ECLI:NL:GHARL:2022:8501

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
200.293.891/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van overbouw en grensoverschrijding heg met verschillende metingen van het kadaster

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren, [appellant] c.s. en [geïntimeerde1] c.s., over de erfgrens en de aanwezigheid van een schuur en een heg die volgens [appellant] c.s. de erfgrens overschrijden. De kantonrechter had eerder de vordering tot afbraak van de schuur afgewezen, omdat het kadaster concludeerde dat er geen sprake was van overbouw. Wel was er een snoeiregeling vastgesteld voor de heg, die onrechtmatige hinder veroorzaakte. In hoger beroep vorderde [appellant] c.s. dat de eerdere beslissingen zouden worden herzien en dat de snoeiregeling zou worden aangepast. Het hof oordeelde dat de metingen van het kadaster in 2020 correct waren en dat er geen sprake was van overschrijding van de erfgrens. De vorderingen van [appellant] c.s. werden afgewezen, en de snoeiregeling bleef in stand. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] c.s. in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.293.891/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, 8434642)
arrest van 4 oktober 2022
in de zaak van

1.[appellante] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante],
2. [appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant],
appellanten,
bij de kantonrechter: eisers in conventie, verweerders in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk: [appellant] c.s.,
advocaat: mr. S.M. Carabain-Klomp, die kantoor houdt te IJhorst,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
bij de kantonrechter: gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerde1] c.s.,
advocaat: mr. G.A. de Boer, die kantoor houdt te Meppel.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
14 juli 2020, 20 oktober 2020 en 26 januari 2021 die de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van [appellant] c.s.,
- de memorie van grieven (met 15 producties),
- de memorie van antwoord (met een productie) van [geïntimeerde1] c.s.,
- het tussenarrest van het hof van 14 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die is gehouden op
30 mei 2022.
2.2
Vervolgens hebben partijen het hof gevraagd uitspraak te doen.

3.Waar gaat de zaak over?

3.1
[appellant] c.s. woont naast [geïntimeerde1] c.s.
[geïntimeerde1] c.s. heeft een schuur gebouwd en een heg aangeplant die volgens [appellant] c.s. de erfgrens overschrijden en tot onrechtmatige hinder leiden. [appellant] c.s. vordert – samengevat – afbraak van de schuur en verwijdering of terugsnoeien van de heg.
3.2
De kantonrechter heeft de vordering tot afbraak van de overbouw afgewezen, omdat het kadaster na een grensreconstructie in 2020 concludeerde dat geen sprake is van overbouw. Vanwege onrechtmatige hinder door de heg heeft de kantonrechter wel een snoeiregeling vastgesteld.
3.3
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] c.s. is dat de vorderingen alsnog worden toegewezen en/of dat de snoeiregeling wordt aangepast.
3.4
Volgens het hof komt de overbouw ook in hoger beroep niet vast te staan en is van onrechtmatige hinder geen sprake (meer). Het wijst daarom de vorderingen van [appellant] c.s. af.

