ECLI:NL:GHARL:2022:8396

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
21-004513-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte met opzet op slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van doodslag op zijn schoonmoeder, die op 26 oktober 2017 dood werd aangetroffen in haar woning. Het hof oordeelt dat de verdachte het slachtoffer door geweld op vitale delen van het lichaam, zoals neus, hals en romp, heeft gedood. De verdachte had in voorwaardelijke zin opzet op de dood van het slachtoffer. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt een gevangenisstraf van zes jaar op, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De verdachte had eerder al geweld gebruikt tegen het slachtoffer en was bekend met haar kwetsbare gezondheid. Het hof concludeert dat de verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en dat de doodslag de rechtsorde ernstig heeft geschokt. De verdachte is lijdende aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis, wat bijdraagt aan het recidiverisico. De strafoplegging is mede gericht op behandeling van de verdachte, om toekomstige agressie te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004513-19
Uitspraak d.d.: 30 september 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 augustus 2019 met parketnummer 16-707348-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
thans verblijvende in penitentiaire inrichting [verblijfplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de veroordeling voor feit 1.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. W.B. Lisi, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Omvang van het hoger beroep

Namens verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het hoger beroep is bij akte uitsluitend gericht tegen de veroordeling voor feit 1. Dit brengt mee dat de beslissingen met betrekking tot feit 2 niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen. Wel zal het hof op de voet van artikel 423, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering moeten beslissen welk gedeelte van de uitgesproken hoofdstraf en welke maatregelen geacht moeten worden door de rechtbank te zijn opgelegd ter zake van feit 2.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, en voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] gepleegd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het neusbeen en/of een breuk van het strottehoofd en/of een of meer ribbreuken, heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond te stompen en/of slaan en/of trappen en/of schoppen en/of drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de hals te stompen en/of slaan en/of trappen en/of schoppen en/of drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de romp te stompen en/of slaan en/of trappen en/of schoppen en/of drukken en/of gedrukt te houden, althans een of meer geweldshandeling(en) tegen die [slachtoffer] te plegen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;meer subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te [pleegplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] heeft gepleegd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte verantwoordelijk is voor het fatale geweld bij het slachtoffer. Het slachtoffer is overleden ten gevolge van algehele weefselschade ontstaan door zuurstofgebrek en/of reflectoire hartritmestoornissen. Dit is ontstaan door geweld op de mond, de hals en/of de romp. Dit geweld heeft kort voor het overlijden van het slachtoffer plaatsgevonden. Er is – naast de bewoners van [adres] te [pleegplaats] – niemand in de woning aanwezig geweest in de nacht van 23 oktober 2017 op 24 oktober 2017. Verdachte is de enige die die nacht wakker en actief is geweest. Verdachte is bij het slachtoffer op de kamer geweest en heeft onderwerpen met haar besproken die eerder meermalen tot agressie van de zijde van verdachte hebben geleid. Het geweld dat in de fatale nacht op het slachtoffer is uitgeoefend en tot haar dood heeft geleid, komt overeen met het geweld dat verdachte eerder op haar heeft uitgeoefend. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen zodat medeplegen niet bewezen kan worden verklaard.
