ECLI:NL:GHARL:2022:8379

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
21-002318-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond in de nacht van 11 op 12 augustus 2019 in Norg, waar de verdachte de aangeefster, [slachtoffer 1], heeft geprobeerd te wurgen. De aangeefster verklaarde dat zij meerdere keren bij haar keel was gegrepen, waardoor zij bewusteloos raakte. Getuigen bevestigden haar verklaring en de politie vond letsel dat overeenkwam met haar beschrijving. Het hof oordeelde dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor mishandeling van twee andere slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], die hij in april 2019 in Berltsum heeft geslagen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en een gebiedsverbod. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002318-20
Uitspraak d.d.: 30 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, onder parketnummers 18-950034-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging, onder parketnummers 21-004087-18, 18-252349-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van de verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarden: een contactverbod met [slachtoffer 1] , een gebiedsverbod in het dorp Norg, in de gemeente Noordenveld en een alcohol- en drugsverbod, met reclasseringstoezicht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 21-004087-18, 18-252349-17 geheel toe te wijzen en bevestiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Hoogendoorn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 30 juni 2020 de verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij Verslavingszorg Noord-Nederland (VNN) Assen;
  • meewerken aan diagnostiek en eventueel aan een (ambulante) behandeling;
  • onthouden van alcohol en verdovende middelen en meewerken aan naleving door middel van urine- en ademonderzoek;
  • contactverbod met [slachtoffer 1] ; en
  • gebiedsverbod in het Dorp Norg, in de gemeente Noordenveld;
met oplegging van reclasseringstoezicht.
De rechtbank heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1) de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.330,09, bestaande uit € 330,09 materiële- en € 2.000,- immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2019, het overige niet-ontvankelijk verklaard, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet-betaling 33 dagen gijzeling, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Voorts heeft de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,- immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 april 2019, het overige niet-ontvankelijk verklaard, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij niet-betaling 10 dagen gijzeling, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Ten slotte heeft de rechtbank de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder parketnummers 21-004087-18 en 18-252349-17 afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, althans in de gemeente Noordenveld, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgedrukt/ dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar stoma heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, althans in de gemeente Noordenveld, meermalen, althans eenmaal, (telkens) aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, (telkens) hierin bestaande dat verdachte
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgedrukt/ dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar stoma heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen;
1. meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, althans in de gemeente Noordenveld, meermalen, althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en/of de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en/of enige tijd dichtgedrukt/ dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] aan haar haren heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar stoma heeft gestompt en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer 1] tegen haar hoofd heeft gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2019, te Berltsum, in de gemeente Waadhoeke,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen
en/of
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De verdediging heeft in het verlengde hiervan vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman, kort samengevat, aangevoerd dat aangeefster niet betrouwbaar heeft verklaard over de aanleiding en het toegepaste geweld. Verdachte heeft in ieder geval geen voorwaardelijk opzet gehad op de dood. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de kans op de dood aanmerkelijk is geweest.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde feit wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
De feiten [1]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar in de avond van 11 augustus 2019 te Norg meerdere keren heeft geprobeerd te wurgen door met zijn rechterarm en -hand om haar keel heen te gaan respectievelijk haar keel en hals hard dicht te knijpen, waardoor aangeefster weinig lucht kreeg en twee keer out is gegaan. Aangeefster hoorde verdachte zeggen: ‘Nu ga je eraan’. [2]
Getuige [getuige] , de buurman van aangeefster, heeft verklaard dat hij op 12 augustus 2019, omstreeks 00:15-00:20 uur, wakker werd van gegil buiten. Iemand (het hof begrijpt: aangeefster) riep: "help, help". Ook hoorde [getuige] "bel 112" en daarna opnieuw gegil, hetgeen klonk als een angstkreet. [getuige] is naar buiten gerend richting D12, waar aangeefster woont en zag dat aangeefster vooral aan het gillen was. [getuige] weet nog dat aangeefster schreeuwde dat "hij (het hof begrijpt: verdachte) heel gevaarlijk was". [getuige] zag een man op het erf van D12 staan. [getuige] hoorde hem (verdachte) iets zeggen als "kuthoer, ik vermoord je" en hij bleef maar schreeuwen. [3]
Blijkens het relaas van de verbalisant [verbalisant] heeft aangeefster op 12 augustus 2019 omstreeks 00:30 uur direct na aankomst van de politie verklaard dat zij meerdere keren bij haar keel was gegrepen en dat zij daarbij twee keer bewusteloos was geraakt. [4]
Uit het forensisch geneeskundig verslag blijkt dat aangeefster [slachtoffer 1] op 12 augustus 2019 is onderzocht. In dat verslag wordt onder meer het letsel beschreven dat naar aanleiding van een persoonlijk lichamelijk onderzoek is waargenomen.