4.De vaststaande feiten

4.1
[appellant] c.s. is eigenaar van een perceel met woonhuis en winkel aan de [adres] 42 in [woonplaats1] (hierna: perceel van [appellant] c.s.). [geïntimeerde1] c.s. is eigenaar van het aangrenzende perceel met woonhuis aan de [adres] 40 in [woonplaats1] (hierna: perceel van [geïntimeerde1] c.s.).
4.2
Eind 2013-begin 2014 heeft [geïntimeerde1] c.s. de fundering gestort voor de bouw van een schuur en een beukenhaag geplant.
4.3
In februari 2014 heeft [appellant] c.s. aan [geïntimeerde1] c.s. geschreven dat [geïntimeerde1] c.s. met de schuur en de heg de erfgrens overschrijdt en hem onder meer verzocht de erfgrens te respecteren.
4.4
Medio 2014 heeft het kadaster op verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar van [appellant] c.s. (ARAG) de grens tussen de percelen van partijen gereconstrueerd. Het relaas van bevindingen dateert van 31 juli 2014. De conclusie van de reconstructie luidt dat geen sprake is van overbouw.
4.5
In 2016 heeft [geïntimeerde1] c.s. de bouw van de schuur afgerond.
4.6
Begin 2019 heeft het kadaster nogmaals op verzoek van ARAG de grens tussen de
percelen van partijen gereconstrueerd. Het relaas van bevindingen dateert van
28 januari 2019. De conclusie van deze reconstructie luidt dat wel sprake is van overbouw.
4.7
Medio 2020 heeft het kadaster op het verzoek van [geïntimeerde1] c.s., de grens tussen de percelen van partijen gereconstrueerd en daarbij in acht genomen dat er twee eerdere metingen waren met verschillende uitkomsten. Het relaas van bevindingen van het kadaster dateert van 9 juli 2020. Hierin staat onder meer het volgende:
‘Uit de door mij uitgevoerde grensreconstructie is gebleken dat de reconstructie van
31 juli 2014 (... ) correct is uitgevoerd. De reconstructie van 28 januari 2019 (... ) is niet correct uitgevoerd.’
Volgens het relaas waren bij deze grensreconstructie aanwezig [geïntimeerde1] en [appellant] c.s.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
[appellant] c.s. heeft in eerste aanleg (in conventie) - samengevat - gevorderd dat [geïntimeerde1] c.s.:
(I) hoofdelijk wordt veroordeeld tot het (doen) afbreken van de schuur, in ieder geval de overbouw, op straffe van een dwangsom,
(II) hoofdelijk wordt veroordeeld tot het verwijderen en verwijderd houden van de door hem opgerichte erfafscheiding van het erf van eisers op straffe van een dwangsom,
(III) hoofdelijk wordt verboden een erfafscheiding op te richten die de minimumafstand van 60 centimeter van de muur van eisers en/of 2 meter van het raam van eisers tot aan de erfafscheiding overstijgt, op straffe van een dwangsom,
(IV) wordt veroordeeld tot betaling van de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die bedragen.
5.2
In voorwaardelijke reconventie heeft [geïntimeerde1] c.s. - samengevat - gevorderd dat [appellant] c.s. de strook grond aan [geïntimeerde1] c.s. zal overdragen of een erfdienstbaarheid zal vestigen tot het handhaven van de bestaande toestand, tegen een redelijke schadeloosstelling, als een deel van de schuur van [geïntimeerde1] c.s. overbouwd is en dat [appellant] c.s. wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
5.3
Na de op grond van het tussenvonnis van 14 juli 2020 gehouden descente heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 20 oktober 2020 geoordeeld dat vordering (I) tot afbraak van de schuur zal worden afgewezen. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat geen grond bestaat voor de onder (II) gevorderde verwijdering van de heg maar dat de heg wel onrechtmatige hinder veroorzaakt. Vervolgens zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de aard en omvang van een snoeiverplichting die de onrechtmatige hinder kan wegnemen. Op basis daarvan is in het eindvonnis van
26 januari 2021 de volgende snoeiverplichting opgelegd aan [geïntimeerde1] c.s.:
(1) de heg dient tweemaal per jaar in de periode eind mei/juni en september te worden gesnoeid, (2) de heg dient ter plaatse van de ramen tot 20 centimeter onder de vensterbank van ieder raam te worden teruggesnoeid en (3) de heg dient aan de zijde van de woning van [appellant] c.s. te worden teruggesnoeid tot op de erfgrens.
Voor het overige zijn de vorderingen van [geïntimeerde1] c.s. afgewezen.
De proceskosten in conventie en in reconventie zijn tussen partijen gecompenseerd.

