In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 mei 2022, waarin was bepaald dat de minderjarige bij de moeder, die het gezag heeft, uit huis geplaatst zou worden. De vader betwistte de noodzaak van deze uithuisplaatsing en stelde dat hij in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2022 werd duidelijk dat de minderjarige, geboren in 2005, niet zelf gebruik had gemaakt van de gelegenheid om haar mening te geven over de uithuisplaatsing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige. De rechtbank had eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend vanwege een ernstige ontwikkelingsbedreiging, en het hof concludeerde dat deze situatie nog steeds aanwezig was. Ondanks enige verbeteringen in de communicatie tussen de ouders, bleven er zorgen over de thuissituatie van de vader en de veiligheid van de minderjarige. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder werd gehandhaafd.