ECLI:NL:GHARL:2022:8374

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
200.313.411
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging uithuisplaatsing minderjarige na hoger beroep door vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, was in beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 6 mei 2022, waarin was bepaald dat de minderjarige bij de moeder, die het gezag heeft, uit huis geplaatst zou worden. De vader betwistte de noodzaak van deze uithuisplaatsing en stelde dat hij in staat was om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 september 2022 werd duidelijk dat de minderjarige, geboren in 2005, niet zelf gebruik had gemaakt van de gelegenheid om haar mening te geven over de uithuisplaatsing. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige. De rechtbank had eerder al een machtiging tot uithuisplaatsing verleend vanwege een ernstige ontwikkelingsbedreiging, en het hof concludeerde dat deze situatie nog steeds aanwezig was. Ondanks enige verbeteringen in de communicatie tussen de ouders, bleven er zorgen over de thuissituatie van de vader en de veiligheid van de minderjarige. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder werd gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.411
(zaaknummer rechtbank Gelderland 403195)
beschikking van 29 september 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rosmalen,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
De gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Nijmegen,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder] ,
wondende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 juli 2022;
  • het verweerschrift van de raad en
  • een journaalbericht van mr. Schiettekatte van 5 september 2022 met een productie.
2.2
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken over het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 september 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • mr. Schiettekatte (vergezeld door een kantoorgenoot), namens de vader;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2005 te [plaats1] .
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de vader.
3.2
De vader vormt een gezin met zijn huidige partner en haar kinderen [naam1] en [naam2] . In de woning van de vader woont ook zijn moeder, de oma van [de minderjarige] .
3.3
De moeder vormt een gezin met haar echtgenoot en hun drie kinderen: [naam3] , [naam4] en [naam5] .
3.4
Bij beschikking van 29 april 2022 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 29 juli 2022 en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de andere ouder met gezag (de moeder) met ingang van 29 april 2022 tot 27 mei 2022 en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] met ingang van 6 mei 2022 en tot 6 mei 2023 onder toezicht gesteld van de GI. Ook heeft de kantonrechter bij diezelfde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend bij de andere ouder met gezag (de moeder), eveneens met ingang van 6 mei 2022 maar tot 6 november 2022. De rechtbank heeft daarbij verstaan dat de geldigheid van de eerdere spoedbeschikking voor de uithuisplaatsing is komen te vervallen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarbij machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verleend en opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad om [de minderjarige] uit huis te plaatsen af te wijzen.
4.3
De raad heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De vader kan zich met uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Volgens hem is er geen noodzaak voor een uithuisplaatsing omdat het goed gaat met [de minderjarige] en omdat hij respecteert dat [de minderjarige] zelf bepaalt wanneer zij bij de moeder of bij hem wil verblijven. Hij zal de wens van [de minderjarige] daarin (blijven) volgen. De vader denkt dat hij in overleg met de moeder de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zelf weer ter hand kan nemen en dat in het kader van de ondertoezichtstelling een hulpverleningstraject kan worden ingezet.
5.3
De raad stelt dat de situatie rond [de minderjarige] weliswaar verbeterd lijkt te zijn, maar dat de uithuisplaatsing nog steeds in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is omdat er nog zorgen bestaan over - onder andere - de veiligheid in de thuissituatie van de vader. De raad acht een ondertoezichtstelling alleen onvoldoende om die zorgen weg te nemen.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de vader op dit moment niet voldoende in staat is om [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en de veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van haar opvoeding en verzorging. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.5
De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend omdat bij [de minderjarige] sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, waarbij er onder andere zorgen waren over de sociaal-emotionele, lichamelijke en seksuele ontwikkeling, de schoolgang en over het middelengebruik van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft diabetes en de ziekte van Addison. De situatie rondom [de minderjarige] is inmiddels wel wat verbeterd, zo hebben de raad en de GI ter zitting ook bevestigd. De ouders zijn tegenwoordig beter in staat om met elkaar te communiceren, waardoor zij meer op één lijn zitten over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Dat lijkt een positieve invloed te hebben op [de minderjarige] . Zij lijkt haar middelengebruik beter onder controle te hebben en vertoont minder wegloopgedrag. [de minderjarige] bepaalt zelf wanneer zij bij de vader of bij de moeder verblijft.
5.6
De gezinsvoogd heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat de uithuisplaatsing voor [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk is en dat [de minderjarige] bij hem de wens heeft geuit dat de vader gaat werken aan zijn agressie- en alcoholproblemen.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat op de dag voorafgaand aan die behandeling bij Veilig Thuis een melding is gedaan over een (gewelds)incident in de woning van de vader. Bij dat incident is de politie is ingeschakeld. Na de schorsing van de mondelinge behandeling voor telefonisch contact tussen mr. Schiettekatte en de vader, heeft eerstgenoemde verklaard dat zij van de vader heeft vernomen dat geen sprake was van geweld; er zou een televisie zijn gevallen.
5.7
Gezien het vorenstaande is een ondertoezichtstelling alleen, dus zonder machtiging uithuisplaatsing, onvoldoende om de problematiek rondom [de minderjarige] op te lossen. Ondanks de hiervoor geschetste positieve wending is de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] niet weggenomen. De zorgen over het medicijngebruik van [de minderjarige] in verband met haar diabetes en over haar zelfbepalende gedrag, en over de veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie van de vader bestaan nog steeds. De ontkenning door de vader van (de ernst van) het hiervoor beschreven incident wijst erop dat de vader - nog steeds - de neiging heeft problemen te bagatelliseren en zijn eigen aandeel daarin niet of onvoldoende te zien.
5.8
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 mei 2022, voor zover daarbij machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] is verleend.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, H. Phaff en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Phaff, en is op 29 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.