ECLI:NL:GHARL:2022:8638

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
200.315.188
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een appellante tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De rechtbank Gelderland had eerder, op 24 augustus 2022, het verzoek van de appellante afgewezen. De appellante, die in 1985 is geboren en alleenstaand is, heeft een aanzienlijke schuldenlast van € 84.315,22, waaronder schulden aan de Belastingdienst en het UWV. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van haar schulden, maar heeft ook geoordeeld dat zij voldoende greep heeft gekregen op de omstandigheden die hebben geleid tot haar schulden, zoals haar verslaving. Het hof heeft de hardheidsclausule toegepast, die het mogelijk maakt om ondanks niet te goeder trouw ontstane schulden toch toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling, mits de schuldenaar aantoont dat hij of zij de omstandigheden onder controle heeft gekregen. Het hof heeft geconcludeerd dat de appellante, met de hulp van haar beschermingsbewindvoerder, in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de appellante alsnog toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.315.188
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 405885)
arrest van 10 oktober 2022
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. S. Rorije.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 augustus 2022 is het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 31 augustus 2022 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Rorije van 13 september 2022 met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 september 2022. Daarbij waren aanwezig:
- [appellante] , bijgestaan door mr. L.J. Steenbergen, kantoorgenoot van mr. Rorije;
- [naam1] , beschermingsbewindvoerder;
- [naam2] , schuldhulpverlener.
2.4
Na de mondelinge behandeling heeft mr. Steenbergen, met toestemming van het hof, zijn brief van 3 oktober 2022 met als bijlage een verklaring van de Brijderkliniek bij het hof ingediend.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] , geboren [in] 1985, is alleenstaand. Bij haar woont haar zoon, geboren [in] 2017. Haar goederen staan sinds 23 april 2019 onder bewind. Haar totale schuldenlast bedraagt, volgens de Verklaring Schuldsanering ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), € 84.315,22, waaronder schulden aan de Belastingdienst van € 19.123 (waarvan € 17.993 preferent), aan het UWV van € 22.254,17 en aan Calkhoven Amusement B.V. van € 20.680. [appellante] ontvangt maandelijks een Participatiewet uitkering en een kindgebonden budget. Daarnaast ontvangt zij huur- en zorgtoeslag.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellante] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat zij zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. [appellante] heeft, zo motiveert de rechtbank, zonder dat zij door de gemeente is vrijgesteld van het verrichten van betaalde arbeid, de afgelopen periode niet gewerkt om geld voor de boedel te sparen, terwijl het vooruitzicht dat zij op korte termijn zal kunnen werken niet reëel is, aangezien zij in afwachting is van het volgen van een EMDR-therapie, waarvan onbekend is hoe lang het nog duurt voordat met die therapie zal worden aangevangen.
3.3
[appellante] kan zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stelt dat zij wel degelijk kan voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inspanningsverplichting om geld voor de schuldeisers te sparen. Zij is op dit moment weliswaar niet in staat om te werken, maar zij zal zich inspannen om weer arbeidsgeschikt te worden. De gemeente Apeldoorn heeft haar inmiddels, in verband met de aan haar verstrekte bijstandsuitkering, op 25 augustus 2022 voor een jaar een ontheffing van de arbeids- en re-integratieplicht verleend.
Volgens [appellante] kan zij, ondanks dat zij ten aanzien van het ontstaan of het onbetaald laten van alle in de afgelopen vijf jaar ontstane schulden niet te goeder trouw is, toch op basis van de hardheidsclausule worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Zij stelt dat zij haar eenmanszaak heeft beëindigd, dat zij beschermingsbewind heeft verzocht en gekregen en dat zij zich heeft laten opnemen in een verslavingskliniek waar zij zich met succes heeft laten behandelen.
3.4
Het hof oordeelt als volgt. Op de schuldenlijst van [appellante] staat een (preferente)
schuld aan de Belastingdienst van € 17.993. Deze schuld is ontstaan nadat [appellante] heeft verzuimd aangiften in te dienen voor de inkomstenbelasting over de jaren 2017 en 2018.