Opzet
Op een filmpje van 24 juni 2017 zegt verdachte dat hij een fout gaat maken en dat hij bereid is de keel van het slachtoffer dicht te knijpen net zolang als haar dochter geen adem heeft gehad. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij op de dag dat er door de bewoners van [adres] collectief geweld jegens het slachtoffer is gebruikt, haar (het slachtoffer) wel kon omleggen: “als ik een pistool had gehad, had ik zo een kogel door d’r hoofd gemaaid”. Verdachte was op de hoogte van de zwakke gezondheid van het slachtoffer. Verdachte heeft in de fatale nacht geweld uitgeoefend op verschillende vitale delen van het lichaam van het slachtoffer, namelijk lichaamsdelen die noodzakelijk zijn voor de ademhaling en zuurstoftoevoer. Het fatale geweld is naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer, dat hieruit het opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, kan worden afgeleid.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Uit het dossier is niet te reconstrueren door wie, wanneer en op welke wijze het bij het slachtoffer geconstateerde letsel is toegebracht en welk letsel tot haar dood heeft geleid. De forensische rapportages sluiten niet uit dat eerder op het slachtoffer uitgeoefend geweld aan het overlijden heeft bijgedragen. Niet is vastgesteld dat de vormen van geweld die in het sectierapport zijn beschreven, moeten hebben plaatsgevonden in de fatale nacht. Ook is niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte een bezoek aan het slachtoffer heeft gebracht in die nacht. Het DNA van verdachte dat in de hals van het slachtoffer is aangetroffen dwingt allerminst tot de conclusie dat het verdachte is geweest die het slachtoffer, kort voor het overlijden, bij de hals heeft gegrepen op een wijze die tot haar dood heeft geleid. Het is mogelijk dat dit letsel (in de hals) helemaal niet aan haar dood heeft bijgedragen. Bovendien is het aantreffen van de relatief geringe hoeveelheid DNA van verdachte niet in verbinding te brengen met het onder meer (samen)drukkend geweld op de hals/kaaklijn van het slachtoffer. En op de mond- en neusstreek – waarop ook geweld is uitgeoefend – is geen DNA-materiaal aangetroffen.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde. Niet kan worden vastgesteld dat in de tenlastegelegde pleegperiode zwaar lichamelijk letsel is toegebracht ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Het is niet bekend wanneer het slachtoffer de breuk in het schildkraakbeen en de neusbreuk heeft opgelopen. Voor zover kan worden vastgesteld dat de ribbreuken zijn opgekomen in de tenlastegelegde periode, kan dit letsel niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
Als wordt vastgesteld dat verdachte onder meer (samen)drukkend geweld op de hals/kaaklijn van het slachtoffer heeft uitgeoefend, dan wordt aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer ontbreekt. De exacte aard van de geweldshandelingen is niet duidelijk geworden. Er kan niet worden gesteld dat het overlijden van het slachtoffer met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de voornoemde gedragingen is veroorzaakt. Van de nogal uiteenlopende geweldshandelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen kan niet worden gezegd dat zij per definitie de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven roepen, laat staan dat kan worden vastgesteld dat verdachte die aanmerkelijke kans zou hebben aanvaard.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Het slachtoffer is op 26 oktober 2017 dood aangetroffen in de woning aan [adres] te [pleegplaats] .
Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten volgt dat het slachtoffer op 23 oktober 2017 nog leefde, en op 24 oktober 2017 in de ochtend dood in bed is aangetroffen.
Uit het “Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet-natuurlijke dood” van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 9 april 2018 volgt dat bij de sectie meerdere letsels verspreid op het lichaam werden vastgesteld. Het intreden van de dood van het slachtoffer wordt verklaard door algehele weefselschade ontstaan door zuurstofgebrek en/of reflectoire hartritmestoornissen. Dit is ontstaan door uitwendig mechanisch stomp botsend geweld of samendrukkend geweld op de neus en de mond, uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld op de hals/kaaklijn, al of niet in combinatie met stomp botsend geweld of uitwendig mechanisch stomp botsend geweld op de romp of (samen)drukkend geweld op de romp, elk op zich of in combinatie.
Blijkens het “Toxicologische onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ” d.d. 7 mei 2018 kan op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologisch onderzoek tot een bijdrage van ethanol, drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
Het is de vraag wie het slachtoffer in de nacht van 23 oktober 2017 op 24 oktober 2017 om het leven heeft gebracht.
Uit de verklaringen van de bewoners van de woning volgt niet dat andere personen dan de bewoners in de woning zijn geweest in de fatale nacht. Het dossier geeft hiertoe evenmin aanwijzingen.
Uit het dossier volgt ook geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan verdachte in de betreffende nacht bij het slachtoffer is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij in de nacht naar de kamer is gegaan waar het slachtoffer lag: “Ben ik nog naar haar toe gegaan, toen ben ik op mijn knieën voor haar gaan zitten, heb ik gevraagd waarom zij mij zo haatte (…)”. De andere bewoners waren toen in hun slaapkamer.
