ECLI:NL:GHARL:2022:8603

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
21-001529-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar de rechtbank wegens ontbrekende schriftelijke vordering tot ontneming

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2018. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene heeft vastgesteld op € 10.000,-. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zijn raadsvrouw, mr. G.I.T. Spaan, heeft bepleit dat de ontnemingsvordering nietig moet worden verklaard vanwege het ontbreken van de schriftelijke vordering in het dossier. Het gerechtshof heeft het onderzoek gevoerd op de terechtzittingen van 15 maart 2022 en 23 september 2022, en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal tot vernietiging van de beslissing en terugwijzing naar de rechtbank.

Het hof oordeelt dat de rechtbank Noord-Nederland de betrokkene de verplichting heeft opgelegd tot betaling van € 10.000,-, maar dat in het dossier de inleidende vordering tot ontneming ontbreekt. Dit verzuim leidt tot de nietigheid van het onderzoek en de uitspraak van de rechtbank. Het gerechtshof heeft vastgesteld dat de betekening van de oproeping voor de zitting van 13 september 2018 correct is uitgevoerd, en dat de betrokkene op de hoogte was van deze zitting. Desondanks is het hof van oordeel dat het ontbreken van de schriftelijke vordering ernstige gevolgen heeft voor de rechtsgang. Daarom heeft het gerechtshof de beslissing van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Noord-Nederland, zodat deze met inachtneming van de uitspraak van het hof recht kan doen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001529-19
Uitspraak d.d.: 23 september 2022
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2018 met parketnummer 18-016797-18 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen de betrokkene

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 15 maart 2022 en 23 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. G.I.T. Spaan, naar voren is gebracht.

De beslissing waartegen het hoger beroep is gericht

Bij de hierboven genoemde beslissing, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank het door de betrokkene genoten wederrechtelijk verkregen voordeel, alsmede diens terugbetalingsverplichting, vastgesteld op een bedrag van € 10.000,-.

Verwijzing naar de rechtbank

De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de ontnemingsvordering nietig moet worden verklaard omdat de betekening van de ontnemingsvordering ontbreekt in het dossier. Subsidiair is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, nu de betrokkene het recht op een eerlijk proces is ontnomen.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
De rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 27 september 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is bij verstek gewezen.
De oproeping om ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 13 september 2018 te verschijnen is in persoon uitgereikt aan de betrokkene. Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, oordeelt het gerechtshof dat de betrokkene derhalve op de hoogte is geweest van de zitting van 13 september 2018. Er kleven ook overigens geen gebreken aan de betekening en deze voldoet dan ook aan de door de wet gestelde eisen.
Echter, in het dossier ontbreekt de inleidende vordering tot ontneming. Het gerechtshof heeft navraag gedaan bij de rechtbank en ook zij beschikt niet over de betreffende vordering. Het gerechtshof oordeelt dat dit verzuim nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt. Dit brengt mee dat de bestreden beslissing op formele gronden niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep:
Wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland, teneinde met inachtneming van deze beslissing recht te doen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 23 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.