de Beldert B.V.
2.2
Tot de nalatenschap van erflater hebben aandelen in Waterskibaan in de Beldert B.V behoord. Deze vennootschap is ontbonden op 22 december 2011 in de periode dat een oudoom van partijen vereffenaar was. Hij is blijkens het uittreksel uit het Handelsregister ook de bewaarder van de boeken en bescheiden. [geïntimeerde2] denkt dat [appellante] in samenspraak met die vereffenaar de ontbinding en vereffening van het vermogen van die vennootschap heeft geregeld en bij de ontbinding een bedrag van € 18.000 heeft ontvangen. Dat is ook het bedrag van het geplaatste en gestorte kapitaal. [geïntimeerde2] vindt dat [appellante] – als ze geen duidelijkheid over de gang van zaken verschaft - dat bedrag moet terugbetalen aan de nalatenschap. [appellante] betwist dat ze een bedrag moet betalen en geeft de duidelijkheid die [geïntimeerde2] vraagt: de vennootschap is ‘opgeheven’ omdat er geen liquide middelen meer in zaten en voorkomen moest worden dat jaarlijks accountantskosten moesten worden gemaakt. Er is geen enkel bedrag uitgekeerd. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde2] hiermee de door haar gevraagde duidelijkheid heeft; uiteraard kan ze ook nog te rade gaan bij de bewaarder van de boeken en bescheiden van de vennootschap. Haar stelling dat [appellante] gehouden is € 18.000 te betalen aan de nalatenschap is in elk geval niet komen vast te staan. [appellante] betwist die stelling en [geïntimeerde2] biedt niet aan haar te bewijzen. Het hof zal bij het gelaten van de wijze van verdeling geen rekening houden met deze aandelen of een uitkering van een liquidatiesaldo.
10. schulden van de nalatenschap aan [geïntimeerde2]
a. schuld van € 108.103,15?
2.21
[geïntimeerde2] stelt (net als [appellante] ; zie rov. 2.12-2.15) dat zij diverse lasten van de nalatenschap heeft voldaan en dat daarmee bij de verdeling rekening moet worden gehouden. Zij becijfert het totaalbedrag op € 108.103,15. In haar akte uitlaten van 5 juli 2022 noemt zij de bijlagen waarop de bedragen in verschillende periodes zijn vermeld. Zij recapituleert deze bedragen op bijlage 53 bij deze akte.
2.22
Het is voor het hof niet mogelijk vast te stellen of en zo ja voor welk bedrag met deze post rekening moet worden gehouden. Het debat van partijen is niet altijd goed te volgen. [appellante] klaagt erover dat [geïntimeerde2] alles op een grote hoop gooit en geen toelichting verschaft waarom deze kosten zijn toe te rekenen aan de nalatenschap. Dat is het hof met haar eens. [geïntimeerde2] legt lang niet voor alle bedragen uit dat dit schulden van de nalatenschap zijn die gedragen moeten worden door de drie deelgenoten. Dat had zij wel moeten doen. Zij doet geen voldoende specifiek aanbod haar stellingen tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellante] te bewijzen. Die betwisting is trouwens ook weer heel diffuus. Zo zegt [appellante] : “Er zijn posten die ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht, maar er zijn ook talloze posten die zich daar niet toe lenen.” [appellante] maakt een uitzondering voor de hypotheekrente die [geïntimeerde2] heeft betaald. Daarmee bedoelt ze kennelijk dat deze bedragen wel voor rekening van de nalatenschap komen. Het is overigens niet goed te begrijpen dat [geïntimeerde2] als (mede-) vereffenaar schulden van de nalatenschap betaalt of schulden aangaat die ze wil toerekenen aan de nalatenschap, maar nalaat vereffeningshandelingen te verrichten. Zij stelt niet dat het bij het betalen of aangaan van schulden gaat om vereffeningskosten. Ook haar kan artikel 3:172 BW niet baten (zie rov. 2.15).
2.23
De slotsom is dat het hof geen rekening zal houden met de gestelde post van € 108.103,15. Het hof zal wel bepalen dat [geïntimeerde2] de hypotheekrente die zij uit haar eigen vermogen heeft betaald terugkrijgt uit de nalatenschap. Het hof kan dat bedrag niet zelf berekenen en gaat ervan uit dat [appellante] en [geïntimeerde2] dat zelf kunnen.
