ECLI:NL:GHARL:2022:8529

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
21-000076-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en wapenbezit door verdachte met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2000, heeft op 20 juni 2021 zijn vader om het leven gebracht door hem met een mes in de borst te steken. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. Het hof bevestigt de veroordeling voor wat betreft de strafoplegging, maar vernietigt het vonnis ten aanzien van de motivering van de straf. Het hof acht voorbedachte raad niet bewezen, maar concludeert dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is. De verdachte heeft een complexe achtergrond met instabiele opvoedingsomstandigheden en lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van mishandeling door zijn vader. Het hof oordeelt dat de opgelegde straf passend is, gezien de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De bijzondere voorwaarden van de reclassering worden gehandhaafd, waaronder ambulante behandeling en een verbod op drugsgebruik. Het hof benadrukt dat de nabestaanden van het slachtoffer, ondanks hun leed, een verzoenende houding hebben aangenomen en contact met de verdachte willen onderhouden. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000076-22
Uitspraak d.d.: 5 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 januari 2022 met parketnummer 18-160225-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
wonende te [plaats 1] , [adres 1] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. L.S. Slinkman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 6 januari 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie, waarvan 11 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering. De rechtbank heeft voorts beslist tot opheffing van de voorlopige hechtenis en tot onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen combat-mes en de machete.
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft, met toepassing van het jeugdstrafrecht, geconcludeerd tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gezien de aard en ernst van het onder 1 tenlastegelegde feit, bij de strafoplegging in eerste aanleg onvoldoende rekening is gehouden met het vergeldings- en normbevestigingsaspect van het strafrecht, en dat teveel nadruk is gelegd op de rol van het slachtoffer in het gezin en de gevolgen daarvan voor verdachte. Tevens heeft de advocaat-generaal aangevoerd het onbegrijpelijk te vinden dat naast een strafmatiging wegens toepassing van het jeugdstrafrecht gezien de gebrekkige ontwikkeling van verdachte, de rechtbank in de gebrekkige ontwikkeling eveneens aanleiding heef gezien om over te gaan tot verdere strafmatiging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake van de onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten dient te worden veroordeeld overeenkomstig de door de rechtbank opgelegde straf.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten twintig jaar oud en derhalve meerderjarig. Ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht kan een jongvolwassene volgens het jeugdstrafrecht worden berecht indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit het Pro Justitia-rapport d.d. 18 oktober 2021 van drs. N. Marker, GZ-psycholoog, blijkt dat verdachte cognitief op een beneden gemiddeld niveau functioneert, hij onrijp is en de gevolgen van zijn gedrag niet volledig overziet. Een pedagogische aanpak is volgens de psycholoog nodig zodat verdachte zich op positieve wijze verder kan ontwikkelen. Ook is gezinsgerichte hulpverlening wenselijk omdat verdachte nog zeer sterk gericht is op zijn moeder en hij zich nog onvoldoende los heeft gemaakt van haar. De psycholoog adviseert tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Blijkens het reclasseringsrapport d.d. 31 augustus 2022 van Reclassering Nederland adviseert de reclassering eveneens tot toepassing van het jeugdstrafrecht: verdachte woont nog in gezinsverband met zijn moeder en is ontvankelijk voor sociale, emotionele en/of praktische ondersteuning.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat gelet op de persoonlijkheid van verdachte, het jeugdstrafrecht toepassing dient te vinden.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft op 20 juni 2021 zijn vader na een ruzie in hun woning in [pleegplaats] om het leven gebracht, door hem meermalen met een mes (in de borst) te steken. Door aldus te handelen heeft verdachte zijn vader van het meest wezenlijke bezit, te weten zijn leven, beroofd. Hiermee is enorm leed toegebracht aan de (ex-)echtgenote, moeder, zussen en andere nabestaanden van het slachtoffer. Dit leed is onherstelbaar en zal zonder twijfel hun verdere bestaan blijven overschaduwen.
Verdachte heeft zich naast voornoemd feit tevens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een combat-mes. Het ongecontroleerde bezit van een dergelijk mes brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Persoon van verdachte
Het hof heeft voor wat betreft de persoon van verdachte onder meer acht geslagen op de inhoud van de tot het persoonsdossier van de verdachte behorende rapportages.
