ECLI:NL:GHARL:2022:8252

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
200.302.855
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigeren mee te werken aan afkoop achterstallige kinderalimentatie en de rol van de gemeente

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, waarin zijn vorderingen tot afkoop van achterstallige kinderalimentatie werden afgewezen. De man is verplicht om € 620 per maand te betalen voor de verzorging van zijn dochter, maar heeft een aanzienlijke achterstand opgebouwd van € 50.978,05. De vrouw, die bijstandsuitkeringen ontvangt, heeft geweigerd mee te werken aan een regeling die de man met de gemeente had voorgesteld, waarbij de man € 5.000 zou betalen voor de afkoop van de achterstallige alimentatie. De gemeente had aanvankelijk ingestemd, maar trok deze goedkeuring later in, omdat de vrouw recht had op alimentatie. De rechtbank oordeelde dat de vrouw geen misbruik van bevoegdheid maakte door haar medewerking te weigeren. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de vrouw niet verplicht was om mee te werken aan de regeling, en dat er geen onevenredigheid bestond tussen haar belangen en die van de man. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het hoger beroep van de man af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.302.855
zaaknummer rechtbank Overijssel (zittingsplaats Almelo) 259223
arrest van 27 september 2022
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna de man
advocaat mr. J.T. Stekelenburg
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna de vrouw
advocaat mr. E.M. Elfrink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 4 augustus 2021 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord

2.De kern van de zaak

2.1
De man en de vrouw hebben samen een dochter die nu 17 jaar oud is en bij de vrouw woont. Zij hebben samen het gezag. De man is vanaf 27 december 2010 verplicht aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn dochter € 620 per maand te betalen (beschikking rechtbank Almelo 11 mei 2011). Deze bijdrage is in de periode van vanaf 9 november 2011 tot 12 juni 2013 2013 op nihil gesteld, omdat de man toen in staat van faillissement verkeerde (beschikking rechtbank Almelo 23 mei 2012) . Na opheffing van het faillissement (beschikking rechtbank Almelo 12 juni 2013) is de verplichting om de bijdrage van € 620 per maand te betalen herleefd, maar de man heeft de betaling niet hervat waardoor een achterstand is ontstaan. Vanaf 10 april 2018 is de bijdrage verlaagd naar € 186 per maand (beschikking rechtbank Overijssel 15 november 2018) . De achterstallige kinderalimentatie bedraagt € 50.978,05.
2.2
De vrouw ontvangt na het uiteengaan van partijen - met uitzondering van in elk geval de periode 3 augustus 2015 tot en met 30 september 2016 - een (aanvullende) bijstandsuitkering op grond van achtereenvolgens de Wet werk en bijstand en de Participatiewet (Pw). De man heeft de gemeente gevraagd in te stemmen met afkoop van de achterstallige kinderalimentatie voor een bedrag van € 5.000. De gemeente is aanvankelijk daarmee akkoord gegaan (brief gemeente 23 juli 2020). De gemeente heeft daarbij laten weten dat de gemeente niet kan beslissen over de periode van 3 augustus 2015 tot 30 september 2016, omdat de vrouw over die periode - zoals de gemeente het uitdrukt - ‘een zelfstandig recht op alimentatie’ had. Op 8 oktober 2020 schrijft de gemeente aan de man:
“Naar nu blijkt is deze akkoordverklaring gebaseerd op de aanname onzerzijds dat er sprake was van verhaal krachtens artikel 62 van de Participatiewet. Dit is echter niet het geval. De onderhoudsgerechtigde, mevrouw [geïntimeerde] , heeft recht op alimentatie krachtens de beschikkingen rechtbank van 11-05-2011 en 10-04-2018. Voorgaande houdt in dat de gemeente Enschede geen zelfstandig recht heeft om in te stemmen met een door de onderhoudsplichtige voorgestelde afkoop van achterstallige alimentatie-aanspraken. Een afkoopvoorstel met betrekking tot de opgelopen achterstand zal in eerste instantie aan mevrouw [geïntimeerde] moeten worden voorgelegd. Mevrouw [geïntimeerde] kan dan vervolgens met de gemeente het afkoopvoorstel bespreken. Wij raden u dan ook aan deze kwestie met mevrouw [geïntimeerde] te bespreken.
Wellicht ten overvloede deel ik u mee dat ons verhaalsbesluit van 03-08-2020 en de daarin vervatte overeenkomst tot afkoop komt te vervallen. De door u gedane betalingen worden zo snel mogelijk gestort op uw rekeningnummer.
Wij bieden u excuses aan voor de ontstane verwachtingen.”
De man heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit het verhaalsbesluit te laten vervallen. Op dat bezwaar is nog niet beslist.
2.3
De vrouw heeft een klacht ingediend bij de Klachtencommissie van de gemeente. Aan haar is op 21 december 2020 geschreven:
“Inmiddels hebben wij elkaar meerdere keren gesproken en heb ik uitgelegd dat de gemeente een fout heeft gemaakt in de procedure. De inning van de achterstallige alimentatie is in eerste instantie een kwestie tussen u, het LBIO en uw ex-partner, [appellant] . De gemeente heeft niet het recht om zonder overleg met u daarin het initiatief te nemen en berekeningen te maken.