Ten aanzien van de hals is aan de voor- en zijkant van de hals, van het linker tot de rechter oorlel, over de gehele hals een v-vormige onscherp begrensde rode verkleuring van de huid zichtbaar, hetgeen het meest passend is bij een onderhuidse bloeduitstorting.
Aan de linkerzijde in het gebied onder en achter het oor zijn meerdere rode puntvormige verkleuringen zichtbaar. Dit betreffen puntbloedingen.
Geconcludeerd wordt dat de geconstateerde letsels zijn te verklaren door de wijze zoals door aangeefster is aangegeven. In de hals is [een] v-vormige roodheid van de huid van de hals zichtbaar, daarnaast is er [een] zwelling van de oogleden waargenomen. Tijdens het gesprek met aangeefster is er een heesheid van de stem waargenomen en heeft zij verklaard tot tweemaal toe bewusteloos te zijn geraakt. De combinatie van de roodheid, heesheid en puntbloedingen maakt het hoogstwaarschijnlijk dat er druk op de hals is uitgeoefend. Met name het dichtknijpen van de keel c.q. strangulatie kan potentieel dodelijk zijn. Er zijn meerdere subjectieve en objectieve symptomen aanwezig bij betrokkene, waardoor het letsel als potentieel levensbedreigend dient te worden beschouwd. [5]
Conclusie
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte aangeefster in de avond van 11 op 12 augustus 2019 gepoogd heeft te doden doordat hij haar hard bij haar keel heeft gegrepen en meerdere keren haar keel/hals heeft dicht geknepen en gehouden.. Aangeefster heeft verklaard dat het dichtknijpen van de keel hard (het hof begrijpt: met kracht) gebeurde en dat zij daardoor geen lucht meer kreeg en tot tweemaal toe bewusteloos is geraakt. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft aangeefster deze gang van zaken niet alleen in haar aangifte verklaard, maar bovendien direct aan de verbalisant die ter plaatse kwam verteld.
De verklaring van aangeefster wordt bevestigd door het geconstateerde letsel, te weten de combinatie van de v-vormige roodheid en puntbloedingen in de halsstreek, heesheid in de stem en zwelling van de oogleden. Uit de letselverklaring blijkt genoegzaam dat verdachte met dusdanig veel kracht heeft geknepen dat de dood kon volgen. Aangeefster heeft bovendien verklaard dat verdachte tijdens zijn handelen heeft gezegd: ‘Nu ga je eraan’, terwijl ook getuige [getuige] heeft verklaard dat hij verdachte nog iets hoorde schreeuwen als “Kuthoer, ik vermoord je”.
Het hof ziet gelet op het voorgaande, geen reden om aan de verklaring van aangeefster te twijfelen. Het hof acht deze in onderling verband en samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen betrouwbaar en zal deze voor het bewijs bezigen.
Het is naar het oordeel van het hof bovendien evident dat het met kracht zodanig hard dichtknijpen en dichtgeknepen houden van de keel als blijkt uit de verklaring van aangeefster en de geconstateerde letsels, in zijn algemeenheid kan leiden tot de dood van degene die die handeling ondergaat. Een van de meest elementaire functies van het menselijk lichaam, de ademhaling, wordt daardoor immers geblokkeerd.
