ECLI:NL:GHARL:2022:8539

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
AV-nummers: 00552-22, 00553-22 en 00619-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en kostenvergoeding in strafzaak na detentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot schadevergoeding en kostenvergoeding van verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Verzoeker, geboren in 1973 en woonachtig in Amsterdam, heeft schade en kosten ingediend ten laste van de Staat, als gevolg van zijn detentie in een strafzaak die eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeken zijn behandeld in een openbare raadkamer op 21 september 2022, waar zowel de advocaat-generaal als verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in voorlopige hechtenis heeft gezeten van 27 maart 2017 tot 30 mei 2017 en van 30 maart 2018 tot 14 februari 2020. Verzoeker heeft schade geleden door het verlies van inkomen en heeft kosten gemaakt voor deskundigenrapporten. Het hof heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikelen 529, 530 en 533 Sv. Het hof heeft geoordeeld dat de kosten voor het deskundigenrapport toewijsbaar zijn, maar dat de verzoeken voor gederfde inkomsten en materiële schade als gevolg van detentie zijn afgewezen.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de vergoedingen voor de dagen in voorlopige hechtenis en de kosten voor de indiening van het verzoekschrift toewijsbaar zijn. Het hof heeft uiteindelijk besloten om verzoeker een schadevergoeding van € 77.725,63 toe te kennen, terwijl het overige verzoek is afgewezen. De beslissing is genomen door de voorzitter en de raadsheren, en is op 5 oktober 2022 ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002099-18
AV-nummers: 000552-22, 000553-22 en 000619-22
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2022
Beslissing van de meervoudige raadkamer op de verzoeken ex artikel 529, artikel 530 en artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [woonplaats],
voor deze zaak woonplaats kiezende te 1072 EV Amsterdam, Ceintuurbaan 67, ten kantore van zijn advocaat mr. E.G.S. Roethof,
hierna te noemen verzoeker.
Procesgang
Verzoeker vraagt vergoeding ten laste van de Staat voor geleden schade en gemaakte kosten in een strafzaak tegen verzoeker, zoals in het verzoekschrift aangegeven en voorts een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en behandeling van het verzoekschrift.
Het hof heeft de verzoeken behandeld in openbare raadkamer van 21 september 2022, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en verzoeker, bijgestaan door mr. T. den Haan, kantoorgenoot van mr. Roethof voornoemd.
Beoordeling van de verzoeken
Uit het onderzoek in openbare raadkamer is -voor zover hier van belang- het volgende gebleken. Bij onherroepelijk arrest van dit hof van 7 januari 2022, parketnummer
21-002099-18, is de strafzaak tegen verzoeker geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Verzoeker heeft in voorlopige hechtenis gezeten vanaf zijn inverzekeringstelling op 27 maart 2017 tot 30 mei 2017 en van 30 maart 2018 tot 14 februari 2020.
Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat hij ten gevolge van de strafzaak de volgende schade heeft geleden en kosten heeft gemaakt:
3 dagen x € 130,- voor verblijf op politiebureau € 390,-
11 dagen x € 130,- voor verblijf in huis van bewaring
in beperkingen € 1.430,-
738 dagen x € 100,- voor verblijf in huis van bewaring € 73.800,-
loonderving € 80.000,-
verlies verkoop wagen
€ 15.000,- +
€ 170.620,-
kosten DNA rapport: € 2.900,98
kosten indienen en behandeling verzoeken
€ 680,- +
Totaal € 174.200,98
In het verzoekschrift en in raadkamer is daartoe het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft in voorarrest gezeten op verdenking van betrokkenheid bij diefstal met geweld. In hoger beroep heeft hij een DNA-contraexpertise laten uitvoeren door [naam] (hierna: [naam] ), werkzaam bij het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau. De kosten voor zijn deskundigenbericht van 6 februari 2020 bedragen € 2.900,98 en hebben het belang van het onderzoek gediend. Het hof heeft het rapport in zijn tussenarrest van 20 februari 2020 besproken en mede naar aanleiding daarvan bepaald dat in het belang van het onderzoek twee nog nader aan te wijzen DNA-deskundigen van het NFI en [naam] ter zitting gehoord dienen te worden over de bewijskracht van de aangetroffen DNA-sporen. Dat het hof in verband met het overlijden van [naam] ervan heeft moeten afzien hem te horen, doet aan het voorgaande niet af.
Verzoeker heeft door de detentie schade geleden. Verzoeker is door de voorlopige hechtenis langdurig van zijn gezin gescheiden. Dit heeft geleid tot relatieproblemen met zijn partner en tot zijn spijt heeft hij haar toen niet kunnen ondersteunen in de verzorging en opvoeding van vijf kinderen. Zij heeft toen zelfs een uitkering moeten aanvragen, terwijl zij altijd zelf voor hun inkomen zorgden. Ook heeft hij veel gemist van de eerste levensjaren van zijn in september 2015 geboren tweeling. Hij acht het billijk dat hem naast de forfaitaire vergoeding voor deze immateriële schade ook een vergoeding wordt toegekend voor de materiële schade die hij door de detentie heeft geleden. Verzoeker was voordat hij in voorlopige hechtenis werd genomen werkzaam als zelfstandig bouwondernemer en stond daarnaast in de weekeinden met een kaaswagen op de markt. Tussen 2010 en augustus 2016 heeft zijn zaak tijdelijk op naam van zijn vrouw gestaan en hebben zij het bedrijf samen gerund. Inkomensgegevens over die periode zijn beschikbaar. De langdurige voorlopige hechtenis heeft er onder andere toe geleid dat verzoeker zijn marktvergunning is kwijt geraakt. De kaaswagen met toebehoren is tijdens zijn tweede detentieperiode gestolen. De stukken die zijn overgelegd betreffen de verdiencapaciteit van verzoeker kort voor en direct na zijn invrijheidstelling. Het is reëel om aan te nemen dat verzoeker die bedragen ook had kunnen verdienen in de periode dat hij in voorlopige hechtenis verbleef. Gegeven de belastingdruk had verzoeker zeker de helft van het vermelde omzetbedrag kunnen verdienen.
