Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
Wat de erfgenamen uit bovengenoemde nalatenschap hebben verkregen, valt op grond van het door erflaatster gemaakte testament niet in enige gemeenschap van goederen en mag niet in aanmerking worden genomen bij een verrekenbeding’. Vast staat dat de man een van de erfgenamen is en dat het geld van de erfenis en de schenking naar een privérekening van hem is overgemaakt. Het hof is van oordeel dat voldoende is gebleken dat oma ook de bedoeling had € 5.000,- bij uitsluiting te schenken, nu dit bedrag op 15 augustus 2013, slechts één week voor haar overlijden, is overgemaakt met de omschrijving ‘van de liefste’. De overgelegde verklaringen van familieleden van de man steunen die bedoeling. Verder is voldoende aannemelijk dat de ontvangen gelden in de gemeenschap zijn gevloeid, zodat de man recht heeft op een vergoeding. Voor het bestaan van een (stilzwijgende) afspraak tussen partijen dat geen vergoeding verschuldigd zou zijn met betrekking tot bepaalde uitgaven ter zake van gemeenschapsschulden (ook wanneer deze geheel of ten dele gefinancierd zouden zijn uit privévermogen), zoals de vrouw nog heeft aangevoerd, heeft het hof geen aanwijzingen gevonden. Van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat inning van deze vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is evenmin gebleken. Grief VIII slaagt en de vrouw dient voormeld bedrag aan de man te betalen.