ECLI:NL:GHARL:2022:8227

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
26 september 2022
Zaaknummer
200.313.181/01 en 200.313.181/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met haar minderjarige kind. De vader, die in hoger beroep ging, verzet zich tegen de verhuizing van de moeder naar de woning van haar partner, gelegen op ongeveer 20 kilometer afstand. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind, dat in 2011 is geboren. De ouders zijn gescheiden en hebben een ouderschapsplan waarin zij zijn overeengekomen dat de zorg voor het kind gelijkwaardig wordt verdeeld. De huidige zorgregeling houdt in dat het kind om de twee dagen van ouder wisselt, met een langere verblijfsduur bij de vader in het weekend.

Het hof heeft vastgesteld dat de verhuizing geen noemenswaardige gevolgen heeft voor de zorgregeling, aangezien de frequentie van het contact tussen het kind en beide ouders niet zal veranderen. De vader heeft betoogd dat de huidige situatie, waarin beide ouders in dezelfde woonwijk wonen, flexibeler is, vooral tijdens de puberteit van het kind. De moeder heeft echter aangevoerd dat er momenteel geen spontane bezoekjes plaatsvinden en dat dit in de toekomst ook niet te verwachten is.

Het hof heeft geoordeeld dat de beslissing om de moeder vervangende toestemming te geven om te verhuizen, gerechtvaardigd is. De afstand van 20 kilometer is relatief kort en de zorgregeling zal in principe niet wijzigen. Het hof heeft geconcludeerd dat de verhuiscriteria in dit geval van ondergeschikt belang zijn, omdat de verhuizing geen negatieve impact heeft op het welzijn van het kind. De bestreden beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het verzoek van de vader tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.313.181/01 en 200.313.181/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 213004)
beschikking van 22 september 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep en in het incidenteel verzoek tot schorsing van
de uitvoerbaarheid bij voorraad,
advocaat: mr. A. van der Pol te Leeuwarden,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep en in het incidenteel verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad,
advocaat: mr. P. Bollema te Leeuwarden.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens houdende verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad met bijlage(n), ingekomen op 8 juli 2022;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 23 augustus 2022, met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 5 september 2022, met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2022 plaatsgevonden.
De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Tijdens het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk van de vader en de moeder is [in] 2011 geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
De beschikking waarbij de echtscheiding tussen de ouders is uitgesproken, is op 23 april 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
De ouders zijn in het op dit moment geldende ouderschapsplan van 18 februari 2016 overeengekomen – voor zover hier van belang – dat zij gelijkwaardig voor [de minderjarige] zorgen, dat [de minderjarige] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft en dat de ouders bij een voorgenomen verhuizing vooraf met elkaar in overleg zullen treden.
3.4
[de minderjarige] staat ingeschreven bij de moeder in [woonplaats1] . De verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen de ouders (hierna: zorgregeling) is nu zo dat [de minderjarige] steeds twee dagen bij haar vader (die ook in [woonplaats1] woont) en daarna twee dagen bij haar moeder verblijft, gevolgd door vijf dagen bij haar vader en vijf dagen bij haar moeder, waarbij de weekenden beurtelings worden verdeeld.
3.5
De ouders wonen op dit moment allebei in dezelfde woonwijk in [woonplaats1] . De huidige school van [de minderjarige] is hier ook. De partner van de moeder, met wie zij wil gaan samenwonen, woont in [plaats1] . De verzochte verhuizing betreft een afstand van ongeveer 20 kilometer gemeten vanaf de huidige woonwijk.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de door de moeder gewenste verhuizing van haarzelf met [de minderjarige] naar de woning van de partner van de moeder in [plaats1] . Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de moeder hiervoor vervangende toestemming verleend.
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader staat niet achter de verhuizing en wil dat de moeder daarvoor geen toestemming krijgt.