Het hof is van oordeel dat [appellante] , zoals zij zelf al heeft erkend met betrekking tot deze schuld en ook met betrekking tot diverse andere schulden op haar schuldenlijst, niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten ervan.
3.5
De niet te goeder trouw ontstane schulden staan in beginsel aan toelating van [appellante] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in de weg. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het bestaan van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw, ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule).
3.6
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die blijkt uit het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er moet sprake zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.7
Het is aan [appellante] om een en ander aannemelijk te maken nu zij een beroep heeft gedaan op deze hardheidsclausule. [appellante] heeft in dit verband het volgende aangevoerd. Zij heeft enkele jaren geleden een eigen onderneming (een café) gedreven. Tijdens de exploitatie van die onderneming is zij verslaafd geraakt aan, onder andere, amfetamine, wat zij gebruikte om de druk van het ondernemerschap in combinatie met de opvoeding van haar pas geboren zoontje aan te kunnen. In die periode en onder die omstandigheden zijn haar -voornamelijk zakelijke - schulden ontstaan. Eind 2018 kwam bij haar het besef dat er verandering moest komen. Zij heeft op 24 oktober 2018 de onderneming uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven. Op haar verzoek zijn in april 2019 haar goederen door de kantonrechter onder bewind gesteld en op 2 mei 2019 heeft zij zich laten opnemen op de afdeling Ouder en Kind van de Brijderkliniek (Specialist in Verslavingszorg). Uit de verklaring van de psycholoog van genoemde kliniek van
4 november 2019 blijkt dat [appellante] op 7 november 2019 uit de kliniek is ontslagen in verband met een succesvolle afronding van de klinische behandeling. Sindsdien is zij verslavingsvrij en zijn geen nieuwe schulden ontstaan. Binnenkort zal zij een vanuit de Brijderkliniek geadviseerde zogenoemde EMDR-therapie ondergaan voor de behandeling van een in het verleden opgelopen trauma. Hiervoor is inmiddels een intakegesprek gepland op 6 oktober 2022.
3.8
Het hof is van oordeel dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij greep heeft gekregen op de omstandigheden, die hebben geleid tot het ontstaan en het onbetaald laten van haar schulden, te weten haar verslaving. Het hof betrekt daarbij dat de beschermingsbewindvoerder van [appellante] schriftelijk en op de zitting heeft verklaard en toegelicht dat na de instelling van het beschermingsbewind geen nieuwe schulden zijn ontstaan (terwijl er beslag ligt op de uitkering van [appellante] ), dat [appellante] zich aan afspraken houdt en goed meewerkt aan het beschermingsbewind. Een en ander vormt voor het hof voldoende aanleiding om toepassing te geven aan de hardheidsclausule en daarmee voorbij te gaan aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw. Het hof vertrouwt erop dat [appellante] , zeker als zij de geadviseerde en voor haar belangrijke EMDR-therapie succesvol afrondt, zal kunnen voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Dit vertrouwen vindt steun in de op de zitting gegeven, hiervoor vermelde verklaring van de beschermingsbewindvoerder dat [appellante] goed meewerkt in het beschermingsbewind en dat zij klaar is voor de schuldsaneringsregeling, waarin zij alle medewerking zal verlenen.
Het hof verwacht dat [appellante] met de hulp van de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling aan de rechter-commissaris vrijstelling van de sollicitatieverplichting zal moeten aanvragen en dat alsdan, eventueel na onderzoek door een keuringsarts, zal blijken of en zo ja in welke mate zij van haar inspanningsplicht zal moeten worden ontheven.
3.9
Gelet op alle feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat het hoger beroep slaagt en dat [appellante] kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 24 augustus 2022,
en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellante] .
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Bilderbeek, B.J. Engberts en Ch.E. Bethlem, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Engberts, en op 10 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.