Het hof is van oordeel dat de voornoemde tenlastegelegde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht dat het, behoudens contra-indicaties voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is het hof niet gebleken. De hierboven genoemde uitlatingen van verdachte tijdens zijn handelen en kort erna binnen gehoorsafstand van getuige [getuige] , acht het hof niet alleen ondersteunend voor het bewezen te verklaren feitelijk handelen van verdachte, maar het ziet op grond hiervan juist ook aanleiding aan te nemen dat verdachtes gemoedstoestand zodanig was dat deze het gevolg van zijn handelen, namelijk een aanmerkelijke kans op het verwurgen van aangeefster, ondersteunde.
De onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag is in zoverre wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde mishandelingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De verdediging heeft in het verlengde hiervan vrijspraak bepleit en de betrouwbaarheid van de aangevers ter discussie gesteld.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde feit wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Op basis van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen wordt het volgende overwogen.
De feiten [6]
Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zich op 16 april 2019 omstreeks 22:30 uur op de kamer van [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) bevond in het pension “Welgelegen” aan de Wiersterdyk 17 te Berlikum (Berltsum). Hij zag dat daar nog een man (het hof begrijpt: verdachte) op de kamer aanwezig was. Volgens aangever heette hij [verdachte] . Plotseling gaf verdachte aangever [slachtoffer 2] een vuistslag in zijn gezicht. Hierdoor voelde aangever een hevig pijn in zijn gezicht. Aangever zag later ook dat hij een wond op zijn lip had. [7] Nadat [slachtoffer 2] was geslagen door [verdachte] , heeft [slachtoffer 3] hem overeind geholpen. Toen [slachtoffer 2] weer op zijn voeten stond, zag hij dat [verdachte] ook [slachtoffer 3] sloeg. Hij sloeg met een volle vuist op het gezicht van [slachtoffer 3] . [8]
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 16 april 2019 op zijn kamer zat in pension “Welgelegen” aan de Wiersterdyk 17 te Berlikum. Aangever zat op zijn kamer met [slachtoffer 2] . Hij zag dat [verdachte] toen ook binnen kwam. [slachtoffer 3] zag dat [verdachte] met een vuist op het gezicht van [slachtoffer 2] sloeg. Hij zag dat deze vuist ook tegen het gezicht van [slachtoffer 2] kwam. [verdachte] sloeg [slachtoffer 2] expres in zijn gezicht. [slachtoffer 3] zei tegen [verdachte] dat hij normaal moest doen. [slachtoffer 3] zag en voelde dat [verdachte] hem gelijk met een vuist in zijn gezicht sloeg. Hij voelde pijn in zijn gezicht, door deze klap. [9]
Conclusie
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , is naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat verdachte aangevers heeft mishandeld door hen te stompen in het gezicht.
Het hof acht de verklaringen van aangevers betrouwbaar. Anders dan de raadsman ter zitting heeft gesteld ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen beide aangevers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . De verklaringen ondersteunen elkaar over en weer. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 3] pas later een verklaring heeft afgelegd in de zaak van [slachtoffer 2] , maakt dit niet anders.
Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij in de periode van 11 augustus 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Norg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
- die [slachtoffer 1] bij de keel/hals heeft gegrepen en de keel/hals van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt/dichtgeknepen en enige tijd dichtgedrukt/dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid.
2.
hij op 16 april 2019, te Berltsum, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] in het gezicht te stompen en [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in het gezicht te stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die het feit niet strafbaar zou doen zijn.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarden: een contactverbod met [slachtoffer 1] , een gebiedsverbod in het dorp Norg, in de gemeente Noordenveld en een alcohol- en drugsverbod, met reclasseringstoezicht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en een tweetal mishandelingen. Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers in ernstige mate geschonden. Het is evident dat dergelijke feiten – en dan met name de poging tot doodslag – een enorme impact hebben op de slachtoffers en langdurige gevolgen kennen die diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Daarnaast brengen feiten als de onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Het hof houdt bij de strafoplegging voorts rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 augustus 2022 waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Het hof stelt voorts vast dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat verdachte 538 dagen in voorarrest heeft gezeten.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten). Tevens heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals de verdediging deze ter terechtzitting naar voren heeft gebracht.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd rechtvaardigden oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof houdt echter bij de afdoening van de zaak ook rekening met de persoon van verdachte. Het hof heeft kennisgenomen van een recent opgesteld voortgangsverslag toezicht door de GGZ [locatie] van 16 september 2022, waaruit blijkt dat verdachte intensief werkt aan agressieregulatie.