Verdachte heeft op 24 oktober 2022 tussen 00:44 uur en 00:57 uur negen keer gebeld om filmpjes te bestellen. Verdachte heeft de filmpjes, waar hij alerter van wordt, die nacht ontvangen. Uit het proces-verbaal van bevindingen nader onderzoek tijdlijn Samsung telefoon van [verdachte] volgt dat verdachte om 02:03:12 uur een whatsappbericht heeft verstuurd naar zijn moeder. De buurman van verdachte heeft verklaard dat hij verdachte tussen 05:45 uur en 06:00 uur op de trap in het trappenhuis zag zitten. Gelet op voorgaande stelt het hof vast dat verdachte wakker en actief is geweest in de fatale nacht.
Tijdens het onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer is de hals bemonsterd. Uit een “rapport aanvullend DNA-onderzoek” d.d. 10 januari 2018 van het NFI volgt dat het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering 1 miljard keer waarschijnlijker is als het waar is dat de bemonstering DNA bevat van het slachtoffer en verdachte, dan wanneer het DNA bevat van het slachtoffer en een willekeurig gekozen onbekende persoon. Uit een aanvullend proces-verbaal van bevindingen bemonstering hals d.d. 2 augustus 2021 volgt dat de linkerzijde van de hals tot de voorzijde van de hals is bemonsterd. Juist aan de hals/kaaklijn was blijkens een letseldateringsrapport van het VUmc d.d. 9 november 2017 sprake van vitaal letsel dat, gezien het immuunprofiel, passend is bij een meerdere minuten tot enkele tientallen minuten oud letsel.
Verdachte heeft zelf wisselend en tegenstrijdig verklaard over de tijd waarop hij is gaan slapen en wat hij in de nacht van 23 oktober 2017 op 24 oktober 2017 zou hebben gedaan.
Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien komt het hof tot het oordeel dat verdachte het slachtoffer door toepassing van geweld op neus, mond, hals/kaaklijn en romp heeft gedood.
Omdat er geen aanwijzingen zijn dat anderen bij de dood van het slachtoffer betrokken zijn, komt het hof tot de conclusie dat geen sprake is van medeplegen.
Opzet
Uit de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten, alsmede uit de talrijke filmopnames die door verdachte en de echtgenote van verdachte zijn gemaakt, komt naar voren dat verdachte al geruime tijd in de veronderstelling leefde dat het slachtoffer verdachte en twee van haar dochters probeerde te vergiftigen. Aanwijzingen voor een dergelijke mogelijke vergiftiging zijn blijkens een toxicologisch onderzoek d.d. 18 mei 2018 overigens niet gevonden. Er was voorts al maanden veel onrust in huis over een mogelijke uithuisplaatsing van de jongste dochter van het slachtoffer (tevens schoonzusje van verdachte), en de zorgen om het huishouden. Daarbij is het meermalen gekomen tot geweldsuitbarstingen en bedreigingen met geweld door verdachte. Uit een beschrijving van de filmopnames d.d. 24 juni 2017 volgt dat verdachte zegt dat hij “bereid is om de keel van het slachtoffer dicht te knijpen net zolang haar dochter geen adem heeft gehad”, en dat hij een fout gaat maken als hij te lang bij het slachtoffer in de buurt is. Bij de politie heeft verdachte op 1 november 2017 verklaard dat hij zo kwaad was (over de vermeende vergiftiging) dat hij het slachtoffer wel kon omleggen en als hij een pistool had, “hij een kogel door het hoofd van het slachtoffer had gemaaid”.