Uit voornoemd Pro Justitia-rapport komt naar voren dat verdachte is opgegroeid onder instabiele en onveilige opvoedingsomstandigheden. Tussen de ouders van verdachte was sprake van een destructief relatiepatroon van aantrekken en afstoten waarin alcohol een grote rol speelde. Na de geboorte van verdachte in 2000 begon vader moeder te mishandelen. Verdachte was van jongs af aan getuige van deze mishandelingen en werd zelf ook geregeld door vader mishandeld, zowel fysiek als geestelijk. Zo vernederde en kleineerde vader verdachte door tegen hem te zeggen dat hij nooit geboren had moeten worden. Toen vader in 2013 verdachte dusdanig bedreigde en mishandelde, heeft moeder de politie ingeschakeld. Dat leidde ertoe dat vader gearresteerd werd en moeder een scheiding aanvroeg. Nadat de scheiding was uitgesproken, continueerde de knipperlichtrelatie tussen de ouders van verdachte echter.
In de periode voorafgaand aan het bewezenverklaarde was er sprake van een toename in het middelengebruik van vader en van oplopende spanningen binnen het gezin. Het voorgaande heeft er toe geleid dat bij verdachte onder meer sprake is van een structureel verhoogd angst- en spanningsniveau, concentratieproblemen en slaapproblemen. Tevens kent hij gevoelens van wantrouwen, onthechting en somberheid. Ondanks dat er meerdere aanmeldingen door de huisarts zijn gedaan, is hulpverlening voor het gezin nooit tot stand gekomen omdat door de ouders van verdachte geen gehoor werd gegeven aan de uitnodigingen.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS), ten gevolge van jarenlange psychische en lichamelijke mishandeling door zijn vader. Ook is er bij verdachte sprake van een vertraagde sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling, en sinds de adolescentie een matige stoornis in het gebruik van cannabis. De psycholoog veronderstelt dat, indien het onder 1 tenlastegelegde bewezen wordt verklaard, verdachte door de overweldigende angst en paniek in combinatie met de PTSS en beperkte coping in aanzienlijke mate beperkt werd in zijn gedragsmogelijkheden en de situatie hierdoor en mogelijke gevolgen niet meer goed kon overzien. Gezien het vorenstaande wordt door de psycholoog geadviseerd om het plegen van het onder 1 tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive moet volgens de psycholoog als laag worden ingeschat, omdat het onder 1 tenlastegelegde zeer situationeel bepaald lijkt te zijn. Zij adviseert tot oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook wanneer dit inhoudt dat hij zich langdurig ambulant laat behandelen, bij een instelling als AFPN en/of VNN.
Anders dan de psycholoog komt de reclassering tot een gemiddeld risico op letsel, zo blijkt uit voornoemd reclasseringsrapport. Volgens de reclassering valt recidive van een levensdelict niet te verwachten, maar ziet de reclassering op grond van messen dragen en drugsgebruik wel enige risico’s. Geadviseerd wordt om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en een drugsverbod.
Het hof zal de deskundige, gelet op de door haar omtrent de verdachte gerapporteerde bevindingen, volgen in haar conclusies, maakt de inhoud daarvan tot de zijne en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft in eerste aanleg, met toepassing van het jeugdstrafrecht en met inachtneming van de verminderde toerekenbaarheid, verdachte ter zake van de onder 1 subsidiair en onder 2 bewezenverklaarde feiten veroordeeld tot 18 maanden jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering. De nabestaanden (moeder en twee zussen van het slachtoffer) hebben bij de behandeling in eerste aanleg gebruik gemaakt van het spreekrecht. De inhoud van hun slachtofferverklaring is verzoenend van toon te noemen. Zij hebben onder meer aangegeven dat, ondanks het leed en het verdriet dat het verlies van het slachtoffer heeft meegebracht, zij graag contact met verdachte blijven houden en hem willen ondersteunen.
