ECLI:NL:GHARL:2022:8451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
21-003893-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorwaardelijke gevangenisstraf wegens rijden met ongeldig rijbewijs en weigeren bloedonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en het weigeren van een bloedonderzoek na verdenking van rijden onder invloed van drugs. De verdachte ontkent te hebben gereden, maar het hof oordeelt dat de politie voldoende bewijs heeft geleverd dat de verdachte als bestuurder van de auto is aangetroffen. De auto is verbeurd verklaard. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaren gevorderd, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de verdachte schuldig heeft bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdachte had eerder al een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd gekregen, wat heeft geleid tot de tenuitvoerlegging van deze straf. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de gevangenisstraf voorwaardelijk opgelegd, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003893-21
Uitspraak d.d.: 3 oktober 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 augustus 2021 met parketnummer 96-039933-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-165040-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging, strekkende tot ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden, alsmede verbeurd verklaring van de inbeslaggenomen auto. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de politierechter de vordering tenuitvoerlegging geheel toegewezen en de in beslag genomen auto verbeurd verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straatnaam 1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.
hij op of omstreeks 13 februari 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 1 tenlastegelegde feit

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat ten aanzien van het eerste feit ruimte is voor twijfel of verdachte de auto heeft bestuurd, en bij twijfel moet vrijspraak volgen. De raadsman voert aan dat verdachte helder is geweest in hoe het volgens hem is gegaan. Hij heeft dat meteen bij de politie aangegeven. Hij heeft gezegd dat hij niet heeft gereden. Het verhaal van verdachte is plausibel. Het is de vraag of de politie in het donker heeft kunnen zien dat het verdachte was bij de auto. Het kan evengoed iemand anders zijn geweest. Het is de vraag of overtuigend vast valt te stellen dat het verdachte is geweest die zonder geldig rijbewijs heeft gereden.
Oordeel van het hof
De politie heeft in het proces-verbaal van bevindingen opgeschreven wat zij hebben waargenomen. Hieruit volgt dat zij verdachte aan de bestuurderskant van zijn auto hebben zien instappen en vervolgens hebben zien rijden. Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de inhoud van het proces-verbaal, inclusief de waarnemingen met betrekking tot het optreden van verdachte als bestuurder van de auto.
Op grond van het voorgaande, in samenhang met de verklaring van verdachte dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2020, nummer [nummer 2] opgenomen op pagina 20 en 21 van het dossier met nummer [nummer 3] , voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
Op donderdag 13 februari 2020 waren wij belast met een regionale projectdienst in de provincie [provincie] . Op genoemde datum bevonden wij ons omstreeks 22:20 uur op de parkeerplaats van de het treinstation [treinstation] gelegen aan de [straatnaam 1] te [plaats] . Ons was ambtshalve bekend dat verdachte [verdachte] veelvuldig een motorvoertuig bestuurde terwijl hij niet in het bezit is van een geldig rijbewijs. Wij zagen dat het voertuig van de verdachte [verdachte] , een [kleur] [auto] voorzien van kenteken [kenteken] in een parkeerhaven voor zijn woning aan de [adres] geparkeerd stond. Wij zagen dat het voertuig in de rijrichting van het station stond. Wij zagen dat [verdachte] vanaf zijn woning naar de passagier zijde van zijn voertuig liep. Wij zagen dat hij het portier opende en enkele seconden later weer sloot. Wij zagen dat [verdachte] achter zijn voertuig langs naar de bestuurderszijde liep. Wij zagen dat hij het portier aan de bestuurders zijde opende en achter het stuur plaats nam.
Wij zagen dat de verlichting van de [auto] aanging en dat de bestuurder met de
richtingaanwijzer richting aangaf naar rechts en de parkeerhaven verliet. Wij zagen
dat het voertuig op de [straatnaam 1] keerde en richting de kruising met [straatnaam 2] reed.
Wij zagen dat de bestuurder met zijn voertuig de kruising overstak en de [straatnaam 3] op reed. Wij zagen dat de bestuurder met zijn voertuig aan het einde van de [straatnaam 3] rechtsaf de [straatnaam 4] op reed en direct daarna linksaf het [straatnaam 5] op reed en zijn voertuig achteruit een parkeerhaven in probeerde te steken.
Wij verbalisanten zijn voor het voertuig langs gereden en zagen in het licht van onze
koplampen de ons ambtshalve bekende [verdachte] achter het stuur van de [kleur] [auto]
zitten terwijl hij achteruit de parkeerhaven in reed.
Wij verbalisanten hebben ons kenbaar gemaakt als opsporingsambtenaren van de politie en hebben ons met ons politie legitimatie bewijs gelegitimeerd.
Ik verbalisant [verbalisant 2] heb [verdachte] gevorderd om zijn rijbewijs te tonen.
Wij verbalisanten hoorden dat [verdachte] zei: Ik heb geen rijbewijs.
Ik verbalisant [verbalisant 2] heb [verdachte] nogmaals nagetrokken via het systeem van de RDW en zag dat hij op 28 maart 2019 en 30 mei 2019 gepakt was voor het rijden met een ingevorderd rijbewijs en dat zijn rijbewijs op 06 november 2019 door het CBR ongeldig is verklaard.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 14 februari 2020, nummer [nummer 4] , opgenomen op pagina 13 tot en met 15 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
V verdachte
P1 verhoorder [verbalisant 3]
P1: Ben jij ervan op de hoogte dat je geen voertuig mag besturen?
V : "Jawel."