Het hof stelt vast dat verdachte onder meer (samen)drukkend geweld op de neus, mond, hals/kaaklijn en romp van het slachtoffer heeft uitgeoefend. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd en de hals kwetsbare delen van het lichaam zijn. Daarnaast geldt naar algemene ervaringsregels dat het uitoefenen van geweld op neus/mond en hals kan leiden tot zuurstofgebrek en daarmee tot de dood. Verdachte had in de maanden voorafgaand aan het overlijden al meermalen fors geweld toegepast op het slachtoffer (feit 2). Verdachte was bovendien bekend met de kwetsbare gezondheid van het slachtoffer, en hij was getergd door de vermeende vergiftiging door het slachtoffer. Al deze feiten en omstandigheden in aanmerking genomen komt het hof tot het oordeel dat verdachte in voorwaardelijke zin, de opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Het door verdachte toegepaste geweld kan naar zijn uiterlijk verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht, dat het niet anders kan dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer aanvaard. Het hof is concluderend van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hijop één of meer tijdstippeninof omstreeksde periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te [pleegplaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebbenverdachteen/of (één of meer van) zijn mededader(s)met dat opzet die [slachtoffer]meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond gestompt en/of geslagenen/of getrapt en/of geschopten/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals gestompt en/of geslagenen/of getrapt en/of geschopten/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukten/of gedrukt gehouden, althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] gepleegd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Strafbepaling ex artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor
feit 2
Het hof zal allereerst, overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering, een straf en/of maatregel bepalen voor het niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rechtbank onder feit 2 bewezenverklaarde feit.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze straf te bepalen op twee jaren.
Bij het bepalen van de straf voor dat feit heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen door de rechtbank bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte.
Het hof is van oordeel dat de straf ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde moeten worden bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.

Oplegging van straf en maatregel voor feit 1

In eerste aanleg is verdachte, kort gezegd en zakelijk weergegeven, veroordeeld voor doodslag – en het niet aan het oordeel van het hof onderworpen feit 2 – tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek overeenkomstig met artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en is hem de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (ongemaximeerd) opgelegd.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot – uitgaande van een veroordeling van verdachte voor feit 2 van twee jaren – verdachte voor de doodslag te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duren van zes jaren met aftrek overeenkomstig met artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en oplegging van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag van zijn schoonmoeder. Verdachte heeft daarmee het leven, het meest kostbare bezit dat een mens heeft, ontnomen. Het slachtoffer is voorafgaand aan het overlijden door verdachte langdurig en meermalen vernederd, beledigd en bedreigd. Dit alles heeft zich in de woning van het slachtoffer afgespeeld, daar waar zij zich bij uitstek veilig had moeten voelen. Het slachtoffer bood zelfs onderdak aan verdachte en zijn partner in haar woning. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen.
Het leed dat hiermee aan de nabestaanden is toegebracht, is bijzonder groot, zoals is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring namens [naam] , de jongste dochter van het slachtoffer. Tevens heeft de doodslag op het slachtoffer de rechtsorde ernstig geschokt en het veiligheidsgevoel aangetast.
Het hof heeft wat betreft de persoon van verdachte gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 augustus 2022, waaruit enkele oudere veroordelingen volgen voor met name vermogensdelicten.
Omdat verdachte zich niet kon verenigen met (een groot deel) van de inhoud van de Pro Justitia rapportage van het NIFP (locatie Pieter Baan Centrum) gedateerd 1 augustus 2018 (hierna verder PBC-rapportage), werd in hoger beroep verzocht om een psycholoog en een psychiater te benoemen voor het uitbrengen van een nieuwe dubbelrapportage. Bij tussenarrest van dit hof van 20 oktober 2020 werd dit verzoek toegewezen en werden door de raadsheer-commissaris twee gedragsdeskundigen (psycholoog en psychiater) benoemd voor het uitbrengen van een persoonlijkheidsonderzoek. Blijkens rapportages van psychiater M.M. Sprock van 18 juni 2021 en psycholoog J. Heerschop van 25 juni 2021 was verdachte echter niet bereid zijn medewerking te verlenen aan het nader onderzoek, althans niet zonder voorwaarden te stellen. Ook heeft verdachte ter terechtzitting van dit hof op 28 maart 2022 verklaard angst te hebben voor een onjuiste invulling door de deskundigen en dat hij om die reden niet met hen in gesprek is gegaan. Gelet hierop concludeert het hof dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een nader persoonlijkheidsonderzoek. Om die reden zal het hof ook de resultaten van de PBC-rapportage in zijn overwegingen betrekken bij zijn oordeel welke straf en/of maatregel passend en geboden is.