De door de rechtbank opgelegde straf is, de ernst van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit in acht nemend, mild te noemen. Echter, gezien de houding van de nabestaanden van het slachtoffer in eerste aanleg, de verminderde toerekenbaarheid van verdachte en de omstandigheden waaronder laatstgenoemde is opgegroeid is het hof van oordeel dat, anders dan het standpunt van de advocaat-generaal, deze straf niet als onbegrijpelijk is te duiden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat de nabestaanden niet door het Openbaar Ministerie zijn betrokken bij de beslissing tot het instellen van hoger beroep en dat zij hierover pas achteraf zijn ingelicht. Uit de slachtofferverklaring van de nabestaanden, die de zus van het slachtoffer namens zijn familie in hoger beroep heeft voorgedragen, blijkt voorts dat de familie, anders dan in eerste aanleg, geen behoefte meer heeft aan contact met verdachte. Het feit dat verdachte na zijn vrijlating niets van zich heeft laten horen, hebben zij als bijzonder pijnlijk ervaren. Ook hebben zij via anderen, dan wel via sociale media vernomen dat verdachte sindsdien zijn oude leven, waarin onder meer drugs en feestjes een rol speelden, weer opgepakt zou hebben. Wat daarvan ook zij, een en ander zal voor het hof bij de strafoplegging niet meewegen. Deze veronderstellingen hebben er wel toe geleid dat de inhoud en toon van de voorgelezen slachtofferverklaring nu meer als verbitterd is te duiden.
Uit voornoemd reclasseringsrapport komt naar voren dat na de vrijlating van verdachte, bij gebrek aan van toepassing zijnde bijzondere voorwaarden, er in januari 2022 op vrijwillige basis contact heeft plaatsgevonden tussen verdachte en de reclassering. Momenteel wordt er in samenwerking met de Gemeente [naam] naar een woonplek gezocht voor verdachte en zijn vriendin. Met haar heeft hij sinds maart 2022 een relatie. Verder blijkt uit het rapport dat verdachte sinds 8 augustus 2022 werkzaam is als hovenier, hetgeen hem goed bevalt, en hij middels budgetbeheer bezig is met het aflossen van zijn schulden. Ook heeft verdachte zich aangemeld bij de AFPN voor ambulante behandeling.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte in aanvulling hierop verklaard dat hij sinds zijn vrijlating in januari 2022 wekelijks naar de AFPN in [plaats 2] gaat voor ambulante behandeling. Hij spreekt daar met een psycholoog en psychiater over zijn levensloop en het delict.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien acht het hof een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering, passend en geboden. Het hof ziet in hetgeen de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, geen aanleiding om in hoger beroep een zwaardere straf aan verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd.
Voor wat betreft de onder 2 bewezenverklaarde overtreding overweegt het hof als volgt. Nu het onder 2 bewezenverklaarde feit een directe samenhang vertoont met het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, ziet het hof geen aanleiding om daarvoor een afzonderlijke straf op te leggen en zal daarom toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij heeft het hof gelet op de ernst van het onder 2 bewezenverklaarde en de persoonlijkheid van de verdachte als boven omschreven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9a, 62, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en strafmotivering en doet in zoverre opnieuw recht.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
11 (elf) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich op de eerstvolgende werkdag nadat de proeftijd is ingegaan meldt
bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] in [plaats 2]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen door de AFPN of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De aangevangen behandeling wordt voortgezet en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De behandeling richt zich met name op het versterken van de copingvaardigheden, de identiteitsontwikkeling en het drugsgebruik. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3. dat veroordeelde geen drugs (soft- en harddrugs) gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak
veroordeelde wordt gecontroleerd.
4. dat veroordeelde geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek en ademonderzoek. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd of zo veel korter als de reclassering dat nodig
acht, meewerkt aan ambulante woonbegeleiding, door een door de reclassering aan te wijzen instelling zodra hij zelfstandig woont (al dan niet samen met zijn vriendin). Veroordeelde verstrekt gevraagde informatie en werkt mee aan huisbezoeken, hij houdt zich aan de regels van de begeleidende instantie.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling, opdracht toezicht te houden op de naleving
van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde geen straf wordt opgelegd.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 5 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.