Alles afwegend, acht het hof – evenals de rechtbank –, vanuit het oogpunt van speciale preventie, oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. De proeftijd van 3 jaren is met name bedoeld als stok achter de deur, gelet op het gemak waarmee deze geweldsfeiten ogenschijnlijk werden gepleegd. Hierbij worden als bijzondere voorwaarden opgelegd: een meldplicht bij de [locatie] ; meewerken aan diagnostiek en aan een eventuele (ambulante) behandeling; het onthouden van alcohol en verdovende middelen en het meewerken aan de naleving daarvan door urine- en ademonderzoek en een gebiedsverbod in het Dorp Norg, in de gemeente Noordenveld, met oplegging van reclasseringstoezicht. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal, af van het opleggen van een contactverbod met [slachtoffer 1] nu geen sprake (meer) is van enige noodzaak een contactverbod met [slachtoffer 1] op te leggen.
Het hof ziet geen aanleiding (enkel) te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals verzocht door de raadsman, gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , conform de beslissing van de rechtbank.
De verdediging heeft primair wegens het primaire standpunt vrijspraak, de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een vergoeding van onder de € 1.000,- in aanmerking komt, en daarbij verwezen naar de bedragen genoemd in categorie 0 tot 1, van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de gevorderde materiële schade.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.911,54. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.330,09. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , conform de beslissing van de rechtbank.
De verdediging heeft primair wegens het primaire standpunt vrijspraak, de niet-ontvankelijkheid van de vordering bepleit. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van ongeveer € 300,00 immateriële schadevergoeding passend is.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof maakt daarbij gebruik van zijn schattingsbevoegdheid en stelt vast dat de immateriële schade die door de benadeelde partij als gevolg van de onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde mishandeling is geleden in ieder geval aannemelijk is geworden tot een bedrag van € 500,- en wijst dit bedrag toe.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging 21-004087-18

De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, nu geen sprake is van gelijksoortige feiten.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 6 maart 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, onder parketnummer 21-004087-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Vordering tenuitvoerlegging 18-252349-17

De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen, nu geen sprake is van gelijksoortige feiten.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, onder parketnummer 18-252349-17. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zich (telefonisch) meldt bij de reclassering van de [locatie] , telefoonnummer [telefoonnummer] en zich blijft melden op de afspraken met de reclassering, zo veel en zolang de reclassering dat nodig vindt;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en de eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling bij een door de reclassering nader te bepalen zorginstelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en verdovende middelen en ten behoeve van de naleving van dit verbod zal meewerken aan urine- en ademonderzoek;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is zich te bevinden in het dorp Norg, in de gemeente Noordenveld;
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.330,09 (tweeduizend driehonderddertig euro en negen cent) bestaande uit € 330,09 (driehonderddertig euro en negen cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.330,09 (tweeduizend driehonderddertig euro en negen cent) bestaande uit € 330,09 (driehonderddertig euro en negen cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 33 (drieëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 augustus 2019.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 april 2019.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van Arnhem van, parketnummer 21-004087-18, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van Groningen van, parketnummer 18-252349-17, te weten van: een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 30 september 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, registratienummer PL0100-2019212325 onderzoek Texas, bevinden, gesloten en gedagtekend op 15 augustus 2019, door [persoon] , Brigadier bij de Politie Eenheid Noord-Nederland, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] .
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van getuige [getuige] .
4.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 24 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant] .
5.Een schriftelijk bescheid, te weten deskundigenverslag in de vorm van een forensisch geneeskundig letselverslag betreffende [slachtoffer 1] , d.d. 28 oktober 2019, los opgenomen in voornoemd dossier, ondertekend door [persoon] , forensisch arts, voor zover inhoudende als zijn/haar verklaring.
6.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, registratienummer PL0100-2019163070, bevinden, gesloten en gedagtekend op 29 juni 2019, door [persoon] , hoofdagent bij de Politie Eenheid Noord-Nederland, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 9 mei 2019, opgenomen op pagina 20 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
8.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, d.d. 8 juni 2019, opgenomen op pagina 30 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] .
9.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, d.d. 23 mei 2019, opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3] .