In deze zaak heeft de bewindvoerder van [naam2] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, dat op 21 september 2021 is uitgesproken. Het geschil betreft de inruil van een motorfiets, waarbij de vervangende motorfiets nooit is geleverd. De bewindvoerder heeft de kantonrechter verzocht om de vordering van [verweerder] tot vervangende schadevergoeding af te wijzen, terwijl [verweerder] zelf ook hoger beroep heeft ingesteld. De kern van het geschil draait om de vraag of de voormalige motorhandelaar, [naam2], moet betalen voor de inruilmotorfiets of dat de klant, [verweerder], nog bij moet betalen voor verrichte werkzaamheden.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [naam2] had een motorzaak en heeft in 2015 een Harley Davidson motorfiets geleverd aan een klant, die zijn Harley Sportster heeft ingeruild. Er is een mondelinge afspraak gemaakt dat [naam2] de Sportster zou reviseren. Echter, [naam2] is in oktober 2017 onder bewind gesteld en heeft zijn motorzaak beëindigd. [verweerder] heeft aanspraak gemaakt op de gereviseerde Sportster, maar [naam2] heeft aangegeven dat hij pas verder gaat met de werkzaamheden als [verweerder] betaalt voor de reeds verrichte werkzaamheden.
Uiteindelijk heeft [verweerder] zijn vordering tot nakoming omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding, die door de kantonrechter is toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-. In hoger beroep heeft de bewindvoerder de beslissing van de kantonrechter bestreden, maar het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter terecht heeft geconcludeerd dat [naam2] in verzuim verkeerde en dat [verweerder] aanspraak kon maken op vervangende schadevergoeding. Het hof heeft de vordering van de bewindvoerder in principaal appel afgewezen en de vordering van [verweerder] in incidenteel appel toegewezen, met als gevolg dat het vonnis van de kantonrechter is bekrachtigd.