b. schuld van € 15.131,56 vanwege tegenhouden veilingverkoop; schuld aan [appellante] van € 9.680 vanwege tegenhouden veilingverkoop
2.24
[geïntimeerde2] brengt naar voren dat de Rabobank de executieverkoop van het registergoed heeft aangezegd en dat zij executieverkoop wilde voorkomen, omdat dit nadelig is voor de schuldeisers van de nalatenschap en de gezamenlijke erfgenamen. Zij leefde ook in de verwachting dat [geïntimeerde1] erin zou slagen zijn onderneming voort te zetten. [geïntimeerde2] heeft daarvoor kosten gemaakt tot een totaal van € 15.131,56 die zijn vermeld op bijlage 34 bij haar memorie van antwoord. Zij wil dat deze kosten aan haar worden vergoed uit de nalatenschap. [appellante] zegt dat [geïntimeerde2] niet heeft bijgedragen aan het afwenden van executiemaatregelen. Het is - volgens [appellante] - juist [appellante] die dit heeft gedaan. Op haar vordering heeft de voorzieningenrechter in kort geding de Rabobank veroordeeld de executie te staken en gestaakt te houden (vonnis van 7 augustus 2018; bijlage 5 bij haar akte van 2 augustus 2022). [appellante] heeft kosten gemaakt van € 9.680 die volgens haar ten laste van de nalatenschap komen.
2.25
[geïntimeerde2] noch [appellante] legt uit dat deze kosten schulden van de nalatenschap zijn. Zij leggen niet uit of zij deze acties hebben ondernomen als erfgenaam of als vereffenaar. Zij stellen niet dat het hierbij gaat om vereffeningskosten. Duidelijk is wel dat ieder van hen deze kosten op eigen houtje heeft gemaakt, zodat ook aan artikel 3:172 BW geen bijdrageplicht van de andere deelgenoten is te ontlenen. Het hof kan bij het gelasten van de wijze van verdeling dan ook geen rekening houden met deze kosten. [geïntimeerde2] en [appellante] moeten de nalatenschap nog vereffenen. Uiteraard kunnen zij daarbij samen opnieuw bezien of ze iets met deze kosten moeten en willen doen.
c. de planschadeclaim
2.26
[geïntimeerde2] zegt dat zij zich genoodzaakt heeft gezien om hoge kosten te maken wegens een planschadeclaim. De kosten van de planschadeprocedure bedragen € 18.432,50. Zij heeft een bedrag van € 8.948,56 van de gemeente Tiel teruggekregen, zodat zij nog € 9.483,94 uit de nalatenschap moet krijgen. [appellante] bestrijdt dat en voert aan dat de planschadeclaim [geïntimeerde2] van begin af aan is ontraden en dat deze alleen maar een kostenpost heeft opgeleverd.
2.27
[geïntimeerde2] legt niet uit dat deze kosten schulden van de nalatenschap zijn. Zij legt niet uit of zij deze acties heeft ondernomen als erfgenaam of als vereffenaar. Zij stelt niet dat het hierbij gaat om vereffeningskosten. Duidelijk is wel dat zij deze kosten op eigen houtje heeft gemaakt, zodat ook aan artikel 3:172 BW geen bijdrageplicht van de andere deelgenoten is te ontlenen. Het hof kan bij het gelasten van de wijze van verdeling dan ook geen rekening houden met deze kosten.
11. schulden vanwege ‘schenkingen op papier’/negatief saldo ervenrekening
2.28
Tot de nalatenschap behoren schulden aan elk van de erfgenamen en aan de kleinkinderen en een vriendin van erflater; verder is het saldo van de ervenrekening negatief. Al die schulden zijn kennelijk nog steeds niet betaald en er is ook nog geen regeling getroffen. [geïntimeerde2] somt deze op in nummer 58 en 63 van haar memorie van antwoord. [appellante] mist de schuldigerkenningen aan haar kinderen. Het hof gaat ervan uit dat [appellante] en [geïntimeerde2] bij de vereffening al deze schulden, ook de schulden aan de kinderen van [appellante] die niet op het overzicht staan, zullen betalen.
2.29
Waarom een lening die erflater aan [geïntimeerde1] heeft kwijtgescholden moet worden verrekend met het bedrag dat hem nog toekomt uit de schuldigerkenning is voor het hof niet duidelijk. Voor verrekening is immers nodig dat de vordering van erflater/de nalatenschap op [geïntimeerde1] uit geldlening nog bestaat, maar [geïntimeerde2] zegt nu juist dat die niet meer bestaat vanwege de kwijtschelding.