Uit de PBC-rapportage volgt dat verdachte lijdende is aan een zeer ernstige persoonlijkheidsstoornis, waarbij er een veelheid aan met name antisociale en borderline kenmerken kunnen worden onderscheiden. De meest op de voorgrond staande kenmerken betreffen zijn impulsiviteit, affectlabiliteit, vijandigheid, achterdocht, snelle krenkbaarheid, geprikkeldheid, gewetensproblematiek en de tijdens het onderzoek continue staat van (dreigende) overspannenheid. Verder wordt een paranoïde grondhouding waargenomen. Verdachte voelt zich snel onheus bejegend en chronisch achtergesteld. Daarnaast is er bij verdachte sprake van psychopathie. Naast de persoonlijkheidsproblematiek is er sprake van psychotische kwetsbaarheid en verslavingsgevoeligheid. Er wordt een behoorlijke doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek verondersteld in de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Verdachtes krenkbaarheid, achterdocht, impulsiviteit en snel oplopende heftige gevoelens van woede, voortkomend uit zijn ernstige persoonlijkheidsproblematiek, gecombineerd met een gebrekkige empathie en externaliserende houding maken hem kwetsbaar om snel en verhoogd agressief te reageren. Er wordt geadviseerd verdachte het hem ten laste gelegde in verminderende mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, zowel op de lange, middellange en korte termijn indien verdachte bij ongewijzigde omstandigheden zou terugkeren in de maatschappij. Er wordt geadviseerd tot het opleggen van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Verdachte wordt niet in staat geacht zich binnen een voorwaardelijk kader aan de gestelde voorwaarden te kunnen houden.
Uit de Pro-Justitia rapportages van psychiater Sprock en psycholoog Heerschop volgt dat verdachte niet heeft meegewerkt aan de onderzoeken, waarbij zijn achterdocht mogelijk een rol heeft gespeeld. Een klinisch onderzoek zou de enige manier zijn om meer (aanvullend) zicht te krijgen op verdachte, maar een tweede poging tot klinische onderzoek lijkt niet zinvol gelet op de boosheid en achterdocht van verdachte tegenover het PBC. Gelet op voorgaande is een uitspraak over de mate van toerekenbaarheid door deze deskundigen niet mogelijk. Ook is het voor hen niet mogelijk te komen tot een uitspraak over het recidiverisico en een eventuele behandeling in juridisch kader.
Het hof concludeert dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis die aan de basis staat van verdachtes handelen en dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Dat maakt dat het onverantwoord is om verdachte onbehandeld in de maatschappij te laten terugkeren.
Gelet op de ernst en de aard van het feit kan niet worden volstaan met een andere dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht – voor feit 1 – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en de oplegging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging passend en geboden. Voor feit 2 heeft het hof het strafdeel bepaald op één jaar, zodat verdachte in totaal wordt veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, met aftrek van voorarrest. Verdachte bevindt zich sinds 30 oktober 2017 in voorarrest. Het hof is van oordeel dat het belangrijk is dat verdachte op korte termijn kan starten met de behandeling van zijn problematiek, hetgeen in deze strafoplegging tot uitdrukking komt. Behandeling komt niet alleen verdachte ten goede maar ook de samenleving als geheel, die als gevolg van de behandeling in de toekomst hopelijk verschoond blijft van verdachtes ongeremde agressie. In zijn strafoplegging heeft het hof bovendien rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop meer dan vier jaar gevangenisstraf is gesteld, terwijl bij het begaan van het misdrijf bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Ook is het hof van oordeel dat dat veiligheid van anderen de oplegging van de terbeschikkingstelling eist. De maatregel is ongemaximeerd.
De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder
2 subsidiairbewezenverklaarde op:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder
1 primairtenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. S. Weening, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.