6.De vordering in hoger beroep

6.1
[appellant] c.s. vordert in het hoger beroep bij arrest uitvoerbaar bij voorraad - samengevat - [geïntimeerde1] c.s. hoofdelijk
primair: (I) te gebieden tot het (doen) afbreken van de schuur, in ieder geval de overbouw, dan wel indien het hof dit disproportioneel acht [geïntimeerde1] c.s. te veroordelen tot schadevergoeding en te verplichten tot het kopen van de grond waarop de overbouw staat tegen een marktconforme prijs,
subsidiair: (II) te gebieden tot het verwijderen en verwijderd houden van de erfafscheiding van het erf van [appellant] c.s.,
meer subsidiair:
(III) te verbieden om ter afscheiding een erfafscheiding op te richten of opgericht te houden die de minimumafstand van 60 centimeter tot aan de erfafscheiding en/of 2 meter van het raam van [appellant] c.s. overstijgt en [geïntimeerde1] c.s. te gebieden het verplichte onderhoud door een derde te laten geschieden,
(IV) te verbieden om ter afscheiding een erfafscheiding op te richten of opgericht te houden die de vensterbanken van [appellant] c.s. overstijgt, waarbij ter plaatse van de ramen van [appellant] c.s. de heg dient te worden teruggesnoeid tot 50 centimeter onder de vensterbank van ieder raam en [geïntimeerde1] c.s. te gebieden het verplichte onderhoud hiervoor door een derde te laten geschieden, alles op straffe van een dwangsom.
6.2
Het hof begrijpt de vorderingen van [appellant] c.s. zo, dat vorderingen I en II naast elkaar staan en dat vorderingen III en IV (meer) subsidiair zijn ten opzichte van vordering II.