2.3
[geïntimeerde2] noemt in nummer 68 van haar memorie van antwoord een aantal posten waarvan zij denkt dat [appellante] daarvan vergoeding uit de nalatenschap wil. Voor zover dat posten betreft die hiervoor nog niet zijn besproken geldt dat het voor het hof niet duidelijk is geworden wat [appellante] precies wil. Het hof kan daarmee bij het gelasten van de wijze van verdeling geen rekening houden.
actuele samenstelling nalatenschap/vereffening/wijze van verdeling
2.31
De nalatenschap bestaat op dit moment uit het registergoed en enkele inboedelzaken en de volgende schulden:
  • de hypothecaire schuld aan de Rabobank Tiel;
  • schulden vanwege schenkingen op papier aan de erfgenamen, kleinkinderen en een vriendin van erflater;
  • een schuld vanwege het negatieve saldo op de ervenrekening;
  • een schuld aan [geïntimeerde2] vanwege door haar betaalde hypotheekrente.
2.32
De auto en een groot deel van de inboedelzaken zijn al verdeeld. [geïntimeerde1] moet voor de toedeling van de auto nog € 14.000 betalen, [geïntimeerde2] voor de toedeling van inboedelzaken € 2.050 en € 185 en [geïntimeerde1] € 125. [appellante] heeft al € 15.000 gehad, [geïntimeerde1] al € 6.752.
2.33
Bij het gelasten van de wijze van verdeling is uitgangspunt dat het registergoed, dat tevens het enige goed met enige geldelijke waarde is, moet worden verkocht. [appellante] en [geïntimeerde2] kunnen het registergoed overigens ook samen als vereffenaars te gelde maken, maar hebben dat tot vandaag nog niet gedaan. Uit de verkoopopbrengst moeten in het kader van de vereffening eerst alle schulden opgesomd in rov. 2.31 worden betaald. Het ligt gelet op de waarde van het registergoed en de omvang van de schulden in de rede dat er een overschot is, dat bestaat uit een geldbedrag en wat inboedelzaken. Dat moet worden verdeeld.
2.34
Het hof gelast de volgende wijze van verdeling onder de opschortende voorwaarde van voltooiing van de vereffening:
De deelgenoten moeten de inboedelzaken die in rov. 2.8 zijn opgesomd aan [geïntimeerde2] toedelen tegen een waarde van € 185 en de dan nog resterende inboedelzaken tegen een waarde van nihil.
Het bedrag van het overschot in geld is nog onbekend en daarom aangeduid met ‘x’.
Ten behoeve van de verdeling moet ‘x’ fictief worden vermeerderd met:
€ 14.000 + € 125 + € 6.752 = € 20.877 ( [geïntimeerde1] )
€ 2.050 + € 185 = € 2.235 ( [geïntimeerde2] )
€ 15.000 ( [appellante] ).
Het overschot is dan ‘x’ + € 20.877 + € 2.235 + € 15.000) = ‘x’ + € 38.112.
Ieder van de erfgenamen krijgt dan 1/3 (‘x’ + € 38.112) minus het aan hem/haar toe te rekenen bedrag.
Dat betekent:
[geïntimeerde1] krijgt 1/3 (x + € 38.112) - € 20.877
[geïntimeerde2] krijgt 1/3 (x + € 38.112) - € 2.235
[appellante] krijgt 1/3 (x + € 38.112) - € 15.000.
Is de verkrijging van een van hen daardoor < 0, dan moet die erfgenaam dat negatieve bedrag aanzuiveren door het ten behoeve van de anderen te betalen uit hetgeen die erfgenaam heeft verkregen.
Is ‘x’ < 0 dan moet x voor de rekensommen in verband met de verdeling op 0 worden bepaald, zodat wel rekening kan worden gehouden met de voorschotten op de verdeling en de vergoeding van overwaarde.
proceskosten
2.35
Partijen zijn broer en zussen; de procedure betreft de verdeling van de nalatenschap van hun vader. Zij krijgen over en weer op onderdelen gelijk en ongelijk. Dat is voor het hof aanleiding de proceskosten in dit hoger beroep en ook in het incident te compenseren. [appellante] en [geïntimeerde2] hebben elk de helft van het voorschot van de deskundige betaald. Het hof is van oordeel dat ieder van hen ook de helft van de kosten van de deskundige moet dragen, zodat op dat punt geen verdere beslissing meer nodig is.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
1. vernietigt onderdelen 5.1 en 5.5 van het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2017 en bekrachtigt de onderdelen 5.2, 5.3 en 5.4;
2. gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater zoals is vermeld in rov. 2.34;
3. bepaalt dat [geïntimeerde2] en [appellante] ieder draagplichtig zijn voor de helft van het voorschot van de deskundige;
4. verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5. compenseert de proceskosten van het incident en dit hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
6. wijst alle andere vorderingen af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, R. Prakke-Nieuwenhuizen en J.U.M. van der Werff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.