In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 januari 2021, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De Ontvanger van de Belastingdienst had bij beschikking van 17 oktober 2019 een bedrag van € 125 aan invorderingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende was het niet eens met deze beschikking en heeft bezwaar aangetekend, maar de Ontvanger handhaafde de beschikking. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 2 juni 2022, die digitaal plaatsvond, zijn belanghebbende en zijn gemachtigde R. Meijerink verschenen, evenals vertegenwoordigers van de Ontvanger.
Het geschil draait om de berekening van de invorderingsrente en de vraag of de hoorplicht is geschonden. Belanghebbende stelt dat de invorderingsrente € 174 moet bedragen in plaats van € 175, en dat de hoorplicht is geschonden. Het Hof oordeelt dat de invorderingsrente correct is berekend op € 175, en dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden. Het Hof stelt vast dat de regels omtrent de berekening van de invorderingsrente dwingend zijn voorgeschreven en dat belanghebbende niet is benadeeld door een eventuele fout in de motivering van de uitspraak op bezwaar.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 september 2022, en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.