ECLI:NL:GHARL:2022:8236

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
22/00053
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 35, vastgesteld op € 1.471.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende betwistte deze waarde en stelde dat de waarde op € 1.199.000 moest worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 7 september 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, argumenten gepresenteerd ter ondersteuning van de lagere waardering. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix, waarin de waarde van vergelijkingsobjecten was opgenomen. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de door hem vastgestelde waarde aannemelijk had gemaakt en dat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd om de waarde te betwisten. Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar niet in gebreke was gebleven en dat de waarde van € 1.471.000 terecht was vastgesteld.

De uitspraak bevestigde de beslissing van de rechtbank en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00053
uitspraakdatum: 27 september 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 december 2021, nummer UTR 21/256, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 35 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 1.471.000 (hierna: de beschikking).
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Als gemachtigde van belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels en namens de heffingsambtenaar, via beeldbellen, [naam1] .
1.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof een kopie van het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking voor het kalenderjaar 2019 overgelegd, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

De onroerende zaak is een in 1919 gebouwde vrijstaande woning met drie dakkapellen, een berging en een garage. De woning heeft een bruto inhoud van 1.350 m³ en de grootte van het perceel is 1.507 m².

3.Geschil

In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 1.199.000. De heffingsambtenaar bepleit handhaving van de beschikte waarde van € 1.471.000. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat uitsluitend de WOZ-waarde van de onroerende zaak voorligt en dat alle overige (algemeen geformuleerde) grieven, het beroep op betalingsonmacht en het verzoek om toekenning van een immateriëleschadevergoeding geen behandeling behoeven.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ, wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.2.
Nu belanghebbende de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak gemotiveerd betwist, rust op de heffingsambtenaar de last aannemelijk te maken dat de door hem op de voet van artikel 17 van de Wet WOZ vastgestelde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op de bij het verweerschrift in beroep overgelegde taxatiematrix van taxateur [naam1] (hierna: de taxatiematrix), waarin de beschikte waarde van € 1.471.000 met drie vergelijkingsobjecten als volgt is onderbouwd:
Object
Bouwjaar
Bruto inhoud
(m³)
Waarde
per m³
(€)
Waarde inhoud
(€)
Per-ceel
(m²)
Waarde
perceel (€)
Bijgebouwen
(€)
Waarde (na
indexatie)
(€)
Koopsom en datum
(€)
[adres1] 35
1919
1.35
566
765.108
1.507
665.892
Dakkapel (3) 15.000
Berging 5.000
Garage 20.000
1.471.000
[adres2] 10
1903
1.285
688
885.178
886
524.822
Dakkapel (2) 10.000
Berging 5.000
Garage 20.000
1.445.000
1.510.000
(09-10-2019)
[adres3] 36
1914
1.139
736
838.654
1.098
588.846
Dakkapel 5.000
Berging 5.000
Garage 20.000
Tuinhuis 500
Zwembad 5.000
1.463.000
1.400.000
(30-03-2018)
[adres4] 21
1914
1.295
685
887.818
1.722
667.182
Dakkapel (5) 25.000
Garage 20.000
1.600.000
1.550.000
(23-11-2017)
In de taxatiematrix (kolom 10) is voor alle objecten uitgegaan van de volgende grondstaffel:
Oppervlakte (m²) Prijs (€/m²)
0-250 786
251-500 665
501-750 484
751-1.350 302
1.351- 6
Met betrekking tot de zogenoemde KOUDV factoren zijn in de taxatiematrix voor de onroerende zaak het onderhoud en de voorzieningen als matig gekwalificeerd en de overige factoren als gemiddeld. De drie vergelijkingsobjecten scoren op alle KOUDV factoren gemiddeld, behoudens de voorzieningen van het vergelijkingsobject [adres3] 36. Die zijn als bovengemiddeld gekwalificeerd.
4.4.
Belanghebbende heeft zich ook in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de waarde van de onroerende zaak € 1.199.000 moet zijn. Hierbij heeft belanghebbende (pas) ter zitting van het Hof (i) verwezen naar de inhoud van het bezwaarschrift van 1 april 2019 tegen de WOZ-beschikking voor het kalenderjaar 2019 (hierna: het bezwaarschrift 2019), (ii) gesteld dat ook de kwaliteit/luxe, de uitstraling en de doelmatigheid van de onroerende zaak als matig moeten worden gekwalificeerd en (iii) dat de in de taxatiematrix vermelde geïndexeerde waarden van de vergelijkingsobjecten niet goed te volgen zijn.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift 2019 tardief moet worden verklaard omdat belanghebbende zich eerst ter zitting van het Hof – en dus ook niet in de procedure voor de Rechtbank – op dit bezwaarschrift heeft beroepen.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof hoeft het bezwaarschrift 2019 niet tardief te worden verklaard. De reden hiervoor is dat in de bezwaarprocedure voor het onderhavige jaar is verwezen naar het bezwaarschrift 2019 en dat in de uitspraken op bezwaar van 10 december 2020 uitgebreid is ingegaan op de in het bezwaarschrift 2019 genoemde argumenten.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar op grond van de taxatiematrix en de toelichting ter zitting van het Hof de beschikte waarde van € 1.471.000 aannemelijk heeft gemaakt en dus in de op hem rustende bewijslast is geslaagd. Hierbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat in de taxatiematrix het onderhoud en de voorzieningen van de onroerende zaak als matig zijn gekwalificeerd en de kwaliteit/luxe, uitstraling en doelmatigheid als gemiddeld. De heffingsambtenaar heeft geen aanleiding hoeven zien om ook die andere factoren als matig te kwalificeren of het onderhoud en de voorzieningen als slecht. Belanghebbende heeft niets concreets ingebracht op grond waarvan aan de juistheid van de kwalificaties moet worden getwijfeld. Verder heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof de door hem in de taxatiematrix gehanteerde bruto inhoud van de opstallen en de kaveloppervlakten onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Het Hof heeft ook in aanmerking genomen dat wat betreft de ligging (wijk [de wijk] te [woonplaats] ), het soort/type object (vrijstaande woning, type villa), het bouwjaar (1903-1919) en de bruto inhoud van de opstal (1.139 m3-1.350 m3) de onroerende zaak goed vergelijkbaar is met de vergelijkingsobjecten. Met betrekking tot de door de heffingsambtenaar in de taxatiematrix berekende geïndexeerde waarden merkt het Hof op dat deze voor twee vergelijkingsobjecten niet helemaal goed te volgen zijn, waarbij het voor de [adres2] 10 in het voordeel van belanghebbende is en voor de [adres3] 36 in het nadeel van belanghebbende is. De mogelijke verschillen zijn echter gezien de hoogte van de verkoopprijzen dermate klein dat hieraan niet de conclusie kan worden verbonden dat de door de heffingsambtenaar beschikte waarde van € 1.471.000 te hoog is. Ook zonder die indexatie naar de waardepeildatum bieden de daadwerkelijk gerealiseerde verkoopprijzen daaraan voldoende steun. Hier voegt het Hof nog aan toe dat niet uit het oog mag worden verloren dat het erom gaat of de eindwaarde door de heffingsambtenaar aannemelijk is gemaakt.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 27 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 september 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.