ECLI:NL:GHARL:2022:8515

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
200.309.247
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige en de rechtmatigheidstoets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna aangeduid als [de minderjarige]. De ouders, de vader en de moeder, hebben tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 14 januari 2022, hoger beroep ingesteld. De kinderrechter had de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 19 juli 2022. De ouders hebben in hun grieven verzocht om deze beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, tot verlenging van de machtiging af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende pedagogische vaardigheden bezitten om in te spelen op de behoeften van [de minderjarige]. De ouders hebben niet de nodige duidelijkheid en structuur kunnen bieden, wat essentieel is voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders hun eigen belangen vooropstellen en niet in staat zijn om zich in de situatie van [de minderjarige] te verplaatsen. Dit heeft geleid tot een onveilige en onzekere situatie voor [de minderjarige].

Het hof heeft de rechtmatigheid van de verlenging van de uithuisplaatsing getoetst en geconcludeerd dat deze noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De ouders hebben een minimale bezoekregeling en de communicatie met [de minderjarige] is problematisch. De onduidelijke woonsituatie van de ouders draagt bij aan de onveiligheid van [de minderjarige]. Gezien deze omstandigheden heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en de verlenging van de uithuisplaatsing bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.309.247
(zaaknummer rechtbank Overijsel 266536)
beschikking van 4 oktober 2022
inzake
[verzoeker] ,
verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
gezamenlijk ook te noemen: de ouders,
advocaat: mr. S. van de Griek te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders],
verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 14 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 april 2022;
- een brief van de GI met producties, ingekomen op 11 mei 2022;
- een journaalbericht van mr. Van de Griek van 27 juni 2022 met producties.
2.2
Op 16 mei 2022 is [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een tolk in de Russische taal voor de moeder;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de pleegouders van [de minderjarige] .

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009 in [plaats1] .
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 15 mei 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 29 mei 2020. Bij beschikking van 28 mei 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 15 augustus 2020.
3.3
Bij beschikking van 9 juni 2020 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een persoon in het netwerk voor de termijn van twee weken, en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 16 juni 2020 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij een persoon in het netwerk tot 15 augustus 2020.
3.5
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de kinderrechter het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd. Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 19 januari 2021 vernietigd. Het verzoek van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) tot beëindiging van het gezag is door het hof alsnog afgewezen.
Verder heeft het hof bij die beschikking [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van zes maanden ofwel tot 19 juli 2021, welke ondertoezichtstelling laatstelijk door de kinderrechter is verlengd bij beschikking van 3 juni 2021 voor de duur van een jaar ofwel tot 19 juli 2022.
Ook heeft het hof de GI bij die beschikking gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een netwerkpleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De machtiging uithuisplaatsing is door de kinderrechter laatstelijk verlengd bij beschikking van 3 juni 2021 voor de duur van zes maanden.
3.6
[de minderjarige] is op 9 juni 2020 geplaatst in een netwerkgezin waar zij sindsdien verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd met ingang van 19 januari 2022 tot 19 juli 2022.
4.2
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI tot verlening van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.3
De GI voert ter mondelinge behandeling verweer en zij verzoekt het hof het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 19 juli 2022 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 19 januari 2022 tot 19 juli 2022 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode van 19 januari 2022 tot 19 juli 2022 noodzakelijk was.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de overgelegde stukken voldoende dat het de ouders ontbreekt aan pedagogische vaardigheden om inzicht te krijgen in de problemen van [de minderjarige] en in de wijze waarop deze opgelost kunnen worden. De ouders kunnen onvoldoende aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft veel baat heeft bij duidelijkheid, voorspelbaarheid, structuur en gehoord en begrepen worden. Dit laatste is mede gelet op de taalbarrière lastig. Verder zetten de ouders hun eigen belang voorop en gaan zij voorbij aan het belang van [de minderjarige] . Op de mondelinge behandeling van het hof is dit ook gebleken. De ouders hebben verklaard dat zij [de minderjarige] (studie)boeken hebben gegeven om zich de Spaanse en Engelse taal eigen te maken. Het hof is met de pleegouders van oordeel dat dit niet aansluit bij het niveau van de – dertienjarige – [de minderjarige] die in groep 8 zit. Ook hebben de ouders op de mondelinge behandeling verklaard dat [de minderjarige] hen altijd kan bellen in noodsituaties, terwijl het naar het oordeel van het hof aan de ouders is om [de minderjarige] – via de GI – te informeren over relevante aangelegenheden over hun situatie, zoals de ziekenhuisopname van de vader in Duitsland. Doordat de ouders na de mededeling dat de vader ernstig ziek was en in het ziekenhuis lag, een periode niet bereikbaar waren, hebben zij [de minderjarige] in grote onzekerheid gebracht. Daarvan heeft [de minderjarige] volgens de GI fors last gehad. Dit is niet in het belang van – de ontwikkeling van – [de minderjarige] .
Het hof overweegt dat daaruit ook blijkt dat de ouders zich niet kunnen verplaatsen in [de minderjarige] en wat zij nodig heeft in bepaalde situaties.
5.4
Voorts overweegt het hof dat de ouders een minimale bezoekregeling hebben met [de minderjarige] waarbij zij elkaar onder begeleiding eenmaal per drie weken zien gedurende een uur en vijftien minuten. De wijze waarop de bezoekregeling wordt uitgevoerd, is niet altijd in het belang – en conform de wens – van [de minderjarige] . Dat blijkt uit de verslagen van de omgang. [de minderjarige] wil graag dat de bezoekregeling leuk en gezellig is en dat de ouders accepteren dat zij in het pleeggezin wil wonen. Zij heeft de ouders dit meermalen verteld. De ouders belasten haar echter met hun standpunt dat zij niet achter de plaatsing staan. Ook tijdens het bezoekmoment van 17 februari 2022 geeft de moeder aan dat [de minderjarige] bij haar ouders hoort te wonen. Als de begeleidster de moeder daarop aanspreekt, ontstaat er een onprettige situatie waarin de vader zich dreigend opstelt richting [de minderjarige] en de begeleidster. Dit acht het hof schadelijk voor [de minderjarige] .
Evenmin acht het hof in het belang van [de minderjarige] dat het bezoek in juli 2022 niet is doorgegaan – omdat de ouders in Spanje zaten om documenten te regelen – waardoor [de minderjarige] de ouders ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep al ruim zes weken niet heeft gezien.
5.5
Verder overweegt het hof dat de woonsituatie van de ouders onduidelijk is. De vader heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij ‘normaal’ in Duitsland woont omdat hij daar twee huizen heeft, terwijl [de minderjarige] nog denkt dat de ouders samen in [woonplaats1] wonen. Deze onduidelijke situatie is niet goed voor [de minderjarige] .
5.6
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de continuïteit van en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet zou zijn gewaarborgd indien de verzochte verlenging zou zijn uitgebleven.

6.De slotsom

Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 14 januari 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, H. Phaff en C.M. Schönhagen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 4 oktober 2022 uitgesproken door mr. M.H.F. van Vugt in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.