De vader verzoekt het hof de werking van de bestreden beschikking te schorsen, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de moeder alsnog af te wijzen dan wel de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek.
4.3
De moeder voert verweer in het hoger beroep en in het verzoek tot schorsing en verzoekt het hof bij beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, al dan niet onder verbetering of aanvulling van de gronden, de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep althans zijn grief af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het schorsingsverzoek (200.313.181/02)
5.1
Ter zitting heeft de vader zijn verzoek tot schorsing ingetrokken onder de voorwaarde dat het hof op korte termijn een eindbeslissing zal geven. Omdat het hof heden (eind)uitspraak doet in de hoofdzaak, beschouwt het hof het verzoek tot schorsing als ingetrokken. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
De vervangende toestemming tot verhuizing (200.313.181/01)
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen en er een verschil van mening bestaat over een verhuizing van één van de verzorgende ouders en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
Het hof is van oordeel dat de beslissing om de moeder vervangende toestemming te geven om te verhuizen, in dit geval juist is. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
5.4
Het hof constateert dat de zorgregeling in beginsel niet zal wijzigen als de moeder en [de minderjarige] naar [plaats1] verhuizen, wat tussen partijen ook niet ter discussie staat. Het betreft een relatief korte verhuisafstand van ongeveer 20 kilometer. De frequentie van het contact tussen [de minderjarige] en haar ouders voor en na de verhuizing wijzigt hierdoor niet.
Ook de schoolkeuze voor het vervolgonderwijs waar [de minderjarige] vanaf volgend schooljaar naartoe zal gaan, wordt niet beïnvloed door de verhuizing.
5.5
De vader heeft betoogd dat in de huidige situatie, waarin beide ouders in [woonplaats1] wonen, flexibeler met de zorgregeling kan worden omgegaan, en dat dit in de komende jaren tijdens de puberteit van [de minderjarige] steeds belangrijker zal worden. De moeder heeft aangevoerd dat op dit moment geen spontane bezoekjes plaatsvinden en dat niet te voorzien is dat dit in de toekomst anders zal zijn.
Voor het hof is niet komen vast te staan dat bij [de minderjarige] op dit moment de behoefte bestaat om flexibel met de zorgregeling om te gaan. Voor zover dat in de toekomst anders zal zijn, zal het, gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , de komende jaren voor haar steeds makkelijker worden om daar zelfstandig invulling aan te geven.
De bezwaren die de vader heeft geuit tegen de langere reisafstand die [de minderjarige] na de verhuizing moet afleggen naar zijn woning en naar school deelt het hof niet. De afstand die [de minderjarige] zal moeten afleggen tussen [plaats1] en [woonplaats1] wordt door veel scholieren dagelijks per (elektrische) fiets en/of openbaar vervoer afgelegd. Voor de relatief korte periode dat [de minderjarige] nog naar het basisonderwijs gaat, heeft de moeder aangegeven [de minderjarige] na de verhuizing met de auto te zullen halen en brengen, zoals dat volgens haar nu ook al vaak gebeurt.
Of de huidige zorgregeling zal standhouden zal, naast andere factoren die hierbij een rol spelen, voor een belangrijk deel afhangen van de verhouding tussen de ouders. Hoe beter de ouders met elkaar blijven omgaan, hoe groter de kans is dat [de minderjarige] in de toekomst nog even graag bij de vader als bij de moeder verblijft.
5.6
Het hof ziet zich voor de vraag geplaatst of het hof in dit geval, een verhuizing op korte afstand en zonder noemenswaardige gevolgen voor de zorgregeling, toch nog de ’verhuiscriteria’ moet betrekken in de besluitvorming, zoals bijvoorbeeld de vraag of er een noodzaak bestaat voor de moeder om te verhuizen, wat de vader betwist. Het hof is van oordeel dat deze criteria in dit geval van ondergeschikt belang zijn en daarom niet besproken hoeven te worden.
5.7
Op grond van het voorstaande zal het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.313.181/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 juli 2022;
in de zaak met zaaknummer 200.313.181/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 1 juli 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, L. van Dijk en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 22 september 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.