7.De beoordeling van de grieven en de vorderingen

7.1
Samengevat richten de grieven van [appellant] c.s. zich op twee onderwerpen: (1) de vraag of sprake is van overschrijding van de erfgrens (door de schuur en de heg) en of bij de beantwoording van die vraag uitgegaan mag worden van de juistheid van de meting van het kadaster van 2020 (grieven 1 en 2) en (2) of sprake is van onrechtmatige hinder van de heg waardoor aanpassing van de door de kantonrechter vastgestelde snoeiregeling gerechtvaardigd is (grieven 3-7).
Geen overschrijding erfgrens: de grensreconstructie van juli 2020 geldt als uitgangspunt
7.2
Met grief 1 betoogt [appellant] c.s. dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de meting van 2020, omdat mogelijk bij de meting van 2020 op een verkeerde plek is begonnen met meten en van beide zijdes had moeten worden gemeten zoals in 2019 is gebeurd. Verder heeft de kantonrechter volgens [appellant] c.s. onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillende uitkomsten van de metingen en de eventuele onbetrouwbaarheid van de metingen onvoldoende in acht genomen. Grief 2 betreft de klacht dat de kantonrechter zich heeft gebaseerd op de schriftelijke stukken over de grensreconstructies en minder op zijn observaties ten tijde van de descente, waarbij – volgens [appellant] c.s. – zichtbaar zou zijn dat de erfgrens bijzonder loopt.
7.3
[geïntimeerde1] c.s. heeft gesteld dat de grensreconstructie van 2019 onjuist is, omdat niet van beide zijdes moet worden gemeten maar rondom. Deze stelling onderbouwt hij met de grensreconstructie door het kadaster uit 2020, waarin uitdrukkelijk de juistheid van de metingen van 2014 en 2019 onder de loep is genomen en waarbij de landmeter van het kadaster mondeling heeft toegelicht wat de juiste meetmethode is en waar de verschillen in de metingen in 2014 en 2019 door kwamen. Ter zitting heeft [geïntimeerde1] c.s. toegelicht dat de landmeter van het kadaster heeft uitgelegd dat bij een meting met geautomatiseerde meetapparatuur rondom het huis moet worden gemeten, om vervolgens op hetzelfde punt uit te komen. Dat laatste – het uitkomen op het punt waar men begonnen is – is ter controle dat de meting klopt. In 2019 is – anders dan in 2014 en 2020 – niet rondom het huis gemeten. Dat is waarom – aldus [geïntimeerde1] c.s. – de meting van 2020 bevestigt dat de meting van 2014 de juiste erfgrens aangeeft (toen was ook rondom gemeten) en die van 2019 niet.
Verder heeft [geïntimeerde1] c.s. betwist dat de erfgrens bijzonder loopt. Volgens hem loopt de erfgrens al jaren in een rechte lijn schuin langs de woning van [appellant] c.s. en is dat niet veranderd.
7.4
[appellant] c.s. heeft deze gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde1] c.s. niet inhoudelijk weersproken, terwijl het wel op zijn weg had gelegen om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die zijn stelling – dat de meting van 2020 onjuist is en die van 2019 juist is – ondersteunen in weerwil van de gemotiveerd toegelichte betwisting van [geïntimeerde1] c.s. op basis van de mondelinge uitleg van de landmeter. [appellant] c.s. onderbouwt evenmin waarom de kantonrechter zelf eventuele kleine metingen had moeten uitvoeren dan wel een ‘definitieve’ meting had moeten laten uitvoeren. De enkele stelling dat de kantonrechter heeft kunnen zien dat de erfafscheiding bijzonder loopt, is in ieder geval onvoldoende om te concluderen dat de meting van 2020 onbetrouwbaar zou zijn en dat niet op het schriftelijke stuk van het kadaster over die meting zou mogen worden afgegaan.
Nu [appellant] c.s. de van hem te verlangen weerspreking van de toelichting van [geïntimeerde1] c.s. ter zake van de betrouwbaarheid en juistheid van de meting van 2020 heeft nagelaten, kan niet worden geconcludeerd dat de kantonrechter ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de meting van 2020.
7.5
Aangezien de uitkomst van deze meting betekent dat van erfoverschrijding – door overbouw, dan wel met de heg – geen sprake is, zal het hof de afwijzing door de kantonrechter van de vorderingen van [appellant] tot verwijdering van de schuur (vordering I) en de heg (vordering II) bekrachtigen.
Geen sprake van onrechtmatige hinder van de heg; snoeiregeling blijft in stand
7.6
[appellant] c.s. vordert subsidiair (III en IV) – samengevat – dat de heg in hoogte en breedte wordt beperkt, zodat [appellant] c.s. er geen onrechtmatige hinder van ondervindt. De kantonrechter heeft in het vonnis van 26 januari 2021 beslist dat de heg aan de zijde van de woning van [appellant] c.s. dient te worden teruggesnoeid tot op de erfgrens en een gedetailleerde snoeiregeling vastgesteld. De grieven 3-7 zijn gericht tegen dit oordeel. Hun strekking is dat de door de kantonrechter vastgestelde snoeiregeling de onrechtmatige hinder niet wegneemt.