Daarnaast zijn wij zijn op 3 augustus 2020 ten onrechte akkoord gegaan met een afkoopregeling die door ons is gedaan door de advocaat van uw ex-partner. Die akkoordverklaring was gebaseerd op de aanname onzerzijds dat er sprake was van verhaal krachtens artikel 62 van de Participatiewet. Daarvan is echter geen sprake. De gemeente heeft geen zelfstandig recht om in te stemmen met een door de onderhoudsplichtige voorgestelde afkoop van achterstallige alimentatie-aanspraken. Ook is uw privacy geschonden door de periodes van bijstand aan de advocaat van uw ex-partner door te geven. Inmiddels hebben wij onze fout gecorrigeerd en uw ex-partner daarover per brief van 8 oktober 2020 geïnformeerd.
Voor deze fout, het schenden van uw privacy en de ontstane verontwaardiging en verwarring bieden wij u hierbij nogmaals onze oprechte excuses aan.”
2.4
De man heeft vervolgens aan de vrouw gevraagd mee te werken aan de regeling waarmee de gemeente aanvankelijk akkoord is gegaan. Daarnaast heeft hij gezegd dat hij haar de achterstallige kinderalimentatie over de periode 3 augustus 2015 tot en met 30 september 2016 van € 9.170,65 zal betalen. De vrouw heeft laten weten niet akkoord te gaan met deze voorstellen.
2.5
De man heeft gevorderd dat de rechtbank de vrouw veroordeelt mee te werken aan een regeling die inhoudt dat de man aan de gemeente € 5.000,- betaalt en aan de vrouw € 9.170,65 vanwege achterstallige kinderalimentatie.
2.6
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen en de proceskosten gecompenseerd. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vordering alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
De man stelt dat de vrouw misbruik van bevoegdheid maakt door zonder dat zij daarbij enig belang heeft te weigeren mee te werken aan de regeling die de man voorstelt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw geen misbruik van bevoegdheid maakt. De man werkt zijn bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank uit in 15 grieven. De vrouw bestrijdt dat zij misbruik maakt van een bevoegdheid die zij heeft.
3.2
Bij de beoordeling van de stelling van de man hanteert het hof de volgende uitgangspunten.
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen (kinderalimentatie)
De man en de vrouw moeten naar draagkracht voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter (artikel 1:404 BW). De rechtbank heeft het bedrag bepaald dat de man aan de vrouw moet uitkeren ten behoeve van hun dochter (artikel 1:406 BW). De grossen van de beschikkingen die de rechtbank in deze zaak heeft gegeven zijn executoriale titels. De man moet de alimentatiebedragen aan de vrouw betalen. In dit geval heeft het LBIO op verzoek van de vrouw de invordering op zich genomen (artikel 1:408 BW), maar heeft nog niet het gehele verschuldigde bedrag voor de vrouw kunnen innen. Het openstaand saldo bij het LBIO was op 31 december 2020 € 46.762,94 over de periode december 2010 tot en met december 2020.
de participatiewet en kinderalimentatie
Wie niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege (artikel 11 Pw). Bijstand is aanvullend: er bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een toereikende en passende voorliggende voorziening. Een uitkering ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen die tot het gezin van de vrouw behoren is zo’n voorziening (artikel 31 lid 1 Pw). De gemeente moet bij het verlenen van bijstand dan ook beoordelen of degene die bijstand vraagt een dergelijke uitkering ontvangt of daarop aanspraak heeft.
De gemeente heeft daarbij een aantal mogelijkheden:
  • ontvangt de bijstandsgerechtigde een uitkering in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen in het gezin, dan verleent de gemeente aanvullend bijstand tot de geldende bijstandsnorm;
  • de gemeente kan van de bijstandsgerechtigde verlangen dat deze een verzoek bij de rechtbank indient om het bedrag te bepalen dat de andere ouder ten behoeve van het kind moet uitkeren;
  • de gemeente kan de uitvoering van een alimentatiebeschikking zelf overnemen en een verhaalsbesluit nemen in overeenstemming met die beschikking (artikel 62b Pw);
  • de gemeente kan de kosten van bijstand verhalen op een ouder die zijn onderhoudsplicht jegens zijn kind niet (behoorlijk) nakomt (artikel 62 Pw)
De gemeente kan de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand onverschuldigd is betaald, als blijkt dat de bijstandsgerechtigde over de periode waarover bijstand is verleend alsnog beschikt of kan beschikken over eigen middelen als een bijdrage ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen die tot haar gezin behoren (artikel 58 Pw).
afspraken over afkoop kinderalimentatie
3.3
Bij afspraken die de man en de vrouw maken over de afkoop van kinderalimentatie is de gemeente geen partij. Zij hoeft daarmee ook niet in te stemmen. Die afkoop kan gevolgen hebben voor de bijstand die de vrouw ontvangt. De gemeente kan dan de bijstand verlagen op de grond dat de vrouw een
“tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan”(artikel 18 lid 2 Pw); de gemeente kan dan ook alsnog de kosten van bijstand verhalen op de man. Door de afkoop krijgt zij immers een lagere uitkering dan waarop zij recht heeft. Om verlaging van de bijstand te voorkomen kan de vrouw de gevolgen van de afkoop met de gemeente bespreken en de gemeente vragen in te stemmen met een afkoop zonder daaraan de bijstand te verlagen. Het is dan aan de gemeente daarmee in te stemmen of niet.
misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW)
3.4
De vrouw is - als gezegd - niet verplicht mee te werken aan de regeling die de man voorstelt. Het staat haar vrij haar medewerking daaraan te weigeren. Dat kan uitzondering lijden als zij de uitoefening van die bevoegdheid misbruikt (artikel 3:13 lid 1 BW). Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen (1) met geen ander doel dan een ander te schaden of (2) met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of (3) in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 lid 2 BW). Het ligt in beginsel op de weg van degene die zich beroept op misbruik van bevoegdheid de specifieke feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen, waaruit kan worden afgeleid dat deze gronden aanwezig zijn. In dit geval rust die stelplicht op de man omdat hij medewerking van de vrouw aan de regeling in rechte wil afdwingen.
misbruik van een bevoegdheid om een ander te schaden of voor ander doel dan waarvoor verleend
3.5
De man beroept zich niet op de eerste twee gronden. Dat heeft de rechtbank al overwogen (bestreden vonnis rov. 5.4 tweede zin). De man voert daartegen wel een grief aan (grief 2), maar licht die grief niet toe en stelt ook geen specifieke feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat die gronden aanwezig zijn. Dat lag wel op zijn weg.
vanwege onevenredigheid belangen uitoefenen bevoegdheid niet redelijk
3.6
De man beroept zich wel uitdrukkelijk op de derde grond (onevenredigheid van belangen). De man licht dat ook toe. Zijn belang bij de voorgestelde regeling is de sanering van al zijn schulden. Hij wil schuldenvrij een nieuwe toekomst opbouwen nadat hij zijn leven in 2018 weer enigszins op de rit heeft gekregen. Hij heeft toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling gevraagd, maar dat heeft de rechtbank afgewezen omdat hij in de vijf jaar voor het verzoek de alimentatieschuld heeft laten ontstaan, terwijl hij eerder wijziging daarvan had kunnen vragen. Toch heeft hij voor al zijn schulden zelf een regeling kunnen treffen. De achterstallige kinderalimentatie is de enige schuld waarvoor dat niet is gelukt. Hij wil ook voor deze laatste schuld heel graag een regeling treffen.
3.7
De volgende vraag is dan welk belang de vrouw heeft bij haar weigering. De man en de vrouw moeten samen zorgen voor de verzorging en opvoeding van hun dochter. Zij moeten ook samen de kosten daarvan dragen. Het is daarom in het belang van de vrouw dat de man de door hem verschuldigde bijdrage aan haar betaalt. Het is uiteraard ook in het belang van de dochter van partijen dat de man deze bijdrage betaalt. Bijstand is aanvullend: de vrouw heeft als alleenstaande ouder geen recht op bijstand voor zover zij aanspraak heeft op een bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun dochter. Het is tenslotte ook in het algemeen belang te voorkomen dat ondanks het bestaan van een voorliggende voorziening toch op kosten van de gemeenschap bijstand wordt verleend.
3.8
De man stelt nog dat het niet aan de vrouw is iets aan te merken op de hoogte van het afkoopbedrag dat de man en de gemeente zijn overeengekomen, omdat de uitkomst daarvan haar niet raakt. Hij gaat daarbij ervan uit dat het voor de vrouw toch niets uitmaakt: zij krijgt vanwege de afkoop geen cent meer of minder, omdat de gemeente het afkoopbedrag bij haar zal terugvorderen en de verleende bijstand in stand zal laten. De vrouw betwist dat. Het is volgens haar niet zo dat zij alles wat zij van de man ontvangt in het kader van de Participatiewet aan de gemeente moet afdragen. Zij heeft pas vanaf juni 2018 een volledige bijstandsuitkering. Wat de man stelt is vanwege de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet komen vast te staan. De man doet geen voldoende specifiek aanbod dat te bewijzen. Het hof gaat dan ook aan deze stelling van de man voorbij. De man miskent met deze stelling bovendien dat de afkoop van de alimentatie een zaak tussen de vrouw en hem is en niet tussen hem en de gemeente. Het past niet de vrouw daarbij buitenspel te zetten. De gemeente heeft erkend een fout te hebben gemaakt door wel alleen met de man afspraken te maken.
3.9
Het hof is van oordeel dat er geen onevenredigheid bestaat tussen het belang van de vrouw bij haar weigering een regeling te treffen en het belang van de man dat daardoor wordt geschaad. Het is niet onredelijk dat de vrouw dat weigert. De man kan als, na verloop van tijd, de belemmeringen voor toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zijn vervallen daar alsnog een beroep op doen om het door hem gestelde belang te dienen.
De conclusie
3.1
Het hoger beroep slaagt niet. Alle grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 4 augustus 2021.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, J.B. de Groot en J.U.M. van der Werff , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.