Uitspraak
[verzoeker] ,
€ 15.000,- +
€ 680,- +
€ 680,- +
€ 77.725,63 (zevenenzeventigduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en drieënzestig cent).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over verzoeken tot schadevergoeding en kostenvergoeding van verzoeker, die in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Verzoeker, geboren in 1973 en woonachtig in Amsterdam, heeft schade en kosten ingediend ten laste van de Staat, als gevolg van zijn detentie in een strafzaak die eindigde zonder oplegging van straf of maatregel. De verzoeken zijn behandeld in een openbare raadkamer op 21 september 2022, waar zowel de advocaat-generaal als verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig waren.
Het hof heeft vastgesteld dat verzoeker in voorlopige hechtenis heeft gezeten van 27 maart 2017 tot 30 mei 2017 en van 30 maart 2018 tot 14 februari 2020. Verzoeker heeft schade geleden door het verlies van inkomen en heeft kosten gemaakt voor deskundigenrapporten. Het hof heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering, met name artikelen 529, 530 en 533 Sv. Het hof heeft geoordeeld dat de kosten voor het deskundigenrapport toewijsbaar zijn, maar dat de verzoeken voor gederfde inkomsten en materiële schade als gevolg van detentie zijn afgewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de vergoedingen voor de dagen in voorlopige hechtenis en de kosten voor de indiening van het verzoekschrift toewijsbaar zijn. Het hof heeft uiteindelijk besloten om verzoeker een schadevergoeding van € 77.725,63 toe te kennen, terwijl het overige verzoek is afgewezen. De beslissing is genomen door de voorzitter en de raadsheren, en is op 5 oktober 2022 ter openbare zitting uitgesproken.