7.7
Concreet stelt [appellant] c.s. dat de vastgestelde snoeiregeling niet voldoet, gelet op de groeisnelheid van de heg ten opzichte van de vensterbank en omdat hij geen vrije doorgang heeft langs het pand, moeilijkheden ondervindt met het uitvoeren van onderhoud, last heeft van vocht en ongedierte en dat lichtinval en uitzicht worden beperkt. Daarnaast stelt [appellant] c.s. dat de vereiste snoeiwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd door een onafhankelijke hovenier, omdat sprake is van langdurige onrechtmatige hinder, een verstoorde relatie met [geïntimeerde1] c.s. en omdat zij geen vertrouwen hebben in de nakoming van de snoeiregeling aangezien [geïntimeerde1] c.s. halverwege juni 2021 geen uitvoering had gegeven aan de snoeiregeling.
7.8
[geïntimeerde1] c.s. heeft hiertegen onder meer ingebracht dat bij een gemiddelde groeisnelheid van 40 cm per jaar, een terugsnoeiafstand van 20 cm ruim voldoende is indien er conform de door de kantonrechter vastgestelde regeling tweemaal per jaar wordt gesnoeid. [geïntimeerde1] c.s. heeft ter zitting recente(re) foto’s getoond waaruit blijkt dat de heg minstens 20 cm is teruggesnoeid en de ramen ruimschoots zijn vrijgelaten; van lichtafname en/of beperkt uitzicht is zichtbaar geen sprake. [geïntimeerde1] c.s. was overigens uiterlijk in juni verplicht deze snoeibeurt uit te voeren. De door [appellant] c.s. ter zitting getoonde foto van 27 mei 2022 waarop een raam is te zien met enkele bladeren daarvoor, is daarom in zoverre niet alleen minder relevant (want achterhaald), maar biedt ook een vertekend beeld aangezien van beneden schuin omhoog is gefotografeerd. [appellant] c.s. heeft dit ter zitting niet meer weersproken.
Voorts heeft [geïntimeerde1] c.s. aan de hand van de overgelegde foto’s betwist dat er onvoldoende ruimte zou zijn tussen de muur en de heg; zichtbaar is immers dat er wel degelijk voldoende ruimte is voor doorgang door een persoon tussen de heg en de woning van [appellant] c.s., waarbij is toegelicht dat het feit dat de doorgang ter hoogte van de pijp tegen de woning van [appellant] c.s. wel beperkt is, niet het gevolg is van de heg maar van die pijp. Ook heeft [appellant] c.s. het recht vanaf het perceel van [geïntimeerde1] c.s. onderhoud en/of schoonmaakwerkzaamheden te verrichten aan de muur en/of het raam en is hij daartoe ook altijd in de gelegenheid gesteld door [geïntimeerde1] c.s.
De blote stelling van [appellant] c.s. ten slotte dat sprake zou zijn van onrechtmatige hinder in de vorm van vochtdoorslag (volgens constatering door hun timmerman) en ongedierte, heeft [appellant] c.s. na betwisting door [geïntimeerde1] c.s. niet meer onderbouwd met bijvoorbeeld foto’s, een verklaring van de timmerman of een offerte van een expert in vocht- of ongediertebestrijding.
7.9
Het hof is van oordeel dat in het licht van de betwisting door [geïntimeerde1] c.s., [appellant] c.s. de gestelde onrechtmatige hinder, laat staan van langdurige aard, onvoldoende heeft onderbouwd. Bij deze stand van zaken bieden de stellingen van [appellant] c.s. onvoldoende grond voor aanpassing van de snoeiregeling zoals deze door de kantonrechter is vastgesteld en evenmin voor aanwijzing van een onafhankelijke hovenier ter uitvoering van deze regeling; niet is gebleken immers dat de snoeiregeling niet wordt nagekomen. Het feit dat volgens [appellant] c.s. de onderlinge verhouding is verstoord, is op zichzelf onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Ten slotte en volledigheidshalve overweegt het hof nog dat voor zover [appellant] c.s. heeft beoogd de gestelde onrechtmatige hinder ook ten grondslag te leggen aan de (onder II.) gevorderde verwijdering van de heg, die grondslag – om voormelde redenen – het gevorderde in zoverre evenmin kan dragen.
7.1
Dit betekent dat de grieven (3-7) falen en het hoger beroep ook in zoverre niet slaagt.
De vonnissen van de kantonrechter zullen worden bekrachtigd en [appellant] c.s. zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

8.De slotsom

8.1
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd.
8.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde1] c.s. worden vastgesteld op € 338,- aan griffierecht, en € 2.228,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II à € 1.114,- = € 2.228,-).

9.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
- bekrachtigt de vonnissen van 20 oktober 2020 en 26 januari 2021 die de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen;
- veroordeelt [appellant] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde1] c.s. vastgesteld op € 338,- voor griffierecht en op
€ 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Koolhoven, M. Willemse en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
4 oktober 2022.