De advocaat-generaal heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat slechts toewijsbaar zijn de verzochte vergoedingen voor de dagen die verzoeker in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de vergoeding voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift. Hij heeft dat toegelicht. Het verzoek om vergoeding voor de kosten van het deskundigenrapport dient te worden afgewezen nu uit het eindarrest van het hof niet blijkt dat het rapport daaraan een bijdrage heeft geleverd. Subsidiair wordt verzocht de vergoeding voor het rapport te matigen tot een bedrag dat in overeenstemming is met de Wet tarieven in strafzaken.
Het verzoek ex artikel 533 Sv
Ingevolge artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding worden toegekend voor de schade die hij ten gevolge van ondergane inverzekeringstelling heeft geleden indien de strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
De verzochte vergoeding voor de in voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen is toewijsbaar. Voorts is het evident dat verzoeker gedurende zijn detentie niet heeft kunnen werken. Verzoeker heeft ter onderbouwing van gederfde inkomsten overgelegd de aangifte inkomstenbelasting 2016 en de jaarstukken [bedrijf 1] , welke stukken inhouden dat over de periode 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 en de periode
1 maart tot en met 31 december 2020 een resultaat uit gewone bedrijfsvoering van
€ 11.376,- respectievelijk € 38.892,- is behaald. Verder is overgelegd de verklaring van [bedrijf 2] inhoudende dat, als verzoeker zijn bedrijf had kunnen uitoefenen, hij zeker op basis van cijfers uit 2020, doorgetrokken over een heel jaar, een omzet had kunnen behalen van € 60.000,- en een bedrijfsresultaat van voor belasting van circa
€ 40.000,- en dat hij voor het jaar 2021 een omzet had van € 74.968,- en een resultaat voor belastingen van € 40.233,-. Daarbij is vermeld dat de omzet in 2021 mede is behaald doordat per 6 april 2021 een medewerker in dienst is genomen. Omzetgegevens en bedrijfsresultaten van voor belasting zijn niet gelijk te stellen met gederfde inkomsten. Ook ontbreken gegevens over 2017 en 2018. Hierdoor is door het hof niet naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen hoe groot de gederfde inkomsten gedurende de detentie van verzoeker zijn geweest. Met (enkel) deze stukken heeft verzoeker onvoldoende onderbouwd dat hij gedurende zijn detentie een bedrag van € 80.000,- aan inkomsten heeft gederfd. Het verzoek aangaande gederfde inkomsten wordt daarom afgewezen. De kaaswagen van verzoeker is gedurende zijn detentie gestolen. Deze door verzoeker geleden schade is echter niet het rechtstreekse gevolg van de inverzekeringstelling en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Het verzoek ex artikel 529 Sv
Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat het rapport van [naam] wel het belang van het onderzoek heeft gediend. Het rapport betreft een door de rechter in de strafzaak te beantwoorden vraag naar de bewijskracht van de aangetroffen DNA-sporen. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 20 februari 2020 een overweging gewijd aan het rapport van [naam] en dit heeft er mede toe geleid dat het onderzoek is heropend. Aldus is het rapport van belang geweest voor het onderzoek. Dat het hof zijn uiteindelijke oordeel niet op het rapport heeft gebaseerd doet daaraan niet af. Het criterium dat de advocaat-generaal hanteert, gaat verder dan uit de wet volgt.
Er zijn drie facturen van het NFO overgelegd. Gefactureerd zijn 2,5 en 4 uren tegen een uurtarief van € 215,- uur en op de derde factuur staat een niet nader gespecificeerd bedrag van € 1000,-. Het hof zal een vergoeding toekennen op basis van 11 uren tegen het in 2020 ingevolge artikel 1, derde lid, Wet tarieven in strafzaken en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor werkzaamheden als deze geldende maximum uurtarief van
€ 129,63. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 1.425,63.
Het verzoek ex artikel 530 Sv
De kosten voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift komen voor vergoeding in aanmerking overeenkomstig het gebruikelijke forfaitaire bedrag, te weten
€ 680,-.
Het hof acht gronden van billijkheid aanwezig om aan verzoeker de navolgende vergoeding toe te kennen:
- 752 dagen voorarrest: € 75.620,-
- kosten deskundigenrapport € 1.425,63
- kosten indiening en behandeling verzoekschrift
€ 680,- +
Totaal € 77.725,63
Het hof zal de verzoeken voor het overige afwijzen.
BESLISSING
Het hof:
Kent toe aan verzoeker [verzoeker] een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
€ 77.725,63 (zevenenzeventigduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en drieënzestig cent).
Wijst af het meer of anders verzochte.
Beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [derdengeldenrekening] , onder vermelding van " [kenmerk] "
Aldus gegeven door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. E. de Witt en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.H. Smeitink, griffier,
door de voorzitter en de griffier ondertekend en op 5 oktober 2022 ter openbare zitting uitgesproken.