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde feit

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht beide tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte niet heeft meegewerkt aan een speekseltest en bloedonderzoek omdat hij verklaart niet te hebben gereden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het erop lijkt dat meteen na de weigering van het voorlopig ademonderzoek een bevel tot bloedonderzoek is afgegeven, op grond van aanwijzingen die in het proces-verbaal beschreven worden. De verbalisanten roken alcohol en de ogen van verdachte waren bloeddoorlopen en wazig. Dit zijn niet zonder meer aanwijzingen van verdovende middelen, aldus de raadsman. Het is de vraag of men niet een bevel tot ademanalyse had moeten geven in plaats van een bevel tot bloedonderzoek. Strikt genomen kun je zeggen dat verdachte heeft geweigerd. Hij dacht dat dat mocht omdat hij niet gereden had.
Oordeel van het hof
De politie heeft blijkens het proces-verbaal rijden onder invloed waargenomen dat verdachte waterig/wazige, bloeddoorlopen ogen had. Voorts heeft de politie waargenomen dat in het midden console van het voertuig van verdachte een leeg gripzakje lag en in het portier aan de bestuurderszijde zagen verbalisanten gebruikersmiddelen liggen.
Op grond van deze waarnemingen waren naar het oordeel van het hof het vorderen van medewerking aan de speekseltest en daarna het bevel tot medewerking aan het bloedonderzoek gerechtvaardigd. Uit het proces-verbaal rijden onder invloed komt naar voren dat verdachte alle medewerking heeft geweigerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde feit.
De door het hof gebezigde bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal rijden onder invloed van 13 februari 2020, nummer [nummer 1] opgenomen op pagina 8 tot en met 12 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [hulpofficier van justitie]
Op donderdag 13 februari 2020 om 22:30 uur zagen wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ), dat de hierna genoemde persoon als bestuurder van een voertuig personenauto reed op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het [adres] , [plaats] , binnen de gemeente [gemeente] .
De bestuurder verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde
lucht, hetgeen ons bleek uit: de verdachte gaf na meerdere keren vragen geen antwoord. Hierop hebben wij hem de gevolgen van het weigeren uitgelegd en hem nogmaals gevraagd mee te werken aan een speekseltest. Hierop gaf de verdachte weer geen antwoord. Hierop hebben wij aangegeven wanneer hij geen antwoord geeft, wij ervan uit gaan dat hij niet mee wil werken. Hierop gaf de verdachte weer geen antwoord.
De bestuurder verleende geen medewerking aan de speekseltest, hetgeen ons, bleek uit: de verdachte gaf na meerdere keren vragen geen antwoord. Hierop hebben wij hem de gevolgen van de weigering uitgelegd. Ook hier gaf hij geen antwoord op. Hierop hebben wij aangegeven wanneer hij geen antwoord geeft, wij ervan uit gaan dat hij niet mee wil werken. Hierop gaf de verdachte weer geen antwoord.
Wij verbalisanten zagen in het voertuig van de verdachte in het midden console een leeg
gripzakje liggen, in het portier aan de bestuurders zijde zagen wij gebruikersmiddelen
liggen en tevens zagen wij achter in het voertuig lege blikken bier liggen.
Wij, [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , vermoedden dat de verdachte naast alcoholhoudende drank, tevens onder invloed van een andere stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid Wegenverkeerswet 1994 verkeerde.
Ik, [verbalisant 4] , heb de verdachte gevraagd toestemming te verlenen tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende daartoe geen toestemming.
Op donderdag 13 februari 2020 heb ik, [hulpofficier van justitie] (GRN00078), in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie, de verdachte bevolen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, waarbij de verdachte is medegedeeld, dat een weigering een misdrijf oplevert. De verdachte gaf geen gevolg aan dit bevel. Dit bleek uit: de verdachte gaf aan nergens aan mee te willen werken. Hierop heb ik de verdachte de gevolgen van de weigering uitgelegd. Hierop zei de verdachte: “Ik wil nergens aan meewerken”.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 13 februari 2020 te [plaats] , terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straatnaam 1] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
2.
hij op 13 februari 2020 te [plaats] als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 13 februari 2020 een personenauto bestuurd, ondanks dat zijn rijbewijs op dat moment ongeldig was verklaard door het CBR. Een dergelijke beslissing van het CBR heeft tot doel de verkeersveiligheid te bevorderen. De verdachte, die wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en desondanks als bestuurder aan het verkeer deelnam, heeft zich hiervan niets aangetrokken. Verdachte heeft bovendien niet voldaan aan de verplichting om mee te werken aan een bloedonderzoek, nadat tegen hem de verdenking was ontstaan dat hij onder invloed van – onder andere – drugs de auto heeft bestuurd. Hierdoor heeft verdachte de handhaving van de verkeerswetgeving en de controle op de veiligheid in het verkeer door de politie belemmerd.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 augustus 2022 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer voor soortgelijke feiten als onderhavige.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, begrijpt het hof dat verdachte sinds enkele jaren geen drugs meer gebruikt en dat hij op het rechte pad wil blijven, onder andere voor zijn kinderen. Verdachte heeft sinds oktober 2020 zijn rijbewijs terug.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof daarom oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 96-165040-18

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 10 september 2019 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Verbeurdverklaring

Het onder 1 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslaggenomen en nog niet teruggegeven auto. De auto behoort verdachte toe en zal daarom worden verbeurdverklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Personenauto.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 september 2019, parketnummer 96-165040-18, te weten van:
de ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 3 oktober 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Geelhoed is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.